Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 103
(1988)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 182]
| |
Publicist voor Oranje. R.M. van Goens en De Ouderwetse Nederlandsche Patriot (1781-1783)Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 183]
| |
alle komen zij aan bod. Het voornemen van Wille ook over de bemoeienis met de politieke verwikkelingen in de Republiek en over de vrijwillige ballingschap in het buitenland te publiceren werd echter niet verwezenlijktGa naar voetnoot2. | |
IRijklof Michaël van Goens werd geboren op 12 mei 1748 te Utrecht als zoon van Daniël François van Goens en Catharina Juliana Cuninghame. Zijn vader was raadsheer in het Hof van Utrecht, zijn moeder de dochter van een in de Republiek gelegerde Schotse officier. De jonge Van Goens groeide op in een milieu dat gekarakteriseerd kan worden als orangistisch en orthodox van religieGa naar voetnoot3. Na een studie in de klassieke filologie aan de Utrechtse hogeschool werd hij op 28 juli 1766 benoemd tot ‘extraordinair professor in de Historiën, Antiquiteiten, Eloquentie en Grieksche taal’, de exegese van het Nieuwe Testament inbegrepen, aan deze academieGa naar voetnoot4. In 1769 verzorgde hij een Nederlandstalige uitgave van het traktaat Ueber das Erhabene und Naive in den schönen Wissenschaften van de Duitse filosoof Mozes Mendelssohn, die hij voorzag van een voorrede en aantekeningen. Vijf jaar later liet hij een herziene tweede druk verschijnen. Deze tweede editie werd scherp bekritiseerd in de Nederlandsche Bibliotheek, een in 1774 opgericht maandblad van kerkelijk zeer rechtzinnige signatuur. Tot de redactie behoorde de Rotterdamse predikant Petrus Hofstede, die nauwe connecties onderhield met het stadhouderlijk hofGa naar voetnoot5. De Nederlandsche Bibliotheek verweet Van Goens minachting van de Heilige Schrift vanwege zijn bijtende aanval in de voorrede op de kanselstijl van de gemiddelde predikant - een stijl die in de ogen van Van Goens smakeloos en niet passend was; bovendien beschuldigde het blad hem van bespotting van Christus, omdat hij in zijn editie van het traktaat een ironische, ofschoon niet van hemzelf afkomstige, anekdote over het leven van Christus had opgenomenGa naar voetnoot6. De affaire ging gepaard met een langdurige en onverkwikkelijke pennestrijd, die het stadhouderlijk hof tot ingrijpen noopte. Het hof wenste Petrus Hofstede niet voor het hoofd te stoten doch evenmin de jonge Oranjegezinde professor op te offeren. Een compromis werd uitgewerkt, behelzende dat Van Goens zijn profes- | |
[pagina 184]
| |
soraat zou neerleggen in ruil voor een plaats in de Utrechtse vroedschap; op 20 mei 1776 ging deze benoeming inGa naar voetnoot7. | |
IIVan Goens aanvaardde zijn nieuwe ambt in een periode van toenemende internationale spanningen in Europa, veroorzaakt door de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog. Na de totstandkoming van een handels- en vriendschapsverdrag tussen Frankrijk en de Amerikanen op 6 februari 1778 brak nog in de loop van hetzelfde jaar oorlog uit tussen Engeland en Frankrijk - deze gesteund door haar bondgenoot Spanje. Op grond van een verdrag uit 1678 had de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden de verplichting militaire bijstand te verlenen aan Engeland wanneer deze mogendheid in Europa werd aangevallen, doch was daartoe vanwege de slechte staat waarin haar defensie verkeerde niet bij machte. De relatie tussen Engeland en de Republiek werd bovendien bemoeilijkt door het bestaan van nog een ander verdrag, daterend uit 1674, waarin zij elkaar de vrijheid van koopvaart toestonden - met uitzondering van produkten als wapens en munitie - op het land dat met een van beide in oorlog was. Dank zij het verdrag van 1674 konden de Hollandse kooplieden ongestoord hout leveren aan Frankrijk voor de bouw van oorlogsschepen. Deze lucratieve handel vormde echter een ernstige bedreiging voor Engeland. Londen liet weten dat, indien de Republiek niet aan de bepalingen van het traktaat van 1678 kon voldoen, zij ook geen recht had op de voordelen van dat van 1674Ga naar voetnoot8. Maar zo gemakkelijk lieten de kooplieden hier te lande zich de vette kluif van de houtnegotie niet ontnemen. Amsterdam, het handelscentrum van de Republiek, eiste onbewimpeld de bescherming van de koopvaardijvloot tegen mogelijke Engelse agressie en werd daarin gesteund door Frankrijk. Stadhouder Willem V weigerde hieraan gehoor te geven, bevreesd als hij was voor een botsing met de BrittenGa naar voetnoot9. Amsterdam schroomde niet in deze jaren een zeer eigenzinnige politiek te voeren. Aangelokt door de voordelen van een toekomstige vrije vaart op Amerika sloot de stad in het geheim op 4 september 1778 te Aken een overeenkomst met de Amerikaanse agent William Lee, waarin werd bepaald dat, zodra Engeland de onafhankelijkheid van de Verenigde Staten zou hebben erkend, Amsterdam zijn invloed in de Staten van Holland en de Staten-Generaal zou aanwenden om een verdrag van handel en vriendschap tot stand te brengen tussen de twee republieken. Deze daad was | |
[pagina 185]
| |
niet legitiem, daar ook het sluiten van een ontwerp-verdrag met een buitenlandse staat onder de Staten-Generaal ressorteerdeGa naar voetnoot10. In 1780 lanceerde Catharina II van Rusland het idee dat de neutrale Europese staten zich aaneen moesten sluiten in een zogeheten Verbond van Gewapende Neutraliteit om gezamenlijk hun scheepvaart te beveiligen tegen de oorlogvoerenden. Landen als Zweden, Denemarken en Pruisen reageerden positief en ook de Staten-Generaal voelden wel voor toetredingGa naar voetnoot11. Deze ontwikkeling baarde de Britse regering grote zorgen. De handelsvloot van de Republiek was omvangrijker dan die van de andere neutrale staten samen en daarom werd het noodzakelijk geacht dat juist de Nederlandse houtleveranties aan Frankrijk geen doorgang vonden. Maar van even essentieel belang voor de Engelsen was de instandhouding van goede betrekkingen met de ‘Noordse’ staten, waaruit zij het hout voor hun eigen scheepsbouw kochten; deze betrekkingen zouden danig verslechteren wanneer de Republiek en deze staten eikaars bondgenoten werden en Engeland Nederlandse schepen zou opbrengenGa naar voetnoot12. Londen zag geen andere oplossing voor dit dilemma dan de Republiek de oorlog te verklaren en wel voordat deze lid zou worden van het Verbond van Gewapende Neutraliteit. In september 1780, terwijl de Republiek onderhandelingen voerde over een toetreding tot het Verbond, onderschepten de Engelsen een Amerikaans vaartuig met aan boord Henry Laurens, die als afgezant van de Verenigde Staten op weg was naar Europa. Onder zijn papieren bevond zich een afschrift van het Akense ontwerp-verdrag. De ontdekking hiervan zorgde voor grote opschudding. Engeland eiste van de Republiek maatregelen tegen Amsterdam. Op 21 december 1780 kreeg het Hof van Holland opdracht te onderzoeken of tot juridische stappen tegen de stad moest worden overgegaan. Maar een dag eerder was de Engelse oorlogsverklaring al uitgegaan, toen het Nederlandse lidmaatschap van het Verbond van Gewapende Neutraliteit op het punt stond formeel bekrachtigd te wordenGa naar voetnoot13. De oorlog met Engeland verliep desastreus voor de Republiek. Haar koloniën werden zonder noemenswaardige tegenstand veroverd en haar koopvaardijschepen in groten getale opgebracht. Tal van vlugschriften en periodieken verschenen, waarin het oorlogsbeleid werd gehekeld. Dit tastte het prestige van Willem V aan, die in zijn hoedanigheid van admiraal-generaal aan het hoofd van de oorlogsvloot stond. Bovendien kreeg hij in toenemende mate te maken met oppositie van de zijde van de regenten in tal van steden, die van de omstandigheden gebruik wensten | |
[pagina 186]
| |
