Bijdragen en mededeelingen. Gelre, Vereeniging tot Beoefening van Geldersche Geschiedenis, Oudheidkunde en Recht. Deel 44
(1941)– [tijdschrift] Bijdragen en mededeelingen. Gelre, Vereeniging tot Beoefening van Geldersche Geschiedenis, Oudheidkunde en Recht– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Oude wegen op de Veluwe
| |
[pagina 22]
| |
Duidelijk is echter, dat deze vraagstukken slechts in Duitschland zelf kunnen worden nagegaan en opgelost. b. Van de Hessenwegen op de Veluwe heeft die, welke van Hattem en de Over-Veluwe afkomstig was en door mij niet verder dan Vierhouten kon worden bepaald, inderdaad eveneens in de omgeving van Barneveld zijn begin gevonden. Er bestaat namelijk nog een stuk Hessenweg onder Putten (en Ermelo): dit is de zandweg, die langs het Speulder Bosch van Houtdorp naar Koudhoorn loopt en verder over Bato's Erf in de richting van Voorthuizen afbuigt. Op de betreffende kaarten in den Gemeenteatlas van Kuyper kan het oorspronkelijk verband met Vierhouten, dat thans in de omgeving van Staverden verbroken is, nog nauwkeurig worden bepaald. Deze weg liep van Houtdorp in noordoostelijke richting en kruiste de Staverdensche Beek bij de steenovens van Staverden (lag hier soms de oorspronkelijke ‘steenvoord’Ga naar voetnoot1)?). Vlak over de grens van de kadastrale gemeente Nunspeet ontmoeten wij langs dezen weg een hofstede met de zeer typische benaming Kijkover, een echte landweernaam dus en tevens een bewijs voor het feit, dat hier inderdaad een verkeersweg zijn doorlaat door de landweer had. Verder liep de weg ten Westen buiten Elspeet om en onmiddellijk af op Vierhouten, waar de aansluiting aan den Hessenweg op de Over-Veluwe is gegeven. In de tegenovergestelde richting is het verband al langer verbroken en de oorspronkelijke verhouding slechts bij benadering te gissen. De richting nabij Bato's Erf duidt op het voormalige posthuis van Zandbergen ten Oosten van Voorthuizen, en dit laatstgenoemde dorp komt dan ook weer naast en niet langs den ouden Hessenweg te liggen. Van hier uit is overigens het vervolg over Seumeren naar Barneveld niet moeilijk terug te vinden. Inderdaad is dus (Olden-) BarneveldGa naar voetnoot2) een knooppunt geweest, alwaar alle Hessenwegen op de Veluwe bijeen kwamen. Wat hiervoor de reden was, en hoe deze plaats een zoo belangrijke sleutelpositie heeft verkregen, blijft vooralsnog in het duister. II. In deze streek bestaat er ook nog een ‘onechte’ Hessenweg, een weg dus van latere opkomst, waarlangs sedert de 17e eeuw ook wel eens de Hessenkarren zijn getrokken. Dit is de Oude Nijkerker weg van Oud-Milligen. Een weg van en naar Nijkerk kan niet tot de groep der Hanzewegen behooren, maar moet aanzienlijk jonger zijn. Nijkerk, waar- | |
[pagina 23]
| |
van de naam pas in de 14e eeuw verschijnt, heeft immers niet vóór de 15e eeuw, toen de plaats stadsrechten verkreeg, eenige functie van belang in het net der verkeerswegen kunnen vervullenGa naar voetnoot1). Deze weg begint in Nijkerk met de Kwadebeek (tevens het begin van den ouden buurtweg naar Barneveld) en loopt over Driedorp en Slichtenhorst in de richting naar de Appelsche Heide. De samenhang met den Ouden Nijkerker weg van Milligen bestaat niet meer; denkelijk is deze over Boeschoten te zoeken en heeft de Hunenweg (eigenlijk: Huinerweg) aldaar in dit kader behoord. Of de Oude Nijkerker weg, die thans onmiddellijk aansluit op den Amersfoortschen weg van Apeldoorn (uit de 17e eeuw), oorspronkelijk doorliep tot aan den Hessenweg onder Kootwijk, moet in het midden blijven. III. Er is echter nog een zeer oude en belangrijke weg te noemen, die misschien van alle wegen op de Veluwe de oudste en zeker de merkwaardigste is: dit is de Diedenweg onder Bennekom en Wageningen. Deze weg verdient een meer breedvoerige beschouwing. De Diedenweg begint onder Bennekom als een gedeelte van den Rijksstraatweg van Ede naar Wageningen. Waar deze echter naar het genoemde stadje afbuigt, blijft de Diedenweg, van hier af een zandweg, de oorspronkelijke richting rechtuit houden: hij loopt dus niet af op Wageningen, maar op Oud-Wageningen op den Berg! En precies in zijn verlengde ontmoeten wij de voormalige buurschap