te maken om zich te bevrijden van de grote invloed van de prins op de benoeming van burgemeesters, schepenen en vroedschapsleden. Daarvoor zochten zij de steun van de van politieke rechten verstoken burgerij. In deze jaren ontstond een nieuw fenomeen in de Nederlandse cultuur, dat van de oppositionele politieke pers, die het element van periodiciteit van de oude spectatoriale geschriften combineerde met dat van de veelal hoogst brisante inhoud van het pamflet. De nationalistische sentimenten die door de oorlog met Engeland teweeg werden gebracht, maar ook de vruchtbare bodem voor de idealen van de Amerikaanse revolutie hier te lande, verklaren het succes van deze pers. Wat haar belang voor de patriottenbeweging betreft, niet alleen registreerde zij wat gebeurde, maar gaf zelf ook vorm aan de ontwikkelingen: zo fungeerde zij als een ideologische binding tussen lokale groepen van patriottenGa naar voetnoot14. Dat bij een zeker aantal van haar schrijvers eerder opportunisme dan overtuiging de leidraad van handelen is geweest, doet geen afbreuk aan de authenticiteit van het verschijnsel. Tot een van de meest bekende weekbladen van de anti-orangistische pers behoorde De Post van den Neder-Rhijn, geredigeerd door Pieter 't Hoen, waarvan het eerste nummer in januari 1781 verscheen. De orangisten trachtten tegenspel te bieden door eigen persorganen in het leven te roepen, onder andere De Ouderwetse Nederlandsche Patriot van Van Goens, die evenwel weinig succesvol waren. Desalniettemin hadden hun inspanningen wel tot positief gevolg, dat het lezerspubliek een keuze kon maken uit bladen van verschillende politieke kleurGa naar voetnoot15. Tussen de verschijning van De Post van den Neder-Rhijn en die van het Politiek Vertoog over het waar Sistema van de Stad van Amsterdam van Van Goens, dat in maart 1781 anoniem verscheen, bestaat geen oorzakelijk verband. Van Goens heeft zich nimmer als een politiek schrijver in de trant van Pieter 't Hoen beschouwd. Veeleer wilde hij met zijn Politiek Vertoog en het satirische Ze even Dorpen in Brand een bijdrage leveren aan de discussie over de rol van Amsterdam in de Nederlandse politiek. Zijn vermogen de pen te hanteren maakte hem echter nolens volens tot een exponent van de orangistische pers. In het Politiek Vertoog beschrijft Van Goens wat hij het politieke ‘sistema’ van Amsterdam noemt: de egoïstische handelwijze van de stad, en een pro-Franse en anti-Engelse gezindheidGa naar voetnoot16. Ruime aandacht schenkt hij aan de Akense affaire. Op grond van de bepalingen van de Unie van Utrecht bestempelt hij het Amsterdamse optreden in Aken als inconstitutioneel, omdat het sluiten van traktaten die de Republiek betreffen, zelfs als zij niet meer dan ‘praeparatoir’ zijn, onder de verant- | |
[pagina 187]
| |
woordelijkheid van de Staten-Generaal valtGa naar voetnoot17. Bovendien schaadt het de reputatie van de Republiek als ‘Leden van Staat’ hier eigenmachtig optredenGa naar voetnoot18. Voor Van Goens lijdt het geen twijfel dat de Akense affaire de oorlog met Engeland heeft veroorzaaktGa naar voetnoot19. Op het Politiek Vertoog liet hij in juni 1781 een eveneens anoniem geschrift volgen: Zeeven Dorpen in Brand door de onvoorzigtigheid van een Schout en een Secretaris of Historie van de Oliekoeken. Het verhaalt de geschiedenis van zeven dorpen die door de onvoorzichtigheid van enkele inwoners uit het grootste en machtigste dorp vlam vatten en afbrandden. De schout van dat dorp had zijn populariteit onder de inwoners willen vergroten door hen op oliekoeken te trakteren. Bij het ‘uytbranden’ van de olie in de schuur van de secretaris ontstond evenwel brand, die alle dorpen in de as legdeGa naar voetnoot20. Het geschrift laat zich lezen als een politieke satire op Amsterdam; de stad wordt verantwoordelijk gesteld voor het uitbreken van de oorlog en voor de slechte staat van de Nederlandse defensie. | |
IIIIn kringen rond Willem V werd het in de zomer van 1781 raadzaam geacht een orangistisch periodiek op te richten om het stadhouderlijk regime te verdedigen. Graaf Van Heiden Reinestein, kamerheer van de prins en landdrost van Drenthe, en Hendrik Fagel, griffier van de Staten-Generaal, zagen in Rijklof Michaël van Goens, die bewezen had over een scherpe pen te beschikken, de aangewezen persoon om het nieuwe blad wekelijks van bijdragen te voorzienGa naar voetnoot21. Fagel vond zijn neef Nicolaas ten Hove bereid het contact met Van Goens te leggen. Ten Hove, die het ambt van muntmeester-generaal bekleedde, was een vriend van de Utrechtse regent. Willem V was op de hoogte van de plannen en gaf persoonlijk zijn fiat. Dat blijkt uit een brief van Ten Hove aan Van Goens van 28 juli 1781, welke een belangrijk licht werpt op de totstandkoming van De Ouderwetse Nederlandsche Patriot: Le Greffier a eu l'autre jour une conversation à votre sujet et sur le Politiek Vertoog etc. avec le prince; et lui a temoigné en votre nom que le zêle qui vous anime pour la maison d'Orange et pour la patrie, vous engagereait à continuer de courir la même carrière, et de servir S.A. de votre plume dans les circonstances actuelles; mais que divers motifs, et singulièrement le besoin que vous pourriés avoir de sa protection contre des persécutions | |
[pagina 188]
| |
très possibles, vous faisaient repugner à rien entreprendre en ce genre sans être sûr d'avance de l'aveu de son Altesse. A cette petite harangue du Greffier le Prince a répondu par des expressions très flateuses pour vous et remplies d'estime pour vos talens, et a témoigné en lui prenant les deux mains que rien ne lui serait plus agréable que de voir une aussi bonne plume que la votre prendre ses interêts et plaider sa cause, et qu'il le priait de vous le faire savoir. - Sur cela le Greffier est allé un peu plus loin que je ne lui avais donné commission, et il s'est avisé de dire au Prince que votre intention était d'opposer une feuille hebdomadaire au Post van de Needer-Rhijn et aux autres méchantes fadaises. S.A. est tellement entrée dans cette idée, que, si vous n'avés des raisons qui vous en empêchent absolument, vous y êtes en quelque façon engagé d'honneur. Quand mon oncle m'a fait ce raport, je lui ai représenté que quand à ce dernier article, il était allé plus loin que ma commission, que je lui avais pourtant clairement expliquée; mais que voulés vous. De koogel is door de kerk, et je vous dis le fait tel qu'il est. Vous vous consulterez et vous prendrez vos mesures en conséquenceGa naar voetnoot22. Tegen Fagels bewering dat het idee voor De Ouderwetse Nederlandsche Patriot van Rijklof Michael van Goens is uitgegaan spreken niet alleen latere uitlatingen van Van Goens, waarin hij verklaart de weekbladschrijverij altijd als een voor zijn positie en talenten te minderwaardige arbeid te hebben beschouwd; in zijn autobiografische Some Memorandums of My Life (1789) bekent hij dan ook in expliciete bewoordingen dat hij om medewerking is verzochtGa naar voetnoot23. De rol die graaf Van Heiden Reinestein met betrekking tot de geschiedenis van het blad heeft gespeeld maakt eveneens aannemelijk dat het initiatief tot de oprichting in Den Haag is genomen. Fagels handelwijze vindt haar verklaring in de aarzelende houding van Van Goens tegenover het project; ongetwijfeld voelde hij zich gevleid dat op hem en zijn pen een beroep werd gedaan en was hij bereid daaraan gehoor te geven, maar dan incidenteel, niet elke week. Daarom plaatste de griffier hem voor een voldongen feit. Ofschoon de geschiedschrijving De Ouderwetse Nederlandsche Patriot altijd vereenzelvigd heeft met R.M. van Goens, berustte de redactionele verantwoordelijkheid voor het blad aanvankelijk bij zijn vriend Nicolaas ten Hove. Van Goens leverde de kopij, terwijl graaf Van Heiden Reinestein adviezen verleende inzake stijl en inhoudGa naar voetnoot24. Het eerste nummer verscheen op 18 augustus 1781. Aan de hand van een gefingeerd gesprek tussen een heer en zijn jonge neef geeft Van Goens daarin een exposé over het juiste gebruik van de term patriot. Om zich te onderscheiden van hen die zich patriotten noemen en niet anders doen dan blijk geven van hun sympathie voor Frankrijk en de Amerikaanse opstand, zal een rechtgeaard vaderlander voor | |
[pagina 189]
| |
zichzelf de titel ‘ouderwetzen Patriot’ prefereren, waarmee hij aantoont ‘van den ouden, Hollandschen, echten stempel’ te zijn. Aan de naam patriot moet hij onverkort vasthouden; deze is eervol en mag hij zich niet laten ontnemenGa naar voetnoot25. De keuze met betrekking tot de titel van het weekblad geschiedde weloverwogen en niet vanwege een gebrek aan creativiteitGa naar voetnoot26. De term patriot heeft een ontwikkeling doorgemaakt waar hier slechts kort op kan worden ingegaan. Het woord, in de betekenis van vaderlandslievend, was sedert de Nederlandse opstand van de zestiende eeuw zowel onder de voor- als tegenstanders van Oranje populair. Maar gedurende de zeventiende eeuw verloor het zijn aantrekkingskracht voor de orangisten door het gaan overheersen van hun loyaliteit aan de dynastie en werd het begrip synoniem met anti-orangistGa naar voetnoot27. Onder invloed van de Verlichting werd in de achttiende eeuw een nieuwe betekenis aan de term toegevoegd: de patriot als ijveraar voor een staatsbestel waarin alle leden van de gemeenschap over politieke rechten beschikken. Deze opvatting vond weerklank bij de in de Republiek van bestuursinvloed verstoken burgerij. Om politieke rechten te verwerven schaarden de burgers zich tijdens de Vierde Engelse Oorlog achter de anti-orangistische regenten en hun oppositie tegen Willem V. Zij allen noemden zich patriotten, maar hechtten daaraan een verschillende betekenis. Hun doelstellingen moeten zelfs als tegenstrijdig worden bestempeld: de regenten wilden de standen versterken door aan de stadhouder zijn patronale rechten te ontnemen, de burgerij wilde de standen juist afschaffenGa naar voetnoot28. Uit Van Goens' bijdragen voor De Ouderwetse Nederlandsche Patriot, die hieronder geanalyseerd zullen worden, blijkt dat hij oog heeft gehad voor de diversiteit van de patriottenbeweging. Door het weekblad deze titel te geven heeft hij getracht, gebruik makend van de begripsverwarring, de term patriot voor de orangisten te herwinnen. Reeds eerder, in het revolutiejaar 1747, was eenzelfde poging ondernomen, die evenwel slechts tijdelijk succesvol wasGa naar voetnoot29. Mogelijk vloeit deze hernieuwde interesse voor het woord patriot onder de achttiende-eeuwse orangisten voort uit hun besef dat het nog altijd grote propagandistische waarde had. | |
IVVan De Ouderwetse Nederlandsche Patriot zijn tussen 1781 en 1783 in totaal 65 nummers verschenen. Alle bijdragen werden anoniem gepubliceerd en de meeste | |
[pagina 190]
| |
daarvan zijn door Van Goens geschreven; van de stukken die het blad van buitenaf kreeg toegestuurd is slechts een beperkt aantal opgenomenGa naar voetnoot30. Zelf signeerde hij vele van zijn artikelen met ‘one of the letters that compose the word Clio or Patriot’Ga naar voetnoot31. Aan de hand van Some Memorandums of My Life en de beschikbare correspondentie, alsmede Van Goens' notities in zijn eigen exemplaar van de periodiek, dat thans in gebundelde vorm op de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag berust, is grotendeels na te gaan welke artikelen uit zijn pen zijn gevloeid. Ten Hove en Van Goens hebben verscheidene vooraanstaande orangisten gepolst om kopij te leveren voor het weekblad, dit ter verlichting van de taak van laatstgenoemde. De oogst was evenwel gering. Isaäc de Pinto, filosoof en econoom, weigerde: ‘J'ai brûlé ma plume, et c'est sans retour’Ga naar voetnoot32. De Pinto had zich in 1776 de haat van hen, die met de Amerikaanse opstand sympathiseerden, op de hals gehaald door in enkele geschriften partij te kiezen voor de Engelse regering; de hoon en laster die toen over hem waren uitgestort, hadden hem doen besluiten zich voortaan verre te houden van staatkundige aangelegenhedenGa naar voetnoot33. Het contact met de Leidse jurist en publicist Elie Luzac wierp daarentegen wel vruchten af. Uit de tussen Ten Hove en Van Goens gevoerde correspondentie blijkt dat Luzac heeft bijgedragen aan De Ouderwetse Nederlandsche Patriot, al is niet met zekerheid vast te stellen watGa naar voetnoot34. Het weekblad werd gedrukt in Den Haag bij Pieter Frederik Gosse, die de titel ‘Boekverkoper van Z.D.H. den Heere Prins Erf-Stadhouder’ mocht voeren. In het vierde nummer, van 8 septemberl781, stond Gosse als drukker vermeld. Deze stap werd genomen om de oplage te vergroten, zo liet Ten Hove in een brief aan Van Goens weten: Je compte que le parti que Gosse ... a pris de mettre son nom au bas de la feuille, augmentera de beaucoup le débit. On regardera désormais la feuille, comme dictée et autorisée par le Prince, ce qui ne peut manquer d'exciter la curiosité générale de l'un et de l'autre partiGa naar voetnoot35. Maar al spoedig werd Gosse door deze daad het mikpunt van acties van anti-orangisten, die hem op allerlei manieren het leven zuur trachtten te maken. De inkomsten uit de 's Gravenhaagsche Courant, die hij samen met zijn vader Pierre Gosse jr. uitgaf, daalden aanzienlijk; velen weigerden die krant nog langer te kopen of daarin te adverteren. Er verschenen schotschriften tegen hem en meer dan eens werd hij in zijn woonplaats op straat belaagdGa naar voetnoot36. Het is één van de vele voorbeelden hoe hoog de tegenstellingen in deze jaren in de Republiek waren opgelopen. | |
[pagina 191]
| |
Terwijl Gosse het zwaar te verduren kreeg, verrichtten de anderen hun arbeid zo geruisloos mogelijk. Ter handhaving van de anonimiteit maakte Ten Hove bij zijn correspondentie gebruik van zogeheten sympathetische of witte inkt, die pas zichtbaar werd bij verwarming van het papierGa naar voetnoot37. Meermalen verzochten Ten Hove en Van Heiden Reinestein aan Van Goens hun brieven na lezing te verbranden. De graaf schreef: Je vous prie, Monsr, de bruler toutes mes lettres si elles existent encore, comme je ferai des votres. On ne sait quels évenemens les circonstances presentes peuvent produireGa naar voetnoot38. Van Goens stuurde zijn artikelen niet rechtstreeks naar de in Den Haag woonachtige Ten Hove, maar naar een ander adres in de hofstad. Aanvankelijk diende Theodorus van Duijselen, een aan de secretarie van de Raad van State verbonden klerk, als doorgeefluik, doch deze bedacht zich na enige tijd: ‘ce bon homme a pris des scrupules’ deelde Ten Hove in september 1781 aan Van Goens meeGa naar voetnoot39. Zijn taak werd overgenomen door de ‘solliciteur militair’ Th. JohnsonGa naar voetnoot40. Voor een jaarabonnement op De Ouderwetse Nederlandsche Patriot, die iedere zaterdagochtend verscheen, moesten vijf gulden en vier stuivers worden neergeteld. In de losse verkoop, welke geschiedde via de boekwinkels, bedroeg de prijs voor een nummer twee stuivers, een in die tijd gebruikelijk bedrag voor een weekbladGa naar voetnoot41. Aan koffiehuizen en sociëteiten werd de periodiek gratis verstrekt, wat de haar vijandige Post van den Neder-Rhijn tot het snerende commentaar verleidde dat, gezien ook de fraaie uitvoering, haar auteur ofwel ‘een goed gevulde goudbeurs heeft’ ofwel ‘door een zeer aanzienlijk Comptoir is in het werk gesteld, het welk hem voor die moeijte rijkelijk beloond’Ga naar voetnoot42. Doch de fraaie uitvoering ten spijt ging het pad van De Ouderwetse Nederlandsche Patriot niet over rozen. Acht nummers waren verschenen toen Van Goens door een aanval van jicht werd getroffen en zijn medewerking tijdelijk moest stakenGa naar voetnoot43. Het is niet onwaarschijnlijk dat zijn ziekte in relatie staat tot een gebeur- | |
[pagina 192]
| |