Rijnwijk en het Lekskensveer. Rijnwijk wordt beschouwd als te zijn ontstaan nabij een nederzetting uit den Frankischen tijdGa naar voetnoot2). Er zijn echter onder Wageningen ook Romeinsche vondsten gedaanGa naar voetnoot3). De naam van ‘Leexken aan het veer’ verschijnt weliswaar pas tegen het einde der 15e eeuwGa naar voetnoot4): de overtocht over den Neder-Rijn is echter denkelijk van veel hoogeren ouderdom. Al wil ik de min of meer onbewezen veronderstellingen, dat hier de plaats ‘Vada’ der Peutingerkaart mag worden gezocht, buiten beschouwing laten, zoo lijkt het mij ten minste zeer opvallend, dat wij, in de richting van den Diedenweg aan den overkant van den Neder-Rijn verder doorgaande, juist in Zetten en Valburg belanden, waar zoo talrijke vondsten uit den Romeinschen tijd zijn gedaan. Niet minder merkwaardig zijn de ervaringen, indien wij den | |
[pagina 24]
| |
Diedenweg in de tegenovergestelde richting willen vervolgen. Wij belanden dan in Ede en verder òf in Wekerom òf in de buurschap de Valk, blijkbaar genoemd naar een voormalige uitspanning van dien naam. Nu is het natuurlijk zeer moeilijk en zelfs riskant, om in het gebied der voormalige ‘Koningswegen’ en der overige jachtwegen uit het einde der 17e eeuw nog sporen van oudere wegen terug te willen vinden. Aan den anderen kant heb ik in 1940 verschillende gevallen kunnen aantoonen, waar oudere wegen in de 17e eeuw zijn ‘geëgaliseerd’ en tot jachtwegen vervormd. De mogelijkheid mag dus niet worden van de hand gewezen, dat ook hier, tusschen de Speulder en Eder Bosschen, soortgelijke oudere wegen in de gedaante van jachtwegen zijn behouden. Ik denk hier vooral aan dien merkwaardigen weg, die beoosten Stroe lijnrecht van Zuid naar Noord doorloopt in de richting van Garderen. In het Speulder Bosch zelf mogen wij natuurlijk geen oude wegen meer verwachten. Indien wij echter de richting van den Diedenweg ook verder vervolgen, belanden wij in de onmiddellijke nabijheid van de Romeinsche legerplaats onder ErmeloGa naar voetnoot1). Dit is nu inderdaad een zeer opvallend verschijnsel. Zooals uit de opgravingen van Dr. Holwerda is gebleken, vormt deze legerplaats, gelegen op 4 km afstand van Ermelo ongeveer halverwege tusschen dit dorp en Leuvenum, een schuinen vierhoek, waarvan het meest noordwestelijke gedeelte door den voormaligen postweg van Putten naar LeuvenumGa naar voetnoot2) wordt afgesneden. Het merkwaardige is, dat deze legerplaats geen gebouwen bevatte en dus een zuivere doorgangsplaats van zeer korten duur heeft gevormd. Holwerda waarschuwt naar aanleiding hiervan terecht, niet alle wallen en grachtjes in de heide zonder meer als middeleeuwsche landweren te beschouwen: zij kunnen, zooals dit voorbeeld aantoont, zeer wel van een aanzienlijk hoogeren ouderdom zijn. Er is dus geen twijfel aan, of er mag stellig een nauw verband worden verondersteld tusschen den Diedenweg en verschijnselen, die met zekerheid op den Romeinschen tijd mogen worden teruggebracht. Met het oog op deze verhoudingen wordt het duidelijk, dat de Diedenweg wel een zeer speciale weg is. De door sommigen geuite opinie, dat de naam niets anders zou zijn dan een verbastering van | |
[pagina 25]
| |
‘Doodenweg’, is dan ook onaanvaardbaar. Neen, ook de naam van den Diedenweg heeft een zeer bijzondere beteekenis. De Diedenweg van Bennekom - Wageningen is een, in Nederland zeldzame vertegenwoordiger van een soort, die in Duitschland zeer talrijk is. Diet- of Diewegen zijn daar sedert den Karolingischen tijd bekendGa naar voetnoot1). Er zijn echter ook tegenhangers te vinden in het gebied der Nederlandsche taal. In Zuid-Brabant bestaat er in het dorp Erps nabij Leuven een Diesbrugge, verbasterd uit een oorspronkelijke Diede-brugge, en onder de gemeente Ukkel nabij Brussel is de naam van het gehucht Dievoet slechts een verbastering van een oude Died-voordGa naar voetnoot2). Zooals het woord ‘dietsch’ niets anders beteekent dan ‘volksch’, zijn ook de Dietwegen ‘volkswegen’ (viae publicae) in tegenstelling met de Koningswegen (viae regiae). In de stichtingsoorkonde van het bisdom Bremen vinden wij naast den Hessenweg, die zijn vervolg vindt in een via regia, een Folchweg (volksweg) aangehaald: hetzelfde verschijnsel doet zich ook onder Ede voor, waar de Hessenweg en de Diedenweg onafhankelijk naast elkaar bestaan. De scheiding tusschen Koningswegen en Volkswegen is in de latere middeleeuwen vervaagd, maar de Diedenweg had toch ook later blijkbaar een speciale functie. Dit blijkt uit het feit, dat in zijn onmiddellijk verlengde op het Lekskensveer voorheen de z.g. Springtol werd gehevenGa naar voetnoot3). De naam van den Springtol herinnert aan de eveneens niet zeer talrijke oude Springwegen in Nederland. Twee bekende en opmerkelijke voorbeelden kunnen dit verduidelijken. De tegenwoordige Hessenweg onder De Bilt heette in de 18e eeuw Springweg, en het vervolgstuk van den Wijker Wagenweg (Koningsweg) binnen de veste van Utrecht, tusschen de Tolsteegpoort en het Vredenburg, had en heeft eveneens dezen naam. - Er was in de omgeving van Mulligen onder Oldebroek een leengoed geheeten Sprinckwick, later Springelwijk; ook dit mag, met het oog op zijn ligging langs den Bovenweg van Oldebroek en dus langs den zoom van de Over-Veluwe, denkelijk in hetzelfde kader worden geplaatstGa naar voetnoot4). De taalkundigen weten met het woord ‘Springweg’ geen raad: ‘de eigenlijke beteekenis blijkt niet duidelijk’Ga naar voetnoot5). Maar er is m.i. | |
[pagina 26]
| |
toch eenig houvast te verkrijgen door het middel-nederlandsche woord ‘sprincreyse’ met de beteekenis van uitval of rooftocht, en dan steeds met betrekking op personen in militairen dienstGa naar voetnoot1). Ik acht het niet te gewaagd, om ook voor de Springwegen en den Springtol aan een soortgelijke beteekenis te denken, in elk geval aan een beteekenis van een bepaald militair cachet. Is het misschien te stout, om een ‘springweg’ zonder meer gelijk te stellen met een ‘heirbaan’, zoo zou ik toch aan een tweederangsche heirbaan, waarvan dus de oorspronkelijke beteekenis om zekere redenen aan het kwijnen was geraakt, willen denken. In dit verband mag m.i. nòch de Romeinsche legerplaats van Ermelo, nòch de Frankische versterkte nederzetting van Rijnwijk onder Wageningen buiten beschouwing blijven. Het ziet er dus inderdaad naar uit, of wij in den Diedenweg een weg uit een zéér ver en grijs verleden mogen zien, zooals er op de Veluwe geen andere meer is terug te vinden. IV. De boven aangehaalde waarschuwing van Dr. Holwerda aangaande de dateering van oude walletjes op de heide mag m.i. eenigszins gewijzigd worden in dier voege, dat bij den aanleg der laat-middeleeuwsche landweren denkelijk van oudere wallen en versterkingen gebruik is gemaaktGa naar voetnoot2). De dichte nabijheid van den Kijkover langs den Hessenweg bezuiden Elspeet en de Romeinsche legerplaats van Ermelo wijst in deze richting. Er zijn, behalve deze en den, al in 1940 aangehaalden, Kijkover onder Beekbergen, nog andere sporen van landweren op de Veluwe aanwezig. De omgeving van Ede levert in dit opzicht een zeer merkwaardig staaltje op. Er bestond voorheen onder Ede een buurschap ‘de Haelboom’Ga naar voetnoot3). De ‘Haelboomsche heetwegh’ komt in de 15e eeuw in de Geldersche leenakten voorGa naar voetnoot4). Het is duidelijk, dat een ‘haalboom’ eveneens op een landweer zinspeelt (ophaalboom, naar analogie van de rönneboomen in Twente!). Inderdaad is ook bekend, dat in deze buurt een landweer heeft bestaan. In 1534 werd voor het dorp Ede een lijst der dienstplichtige goederen opgemaakt, waarbij werd uitgegaan van den toestand tijdens de ‘Slachte op die Lantwere’ onder hertog | |
[pagina 27]
| |
Adolf van GelreGa naar voetnoot1). Hieruit blijkt, dat de landweer van Ede nog in de tweede helft der 15e eeuw in wezen was. Thans nog zijn in de venen van Ede en Doesburg talrijke hofsteden gekenmerkt door namen, die op voormalige versterkingen duiden. De moerassen der Geldersche Vallei waren (evenals, op een kleinere schaal, de moerassen langs de Staverdensche Beek) in den tijd der landweren voor den aanleg van versterkingen niet minder geschikt dan in de vroege middeleeuwen, toen vermoedelijk de grens tusschen de gouwen Felua en Flehite hierlangs liepGa naar voetnoot2). Dit alles moge een aansporing zijn tot verdere onderzoekingen! | |
[pagina 28]
| |
afb. 1.
afb. 2
afb. 4.
|
|