tenis, die omstreeks dezelfde tijd in Utrecht plaatsvond en hem ernstig compromitteerde. In augustus 1781 had hij getracht via een stroman verboden lectuur te kopen. Het betrof hier verscheidene nummers van Le Politique Hollandais, een anti-orangistisch blad, die een aanval bevatten op de hertog van Brunswijk, Willem V's invloedrijke adviseur, en daarom door de autoriteiten verboden waren. Van Goens had evenwel het vermoeden dat twee Utrechtse boekhandelaren, B. Wild en G.T. van Paddenburg, zich niet aan dit verbod stoorden en besloot hun een val te zetten; zouden zij de betreffende nummers aan zijn stroman verkopen, dan kon hij beiden gerechtelijk laten vervolgen. Maar de tussenpersoon, een voormalige hotelknecht, bleek weinig standvastig; hij verraadde het plan en - eind september 1781 - ook de naam van zijn opdrachtgeverGa naar voetnoot44. De affaire bracht Van Goens in opspraak. Zijn optreden werd in strijd geacht met de waardigheid van een lid van de vroedschap. In zijn woonplaats werd hij door burgers beschimpt en bedreigdGa naar voetnoot45. Het lijdt geen twijfel dat deze situatie ook haar weerslag moet hebben gehad op zijn gestel. Terwijl Van Goens door zijn ziekte niet in staat was kopij te leveren voor De Ouderwetse Nederlandsche Patriot werd een vervanger gevonden in J.A. Tinne, commissaris van de depêches der Staten-GeneraalGa naar voetnoot46. Hij was nauw bevriend met Fagel en zal door deze zijn overreed de helpende hand te bieden. Ten Hove en Tinne hebben samen de zorg gedragen voor de inhoud van het negende tot en met het zeventiende nummer; zij signeerden hun artikelen met respectievelijk de letters W en EGa naar voetnoot47. Van Goens was weinig te spreken over het niveau van hun bijdragenGa naar voetnoot48. Zijn misnoegen sloeg echter om in onverholen woede toen hij het zeventiende nummer onder ogen kreeg. Het incident dat aanleiding gaf tot een naar het leek vroegtijdige dood van het weekblad werd ingeluid door de Dordtse emeritus-predikant Johan Barueth. In een tweetal aan Petrus Hofstede, Van Goens' oude vijand, gerichte brieven van 8 september en 19 november 1781 was hij ingegaan op de heersende politieke onrust en had de hertog van Brunswijk verdedigd tegen alle kritiek van de zijde der antiorangistenGa naar voetnoot49. Van mening dat een breder publiek kennis diende te nemen van de brieven zond hij op 1 december 1781 afschriften aan P.F. Gosse, met het verzoek ze in De Ouderwetse Nederlandsche Patriot te plaatsen. Pas zes dagen later lichtte hij Hofstede hierover inGa naar voetnoot50. | |
[pagina 193]
| |
Deze reageerde verbolgen. De brieven droegen zijn naam aan het hoofd en hij voelde er niets voor zo openlijk te figureren in een politiek weekblad. Bovendien bevatten zij bijzonderheden die hem ‘in 't particulier’ betroffen. Op zaterdag 8 december 1781 begaf Hofstede zich naar Den Haag om het plan van Barueth te verijdelen. Hij kwam evenwel te laat; het zeventiende nummer, met daarin de eerste brief, was reeds gedrukt en verstuurdGa naar voetnoot51. Na overleg te hebben gepleegd met Gosse besloot Hofstede een advertentie op te stellen met de mededeling dat de brief zonder zijn toestemming in De Ouderwetse Nederlandsche Patriot was gepubliceerd. Deze advertentie werd in verscheidene periodieken van 11 december 1781 opgenomenGa naar voetnoot52. Tinne had de brief van Barueth in het zeventiende nummer van een commentaar voorzien dat zich in zeer vleiende bewoordingen over Hofstede uitliet: de ‘alomgeachten en beroemde’ predikant heette een man van ‘kunde en doorzigt’ te zijnGa naar voetnoot53. De complimenten hadden de instemming van Ten Hove, die hiermee de orthodoxen in de Republiek voor zijn blad hoopte te winnen: J'ai cru faire un vrai coup de parti en attirant toute cette clique Hofstèdienne, qui, dévote ou non, a tant d'influence sur une partie des Régens et sur le peuple, et rendre un service essentiel à la bonne causeGa naar voetnoot54. Maar Van Goens was hevig verontwaardigd over de complimenten aan Hofstede en niet alleen omdat hij door diens toedoen in 1776 zijn professoraat had moeten neerleggen. Ten aanzien van de religie kenden zowel Ten Hove als Van Goens tolerante denkbeelden en koesterden zij weinig sympathie voor de orthodoxen. Dat Ten Hove nu uit partijpolitieke overwegingen zijn principes verloochende nam Van Goens hem hoogst kwalijk. In zijn eigen exemplaar van De Ouderwetse Nederlandsche Patriot tekende hij later aan: ‘T.H. wilde met alle geweld het gemeene Volk gewinnen, en meende daartoe de zoogenaamde fijnen ... cajoleeren te moeten, die hy wel zozeer als ik verachte’Ga naar voetnoot55. De Utrechtse regent weigerde nog langer zijn medewerking aan het blad te verlenenGa naar voetnoot56. Inmiddels was Fagel tot de overtuiging gekomen dat het incident een gevaar inhield voor de anonimiteit van de onderneming. Hij drong er bij zijn neef op aan zijn werkzaamheden voor het blad te beëindigen. Ten Hove gehoorzaamde, zij het niet van harteGa naar voetnoot57. Daarmee was de ondergang van De Ouderwetse Nederlandsche | |
[pagina 194]
| |
Patriot bezegeld, die door de anti-orangisten met vreugde werd begroet, zo in een ‘lyk-dicht’ dat het volgende grafschrift bevatte: Hier legt Begraven 't Stinkend Rift
Van hem, die, door zyn vuil vergift,
Het LAND, tot nadeel, heeft verstrekt,
Veel Twist en Tweedracht heeft verwekt,
Terwyl zyn ziel, hier uit verhuist,
Alöm, gelyk een Balling, kruist;
Daar zy geen rustplaats vinden kan:
De Duivel zelf, die Schrikt 'er vanGa naar voetnoot58.
Dat Van Goens zijn pen toch weer ter hand nam en op 5 januari 1782 het achttiende nummer verscheen mag op het eerste gezicht verrassend heten, gezien zijn reserves tegenover de weekbladschrijverij. Maar zijn zucht de smadelijke afloop ongedaan te maken is hier sterker geweest. Bovendien vond hij een medestander in graaf Van Heiden Reinestein, die beloofde de redactionele werkzaamheden in plaats van Ten Hove te zullen verrichten. Allereerst moest een nieuwe drukker worden gezocht. P.F. Gosse had de commotie rond het zeventiende nummer benut om zich terug te trekken en hield vast aan zijn besluitGa naar voetnoot59. De Rotterdamse boekhandelaren van Engelse afkomst Lambert Bennet en Richard Hake, die een ‘compagnieschap van boeknegotie’ hadden, bleken bereid de taak van hun Haagse collega over te nemen. Van Goens kende hen persoonlijk; hij had zijn Politiek Vertoog bij hen laten drukkenGa naar voetnoot60. Om het lot van Gosse te vermijden, die veel last had ondervonden van zijn openlijke bemoeienis met het weekblad, besloten Bennet en Hake anoniem te blijven. In het achttiende nummer van De Ouderwetse Nederlandsche Patriot staat vermeld dat een ieder die het blad iets heeft toe te zenden in de vorm van brieven of bijdragen zich moet wenden tot C. de la Vieille-Roche (een schuilnaam) te Delft onder vermelding van ‘poste-restante’Ga naar voetnoot61. Op deze wijze konden de verstuurde stukken van het Delftse postkantoor worden afgehaald. Wie daar zorg voor heeft gedragen is niet bekend. | |
[pagina 195]
| |
De artikelen van Van Goens bereikten de drukkerij langs een andere weg: Ik zond de Copy aan mynen Vriend den Graaf Heide in 's Hage, deze las eerst alles, zond het dan na Rotterdam, daar schreef Olivier het af, en Hake drukte en debiteerde hetGa naar voetnoot62. Naast deze Johannes Olivier, die in latere jaren (1786-1787) de orangistische Geldersche Historische Courant heeft uitgegevenGa naar voetnoot63, verrichtte nog een ander persoon hand- en spandiensten voor De Ouderwetse Nederlandsche Patriot: J.P. Kraeft, een Rotterdamse boekverkoper, die het contact met de koffiehuizen en sociëteiten onderhieldGa naar voetnoot64 In het achttiende nummer bracht Van Goens de affaire weer in herinnering welke tot een tijdelijke onderbreking van de verschijning van het blad had geleid. Zijn bijdrage draagt als motto ‘Zoo als de Moeder haar rug gekeerd heeft, lopen de kinderen in 't honderd’. De daad van Ten Hove en Tinne wordt als onverantwoordelijk gehekeld en heeft alleen kunnen plaatsvinden, omdat hun superieur (Van Goens) zich in verband met ziekte gedurende enige tijd van het blad had moeten terugtrekkenGa naar voetnoot65. Maar ook Gosse krijgt een veeg uit de pan. Hij is in paniek geraakt door een aantal vulgaire schotschriften, die meer vertellen over de personen welke ze gefabriceerd hebben dan over degene die op de korrel wordt genomenGa naar voetnoot66. De verkoeling tussen Van Goens en Ten Hove was niet van blijvende duur. In het midden van februari 1782 hervatten beiden hun onderlinge correspondentie. Ter sprake kwam onder andere het plan van Van Goens de eerste zeventien nummers van De Ouderwetse Nederlandsche Patriot te herdrukken. Dit bood hem de mogelijkheid een verandering aan te brengen in de verfoeide loftuitingen aan Hofstede. Op 4 maart 1782 schreef Ten Hove hem dat hij noch Tinne bezwaar had tegen dit voornemen, maar voegde daar wel aan toe zich af te vragen of een dergelijke verandering niet ook een wijziging zou vereisen in het achttiende nummer, Van Goens daarmee fijntjes herinnerend aan diens hatelijke opmerkingen: Si ... vous faisiés réimprimer les 17 premiers Nos, Tinne et moi nous avons moins une grace qu'une justice à vous demander; c'est de ne rien changer dans les bagatelles que nous avons fournies, de n'y rien changer dis-je de votre chef et sans notre aveu. Nous consentons dès à présent au retranchement des éloges de Hierarchus; mais ce retranchement n'exigeraitil pas de votre part quelques legers changement dans les Nos suivansGa naar voetnoot67? Volgens W.P. Sautijn Kluit, van wiens hand in 1877 een artikel over De Ouderwetse Nederlandsche Patriot verscheen, is het idee van een herdruk nimmer gerea- | |
[pagina 196]
| |
liseerdGa naar voetnoot68. Doch het onvolledige exemplaar van het weekblad dat zich op de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam bevindt, van het bestaan waarvan Sautijn Kluit geen weet heeft gehad, blijkt wel degelijk een herdruk te zijn; een aan het zeventiende nummer toegevoegde noot geeft dit expliciet aanGa naar voetnoot69. In de nieuwe druk zijn de door Van Goens beoogde veranderingen ook werkelijk aangebracht. In de oorspronkelijke uitgave is sprake van de ‘alom-geachten en beroemde’ Hofstede, wat nu is afgezwakt tot het neutralere ‘Hoog-Eerwaarden’Ga naar voetnoot70. Op 26 maart 1782 stierf Nicolaas ten Hove na een kortstondige ziekte. Zijn dood had financiële consequenties voor Van Goens tot gevolg. In de zomer van 1781, toen De Ouderwetse Nederlandsche Patriot van start ging, had Ten Hove zijn vriend beloofd alle kosten van het blad voor zijn rekening te nemen. Na zijn overlijden weigerde zijn broer Cornelis Michiel ten Hove, griffier en leenman van de register- en leenkamer van Holland, deze financiële verplichting - welke nu alleen de eerste zeventien nummers gold - over te nemenGa naar voetnoot71. Van geldelijke ondersteuning van de zijde van het stadhouderlijk hof wilde Van Goens niets weten, omdat hij elke schijn van broodschrijverij wenste te vermijden. Hoe gevoelig dit thema voor hem lag, toont zijn briefwisseling met Van Heiden Reinestein. Op 7 mei 1782 schreef de graaf hem: Comptés qu'on n'est pas d'intention ici de vous laisser dans l'embarras. II n'est que très juste que vous soyés au moins à l'abri de toute perte, & que nous intervenions ici, aux secours que le pauvre T.H. étoit en état de donner, de manière que vous pouvés compter sur une quote-part de 2 ou 300 Ducats ...Ga naar voetnoot72. Van Goens antwoordde dit bedrag niet te kunnen accepterenGa naar voetnoot73. Maar de graaf hield hem nogmaals voor dat het hof in Den Haag niet zou gedogen dat hij geld zou moeten toeleggen op ‘une entreprise dont même du vivant du pauvre T.H. le Pr. auroit supporté les fraix’Ga naar voetnoot74. Van Goens bond in en ontving het geld in juli 1782. De maand maart bracht niet alleen de dood van Ten Hove doch ook een zware tegenslag voor de periodiek. Om hun aandeel in de totstandkoming van het blad geheim te houden droegen Bennet en Hake de ‘impost’ of belasting die zij over de uitgave verschuldigd waren aan de Rotterdamse overheid niet afGa naar voetnoot75. Ondanks hun voorzorgsmaatregelen lekte dat aandeel toch uit en werd beide boekhandelaren als | |
[pagina 197]
| |
straf verboden De Ouderwetse Nederlandsche Patriot nog langer te drukken en te verkopen in RotterdamGa naar voetnoot76. Wederom stond het voortbestaan van de periodiek op de helling, maar dank zij doortastend ingrijpen van Van Heiden Reinestein kon het gevaar worden afgewenteld. Op 1 april 1782 schreef hij Van Goens een nieuwe drukker te hebben gevonden: J'ignore sur quel fondement le Magistral de R. defend l’ O.P. et languis d'en savoir les details, mais quoiqu'il en soit, j'imagine qu'il peut encore se continuer ici, et pour cet effet je serois d'avis que vous ecriviés sans delai a H. d'envoyer en droiture le manuscrit a un Libraire imprimeur ici, qu'il connoit bien, nommé Agé dans le Spuystraat, qui se chargera volontiers de l'impressionGa naar voetnoot77. Deze Haagse boekverkoper was J.F. Jacobs de Agé, een onverdacht orangistGa naar voetnoot78. Zijn werkzaamheden voor het weekblad beperkten zich tot het drukken; Bennet en Hake bleven zorg dragen voor de verspreiding, getuige de volgende passage uit een brief van Van Heiden Reinestein van 15 april 1782: ‘J'ai bien reçu ce matin le dernier No. & l'ai expedié déjà pour R’ (Rotterdam)Ga naar voetnoot79. Een begin 1783 verschenen anti-orangistisch geschrift uit zelfs de beschuldiging dat Bennet en Hake De Ouderwetse Nederlandsche Patriot clandestien zijn blijven verkopen in RotterdamGa naar voetnoot80. Net als indertijd Gosse het zwaar te verduren kreeg toen zijn medewerking aan het blad bekend raakte, werden ook de beide Rotterdammers nu op de korrel genomen door anti-orangistische pamfletschrijvers. Op 23 maart 1782, enkele dagen voordat de Rotterdamse magistraat zijn strafbepalingen tegen Bennet en Hake afkondigde, verscheen tegelijk met nummer 27 van de periodiek de zogeheten Brieventas van den Ouderwetsen Nederlandschen Patriot, die een dertigtal door Van Goens geselecteerde stukken bevatte uit de hoeveelheid die het blad sinds zijn oprichting in augustus 1781 was toegestuurd. De Brieventas werd aan de abonnees van het blad en aan de koffiehuizen en sociëteiten gratis verstrekt; de anderen dienden er drie gulden voor te betalenGa naar voetnoot81. Wat bij lezing van deze brieven opvalt is dat zij in meerderheid orangistische beginselen huldigen; slechts een in het Frans geschreven bijdrage laat een duidelijk patriots geluid horenGa naar voetnoot82. De publikatie van de Brieventas kon evenwel niet verhullen dat het succes van De Ouderwetse Nederlandsche Patriot beneden verwachting bleef. De oplage steeg niet uit boven de 700 exemplaren, waarvan een deel dan nog gratis werd verspreid onder koffiehuizen en sociëteiten. Dit cijfer staat in schril contrast tot de 3400 exemplaren die wekelijks van de anti-orangistische Post van den Neder-Rhijn werden | |
[pagina 198]
| |
verkochtGa naar voetnoot83. Het teleurstellende resultaat van De Ouderwetse Nederlandsche Patriot vond zijn oorzaak in de samenstelling van de aanhang van Oranje. Alleen onder de minder ontwikkelde volksklasse kon de stadhouder op massale steun rekenen en voor de mensen uit deze klasse die in staat waren te lezen moet het orangistische weekblad te intellectueel en beredeneerd zijn geweest; zij zullen eenvoudiger blaadjes geprefereerd hebben. Burgerij en regenten waren in meerderheid ofwel patriots ofwel neutraal, dat wil zeggen zij keken vooralsnog de kat uit de boom. De adel was wel overwegend op de hand van Willem V maar een in kwantitatief opzicht te verwaarlozen factorGa naar voetnoot84. Van Goens was zich scherp bewust van zijn falen en vond hoe langer hoe minder bevrediging in zijn schrijfarbeid. In april 1782 gaf hij in de periodiek openlijk uiting aan die aversie: En zoo zal de O. Patriot voortgaan, zyn tyd, moeite, geld te besteeden ten voordeele van eene Natie, waarvan twee derde teegen hem raast en tiert, en hem voor een huurling, een loonschryver, een vyand en verrader van zyn Vaderland uitscheldt, en daarenteegen bekende huurlingen, loonschryvers, vreemde roervinken verheft en vereert als Patrioten, als Vaderlanders, enz. enz. zoo lang - ja, zoo lang als 't hem behaagt, of liever zoo lang als hy enige vrucht van zyn arbeid ontwaar wordt; en zoo lang als zyn geduld zich uitstrekt, en eene rechtmatige drift en weerzin hem niet eindelyk zyn pen doet wegwerpen, en al dat janhagel in het aangezicht smytenGa naar voetnoot85. Wie de latere nummers van De Ouderwetse Nederlandsche Patriot doorleest, constateert een zekere vermoeidheid bij Van Goens. Steeds vaker lardeerde hij zijn bijdragen met extracten uit historische werken en uit staats- of processtukken. Zo commentarieerde hij uitvoerig de verhandelingen van de zeventiende-eeuwse Nederlandse geschiedschrijver Lieuwe van Aitzema over de Eerste Engelse Oorlog (1652-1654), die hij vergeleek met het huidige conflictGa naar voetnoot86. Evenals in het Politiek Vertoog manifesteerde Van Goens zich in deze commentaren niet zozeer als historicus dan wel als verdediger van het orangisme, wat ongetwijfeld ook met zijn taakopvatting, die van politiek schrijver, te maken had. In december 1782 liet hij graaf Van Heiden Reinestein weten dat hij zijn werkzaamheden voor het weekblad wilde beëindigen. Als reden voerde hij aan dat de in het najaar te Parijs gestarte vredesonderhandelingen, waarbij alle strijdende partijen vertegenwoordigd waren, een voortzetting van het blad in zekere zin over- | |
[pagina 199]
| |
bodig maaktenGa naar voetnoot87. Van Heiden Reinestein respecteerde het besluit. Wel verzocht hij Van Goens de opheffing van de periodiek niet te doen samenvallen met zijn ophanden zijnde diplomatieke missie naar Parijs, opdat de anti-orangisten geen verband zouden leggen tussen beide gebeurtenissen: ‘l'esprit de mechanceté mettra de l'analogie entre mon depart et la cessation ... ce qu'il importe qui ne soit pas’Ga naar voetnoot88. Van Goens heeft aan deze wens van de graaf gehoor gegeven. Op 21 december 1782 verscheen nummer 65 van De Ouderwetse Nederlandsche Patriot. Pas anderhalve maand later, op 10 februari 1783, verscheen het ‘Aanhangsel op No. LXV’, waarin het einde van de periodiek wordt aangekondigd en de hoop uitgesproken dat andere bladen dit voorbeeld zullen volgen, omdat alleen zo de publieke rust in de Republiek kan worden hersteld: ... het eenige middel, om de Libellen in ons Land te doen ophouden, is het ophouden van alle NAAMLOZE geschriften over de publieke zaken ... het eenige middel waar door de Eendracht weder hersteld kan worden, is dat zy alle eindigen, wyl alsdan noodzakelyk ook de kwaden eindigen moetenGa naar voetnoot89. Het ‘Aanhangsel op No. LXV’ verscheen tegelijk met het tweede deel van de Brieventas van den Ouderwetsen Nederlandschen Patriot. Daar Van Heiden Reinestein afwezig was, zond Van Goens de manuscripten van beide aan de in Den Haag woonachtige thesaurier-generaal J.C. Reigersman; deze was bereid gevonden ze vervolgens aan de drukker te doen toekomenGa naar voetnoot90. De opheffing van De Ouderwetse Nederlandsche Patriot ontlokte nauwelijks enige reactie, een teken dat het blad geen invloed meer had. Op grond van door Van Goens gemaakte berekeningen kan worden vastgesteld dat de hele onderneming de stadhouderlijke kas 6.500 gulden heeft gekost, waarvan 2.000 gulden voor het drukken van het blad, 2.000 gulden voor correspondentie en onkostenvergoedingen en 2.500 gulden voor een door Van Goens aangelegde collectie van pamfletten en periodiekenGa naar voetnoot91. | |
VTot een van de meest besproken thema's in De Ouderwetse Nederlandsche Patriot behoort de Vierde Engelse Oorlog alsmede, in een breder perspectief, de internationale positie van de Republiek tussen de grote mogendheden Engeland en Frankrijk. De Engelse oorlogsverklaring van 20 december 1780 was in Nederland niet zonder verbazing ontvangen. Over het krachtsverschil tussen de vloten van | |
[pagina 200]
| |
beide landen maakte niemand zich enige illusie. Maar de Nederlandse inbreng, hoe gering ook, kon wel eens van beslissend belang zijn om de krijgskansen van de Engelsen, die op verschillende fronten tegelijk hadden te vechten, definitief in hun nadeel te doen verkeren. Al spoedig volgde evenwel de ontnuchtering. Vele koloniën in West- en Oost-Indië werden door de Engelsen veroverd en Nederlandse handelsschepen vielen hen bij dozijnen in handen. De Republiek wist daar geen noemenswaardige successen tegenover te stellen. Van Goens heeft in De Ouderwetse Nederlandsche Patriot met een welhaast grimmig genoegen het aanvankelijk optimisme van zijn landgenoten gehekeld: Kon iemand dwaas genoeg zyn van zich te verbeelden, dat Engeland, die de vereenigde Machten van Vrankryk, Spanjen en America teegen zich had, een gevaarlyke vyand zyn kon voor den Hollander, voor den ryken Hollander, voor de afstammelingen van Tromp en de Ruiter! Dat kon in niemand vallen! De Engelschen zelven begreepen het veel beter. Zy zouden zich wel wachten van ons een Oorlog aan te doen. Het was klaar, zoo rasch wy maar in 't spel kwamen, dat was de laatste slag voor Engeland. Een Oorlog met Holland, en Engeland zou verdwynen van den aardbodemGa naar voetnoot92. De schuld voor het ontstaan van de oorlog werd door Van Goens bij Amsterdam gelegd. Hij herinnerde zijn lezers aan de Akense affaire en aan het onbezonnen drijven van de stad met betrekking tot de houtleveranties aan Frankrijk, terwijl bekend was dat die voor de Engelsen onaanvaardbaar waren. Om een handvol kooplieden ter wille te zijn, om hen aan een vette winst te helpen, was Amsterdam op uiterst onverantwoordelijke wijze met de belangen van de Republiek omgesprongenGa naar voetnoot93. Voor het standpunt van de Engelsen daarentegen toonde Van Goens veel begrip. Weliswaar werd erkend dat de Britse weigering de Nederlandse houthandel op Frankrijk ongemoeid te laten in strijd was met het verdrag van 1674, maar met het oog op de staatsveiligheid was zij alleszins redelijkGa naar voetnoot94. Bovendien had de Republiek in de oorlog van 1652-1654 tegen Engeland exact hetzelfde gedaan, toen zij neutrale staten als Spanje en Zweden met volledig voorbijgaan aan bestaande handelsverdragen verboden had bepaalde produkten, waaronder materialen voor de scheepsbouw, aan haar tegenstander te leverenGa naar voetnoot95. Wie nu de Engelsen verweet het verdrag van 1674 te hebben geschonden had boter op zijn hoofd! Dergelijke uitlatingen deden zelfs een politiek medestander als Van Heiden Reinestein schrikken. Meer dan eens drukte hij Van Goens op het hart zich te matigen. Op 3 januari 1782 schreef de graaf hem in verband met de inhoud van de periodiek: ‘Les gens moderés et sensés, pour qui elle doit etre faite, aiment la moderation et la solidité des argumens’Ga naar voetnoot96. In een brief van twaalf dagen later waarschuwde | |
[pagina 201]
| |
hij voor het opnemen van stukken in het weekblad die ‘un plaidoyer en faveur des Anglois’ bevatten omdat zij door de anti-orangisten voor verraderlijk zullen worden uitgekretenGa naar voetnoot97. Niettegenstaande zijn openlijk beleden anglofilie heeft Van Goens de Engelse oorlogsverklaring aan de Republiek steeds scherp bekritiseerd in De Ouderwetse Nederlandsche Patriot. De Britse regering had alle reden zich te beklagen over het Amsterdamse optreden, maar het ging niet aan heel Nederland daarvoor te laten boeten. Dat zij de stad wenste te bestraffen kon niemand haar euvel duiden, maar was zij niet in staat dat te realiseren zonder ook anderen te treffen, ‘dan moest zy liever ongelyk en schade geleeden en dat zich getroost hebben, liever dan de hoogste onrechtveerdigheid te doen, en zich op de geheele Republiek te wreeken’Ga naar voetnoot98. Bijzondere aandacht besteedde het weekblad aan de positie van Willem V in het conflict, voor wie vriendschap met Engeland altijd een politiek axioma was geweest. Beschuldigingen van verraad en incompetentie zoals die van de zijde van de anti-orangisten tegen de stadhouder werden geuit wegens het slechte oorlogsverloop werden door Van Goens krachtig van de hand gewezen. Hij gaf toe dat de oorlog met Engeland de stadhouder onaangenaam was omdat hij dat land als de natuurlijke bondgenoot van de Republiek beschouwde. Maar omwille van zijn eer zou hij haar naar beste vermogen dienen en naar de overwinning proberen te voeren. Andere mogendheden konden zich alleen verzekerd weten van zijn vriendschap, als zij die ook ten opzichte van de Republiek betrachtten. ‘En zoo rasch zy in onmin met den Staat geraken, worden zy ogenblikkelyk ook zyne vyanden’Ga naar voetnoot99. Toch kon ook Van Goens niet om de onmacht van de Nederlandse vloot heen. Afgezien van de onbesliste slag bij de Doggersbank van 5 augustus 1781, die in den lande voor korte tijd een euforie teweegbracht, leek zij ieder vuurcontact met de Engelsen te willen vermijden. De Ouderwetse Nederlandsche Patriot verdedigde deze behoedzaamheid. Het blad constateerde dat het de Republiek aan hout en mankracht ontbrak om nieuwe oorlogsschepen te bouwen en uit te rusten en de sterkte van de vloot op een aanvaardbaar niveau te brengen. Zij moest alleen dan tegen de Engelsen worden ingezet, als zij enig uitzicht op succes had. Immers, ‘zou het niet de grootste razerny zyn, zou gansch Europa onze Admiraliteiten en onzen Admiraal Generaal niet bespotten’ wanneer Nederland een vloot in zee zond die over een niet meer dan minimale gevechtskracht beschikteGa naar voetnoot100? Tegenover deze en soortgelijke argumenten stelden de anti-orangisten het idee van samenwerking met de andere belligerenten. Zij verwelkomden een Frans voorstel tot een ‘vlootconcert’ tussen de marine van Frankrijk en de Republiek en in maart 1782 gingen de Staten-Generaal akkoord voor de duur van een jaar de maritieme operaties van beide landen te combinerenGa naar voetnoot101. De Ouderwetse Nederlandsche | |
[pagina 202]
| |
Patriot daarentegen voorzag niets goeds van een ‘vloolconcert’. In nummer 25 van 23 februari 1782 publiceerde het blad een brief van een zekere ‘Anti-Apates’ die op het gevaar wees dat ‘alle onze raadslagen onderworpen zullen zyn aan die van Vrankryk’ en dat ‘al het voordeel daar van zal zyn de vergrooting van Vrankryk ten onzen kosten’Ga naar voetnoot102. Het ‘vloolconcert’ heeft gedurende zijn bestaan geen vruchten afgeworpen. Voor Parijs was het in eerste instantie een middel de Republiek nauwer aan zich te binden. Anderzijds voelde de Nederlandse marine er niets voor zich onder Frans commando te stellenGa naar voetnoot103. Op 19 april 1782 erkenden de Staten-Generaal de onafhankelijkheid van de Verenigde Staten door John Adams, die reeds enige jaren als vertegenwoordiger daarvan in de Republiek vertoefde, als officieel gezant te aanvaarden. De Ouderwetse Nederlandsche Patriot heeft niet gereageerd op deze gebeurtenis, zoals de gehele Amerikaanse opstand weinig of niet aan bod kwam in het blad. Toch kan het thema Van Goens niet onwelgevallig zijn geweest, aangezien hij in juni 1781 had deelgenomen aan een door Adams aangezwengelde discussie over de waarde van een handels- en vriendschapsverdrag tussen de Republiek en de Verenigde Staten. In zijn toen verschenen Consideratien op de Memorie aan H.H. MM. geadresseerd door John Adams had Van Goens zich afgevraagd of de Nederlandse kooplieden wel zulke grote vruchten van een geregeld handelsverkeer op de Nieuwe Wereld zouden plukken als door Adams werd beweerd; de Republiek had in verband met haar concurrentiepositie een onafhankelijkheid van de Amerikanen juist te duchten, in het bijzonder op het terrein van de vrachtvaartGa naar voetnoot104. Van Goens' opvattingen ten aanzien van Frankrijk, zoals neergelegd in het weekblad, kenmerkten zich door wantrouwen en zelfs vijandigheid. Hij bepleitte een zo spoedig mogelijk herstel van de vriendschap tussen de Republiek en Engeland, omdat een goede relatie tussen ‘twee luiden van dezelfde neering’, die ‘hunne voornaamste belangens gemeen hebben’, natuurlijker en voor beiden voordeliger is dan de ‘verbintenis van een van beide winkeliers met een particulier Heer’ (Frankrijk), die ‘beide niet meer acht als zoo verre hy ze nodig heeft’Ga naar voetnoot105. Zijn voorkeur ging uit naar een staatkundig beleid dat op neutraliteit was gericht. Hij meende dat het dwaas was de Republiek in een oorlog te storten; wegens de kwetsbaarheid van haar negotie en haar zwakte ten opzichte van Engeland en Frankrijk moest zij enigerlei conflict met zowel de een als de ander proberen te vermijdenGa naar voetnoot106. De Vierde Engelse Oorlog zorgde in de Republiek voor een vloed aan pamfletten en periodieken van veelal polemische aard. Om de tegen Oranje te berde gebrachte aantijgingen te weerleggen was De Ouderwetse Nederlandsche Patriot opgericht. | |
[pagina 203]
| |
Vele van Van Goens' artikelen hadden het thema van de drukpersvrijheid tot onderwerp. Van oudsher was deze relatief groot in Nederland. De verscheidenheid aan soevereine lichamen die een versnippering van jurisdictie met zich meebracht, bemoeilijkte de censuur. Wie gevaar liep gerechtelijk vervolgd te worden, kon zich daar aan onttrekken door zich buiten het rechtsgebied van een bepaalde stad of provincie te begeven. De Staten-Generaal gingen slechts zelden over tot verbodsbepalingen tegen geschriften of vervolging van auteurs. Bovendien was onder de meerderheid van de regenten sprake van een libertijnse geesteshoudingGa naar voetnoot107. Van Goens was een tegenstander van censuur. Maar tegelijkertijd was hij van mening dat de ‘licentie’ van de pers aan banden moest worden gelegd: In een vry land behoort de Drukpers noit aan banden gelegd te worden van voren. Dat is men moet niemand beletten om over eenig onderwerp, wat hy ook goedvinde, te schryven en te laten drukken ... Maar die zyne pen misbruikt om zyn medeburger in zyn eer, of den burgerstaat in desselfs welzyn, te kwetsen, moet even onderworpen zyn aan eene straf, die evenredig is aan zulk een misdaad, als hy die met zyn degen of mes de publieke rust verstoort, en zyn medeburger het leven of de gezondheid beneemtGa naar voetnoot108. Ten aanzien van de eer van de individuele burger is een scherpe scheidslijn mogelijk tussen wat wel en niet acceptabel is. Doch hoe valt na te gaan of een schrijver door ‘een zuiver beginzel van zucht voor het gemeene Welzyn’ gedreven wordtGa naar voetnoot109? Van Goens reikt twee criteria aan. Iemand van goede wil zal nimmer iets bekritiseren zonder daar een beter alternatief tegenover te stellen. Bovendien zal hij op een wijze schrijven die ‘voor de publieke rust en de eer en achting der wettige Overheid’ niet schadelijk is. Wie aan deze eisen niet voldoet mag als een opruier worden bestraftGa naar voetnoot110. Van Goens verweet zijn tegenstanders zich in hun polemiek tegen de orangisten van smaadschriften te bedienen. Met name was hij gebeten op De Post van den Neder-Rhijn, die voortdurend probeerde ‘misnoegen te verwekken onder het volk, tegen de directie der publieke zaaken’Ga naar voetnoot111. De lasterzucht van bladen als deze hield een gevaar in voor de ‘burgerlyke, zedelyke, godsdienstige begrippen en beginsels’ van de natie vanwege het onvermijdelijke proces van gewenning dat hieruit voortvloeideGa naar voetnoot112. Bij veel regenten constateerde hij reeds een verregaande mate van onverschilligheid jegens het verschijnsel van schotschriftenGa naar voetnoot113. Van Goens pleitte in zijn periodiek bij herhaling voor een zware bestraffing van de auteurs van schotschriften en verspreiders ervan. Doch hij realiseerde zich tevens hoe machteloos de autoriteiten in wezen stonden. Hij wees op ‘courantiers’ | |
[pagina 204]
| |
die oproerige stukken in hun blad plaatsten. Zij hoefden dat enkel in de vorm van brieven te doen om zich te vrijwaren van moeilijkheden met de justitie: ‘Dan hebben zy ten minsten iemand, die een derde persoon schynt te zyn, namentlyk den Auteur van zulk een brief, om des noods tusschen zich en de Justitie te stellen’Ga naar voetnoot114. In dit verband moet worden gewezen op de geschiedenis van het anonieme pamflet Aan het Volk van Nederland, dat in september 1781 verscheen. Het was vervaardigd door de Overijsselse edelman Joan Derk van der Capellen tot den Pol en bevatte een felle aanval op het Huis van OranjeGa naar voetnoot115. De Staten-Generaal loofden op 26 oktober 1781 een beloning uit van 1000 gouden rijders (14.000 gulden) voor wie de schrijver van het pamflet aanbracht, doch dit leidde tot niets. Ondanks de tegen het geschrift uitgevaardigde plakkaten beleefde het in enkele jaren tijds zes herdrukkenGa naar voetnoot116. In De Ouderwetse Nederlandsche Patriot van 2 november 1782 schreef Van Goens dat de inhoud van Aan het Volk van Nederland, in het bijzonder de ruime aandacht voor in Overijssel spelende kwesties en de ‘eloges’ aan het adres van de ‘Heeren v.d. Capellen’, bij velen in de Republiek de mening heeft doen postvatten ‘dat hetzelve Libel zoo niet door de Heeren v.d. Capellen zelven, ten minsten met hunne kennis en op hunne aanrading was geschreeven en uitgegeeven geweest’Ga naar voetnoot117. Hij vermoedde dat het pamflet was vervaardigd door Joan Derk van der Capellen tot den Pol, al geloofde hij ten onrechte in samenwerking met diens neef en medestander Robert Jasper van der Capellen tot de Marsch. Tot het leveren van het onomstotelijke bewijs bleek ook hij echter niet in staat. Van Goens mocht pamfletten als Aan het Volk van Nederland vergif voor de natie noemen, over een probaat antibioticum beschikte hij niet. Zijn oproep in het laatste nummer van zijn weekblad tot een vrijwillige stopzetting van alle anonieme publikaties was dan ook in wezen een erkenning van zijn falen op effectieve wijze het hoofd te bieden aan de anti-orangistische pers. In een in 1869 verschenen biografie heeft B. ten Brink gedebiteerd dat Van Goens een warm voorstander was van een constitutionele monarchie in Nederland naar Engels model. Deze opvatting is sindsdien gemeengoed geworden. Ten Brink baseert zich op verscheidene passages in het Politiek Vertoog over het waar Sistema van de Stad van Amsterdam, waar Van Goens wees op de omstandigheid dat in de Republiek kritiek op het landsbestuur zich noodzakelijkerwijs, door de aard van de constitutie, ook richtte tegen de persoon van de stadhouder, terwijl daarentegen in Engeland door het stelsel van de ministeriële verantwoordelijkheid de koning on- | |
[pagina 205]
| |
aangetast bleefGa naar voetnoot118. Nadere bestudering van deze passages leert evenwel dat Van Goens geenszins pleitte voor een herziening van de Nederlandse constitutie door de introductie van het Engelse stelsel. Integendeel, onder erkenning van de kwetsbaarheid van de stadhouderlijke regering zocht hij de oplossing in een ‘oprecht vertrouwen en ware onderlinge achting en toegenegenheid’ tussen de stadhouder en de standen. Door een goede verstandhouding konden conflicten worden vermedenGa naar voetnoot119. Dat op grond van Van Goens’ pennevruchten niet valt te concluderen dat hij een voorstander is geweest van een constitutionele monarchie blijkt ook uit zijn artikelen in De Ouderwetse Nederlandsche Patriot. De bestaande constellatie wenste hij onverkort te handhaven: hij noemde het stadhouderlijk regime ‘de groote steun van onze nationaale vryheid’ en ‘het zamenbindsel van onze gezegende Constitutie’Ga naar voetnoot120. In een andere bijdrage schreef hij dat alleen het stadhouderschap in staat was de rechten van het volk tegen de heerszucht van de aristocratie (de regenten) te beschermenGa naar voetnoot121. Tegelijkertijd keerde hij zich tegen de idee van de volkssoevereiniteit, door hem gedefinieerd als het recht van het volk ‘om des begeerende ex plenitude inalienabilis potestatis de gevestigde Constitutie’ te veranderen, zo nodig met wapengeweld. De verwezenlijking van deze idee, gepropageerd door ‘onkundige en stoute woelgeesten’, zou gelijkstaan met ‘subversie van alle goede order en invoering van de oproerigste anarchie’. Over de implicaties liet hij zich negatief uit: regenten die verantwoording schuldig waren aan het volk en konden worden afgezet, openbare resoluties van stads- en Statencolleges, een volksleger in plaats van een ‘staande Armée’ en volledige vrijheid van drukpersGa naar voetnoot122. Hij maande een ieder die niets van doen had met het bestuur van stad of land zich in ‘stilheid’ en ‘onderwerping’ te laten regerenGa naar voetnoot123. Het ‘gemeen’ moest de staatkundige aangelegenheden overlaten aan degenen ‘die onherroepelyk gesteld zyn om die belangens te verzorgen en te behartigen’ en niet de ‘bespottelyke inbeelding’ hebben zelf beter daarover te kunnen oordelenGa naar voetnoot124. Van Goens' conservatisme sloot evenwel niet uit dat hij oog had voor de misstanden in de Republiek die onder de stadhouderlijke regering waren ingeslopen. Hij laakte de baatzucht van de regenten alsmede de ‘onberedeneerde gehechtheid aan het oude, en blinde luije veroordeeling, of wel dwaze vreesachtigheid voor alle nieuwigheden en verbeteringen’, die hij bij velen, niet in het minst bij de orangisten, constateerdeGa naar voetnoot125. De opmerkingen van Van Goens over de volkssoevereiniteit duiden op zijn besef dat de patriottenbeweging uit verschillende geledingen bestond. Desalniettemin | |
[pagina 206]
| |
was hij overtuigd dat het in wezen toch om de aloude oppositie tegen Oranje ging van regenten die niet zozeer bekommerd waren om het welzijn van het land als wel om de invloed op de begeving van ambten en commissies: ... het is en blyft tog altyd diezelfde oude zuurdeessem, die sedert de tyden van Prins Maurits onder onze Natie altoos heeft plaats gehad, en van tyd tot tyd op nieuw weder aan 't gisten is geraakt, na een korte poos geheel als 't ware uitgedoofd gescheenen te zynGa naar voetnoot126. Of ook Van Goens' aanvallen in De Ouderwetse Nederlandsche Patriot op de Nederlandse katholieken even politiek gemotiveerd waren als die op de regenten of voortvloeiden uit een antirooms sentiment, is niet duidelijk. Nadrukkelijk presenteerde hij de stadhouder als de beschermer van de hervormde kerk en wees op de Franse inval in de Republiek in 1672 als een poging de roomsen weer aan de macht te brengenGa naar voetnoot127. In het zestiende nummer van de periodiek liet hij een document afdrukken, waaruit zou blijken dat het Franse hof in 1688 een komplot heeft gesmeed teneinde de protestanten in de Republiek te laten uitmoorden door de katholieken. Omtrent de echtheid van het stuk hield hij de nodige slagen om de arm. Hij erkende dat in de huidige tijd ‘velen onzer Roomsch gezinden, ja verreweg de meeste ... zeer goede, en zommigen onze beste, en wezentlyk ... onze vreedzaamste burgers’ zijn. Doch hij voegde daar aan toe: ‘Met dat al beken ik, dat het my verveelt, zoo veele Jesuiten en Ex-jesuiten onder ons te zien om wâren’Ga naar voetnoot128. Ofschoon Van Goens als gevolg van ziekte in het najaar van 1781 geen directe bemoeienis heeft gehad met het zestiende nummer, blijkt uit de aantekeningen in zijn eigen exemplaar van het weekblad dat het idee voor het afdrukken van het document en het commentaar, waar het van voorzien werd, van hem afkomstig waren. In nummer 39 van De Ouderwetse Nederlandsche Patriot is een brief opgenomen van de orangist P.R.P.P.P. Het valt niet uit te sluiten dat zich achter deze letters Elie Luzac heeft verscholenGa naar voetnoot129. De auteur van de brief spreekt zijn waardering uit voor de doelstellingen van de periodiek doch tekent bezwaar aan tegen de verdachtmakingen jegens de katholieken. Het is niet meer dan natuurlijk dat de katholieken in aanmerking wensen te komen voor ‘Eer- en Regeer-Ampten’ in de Republiek die nu alleen gereserveerd worden voor de protestanten. Daarom mogen zij nog niet beschuldigd worden te streven naar een omwenteling ten gunste van het | |
[pagina 207]
| |
katholieke FrankrijkGa naar voetnoot130. Van Goens heeft deze uitbrander ter harte genomen. In latere nummers van De Ouderwetse Nederlandsche Patriot ontbreken de aanvallen op de katholieken. | |
VIOp de opheffing van De Ouderwetse Nederlandsche Patriot volgde ook het einde van de politieke carrière van Van Goens. De patriottenbeweging bejegende hem met de grootste vijandigheid. Zijn auteurschap van het Politiek Vertoog en de Zeeven Dorpen in Brand was algemeen bekend. Slechts een enkel pamflet bracht zijn naam in verband met De Ouderwetse Nederlandsche PatriotGa naar voetnoot131. In Utrecht was zijn positie als lid van de vroedschap onhoudbaar geworden sinds was ontdekt dat hij twee boekhandelaren in handen van de justitie had proberen te spelen. Op 11 augustus 1783 werd een door 304 personen ondertekend rekest aan de Utrechtse vroedschap overhandigd met het verzoek stappen te ondernemen om Van Goens van zijn funktie te ontheffen. De vroedschap betuigde haar instemming met het rekest en zond het aan Willem V. Aan het hof werd beseft dat Van Goens niet langer viel te handhaven in Utrecht. Maar toegeven aan de wens van een aantal burgers zou een gevaarlijk precedent scheppen. Daarom werd op hem druk uitgeoefend zelf ontslag te nemen. Hij voldeed daaraan en legde op 21 september 1783 zijn ambt neer. Hij begaf zich naar Den Haag in afwachting van een nieuwe funktie die hem door het hof was toegezegdGa naar voetnoot132. De Haagse periode bracht Van Goens ziekte en teleurstellingen. Zijn persoon was dermate omstreden dat een nieuwe benoeming met het oog op de publieke opinie niet werd aangedurfd. In juni 1786 verliet hij op advies van zijn doktoren het vaderland voor een verblijf in Zwitserland om daar in het gezonde klimaat weer aan te sterken. Het was een definitief afscheid. ‘The Court was happy, I apprehend, to get rid of an object of eternal reproach to her’ schreef hij naderhand in zijn memoiresGa naar voetnoot133. De stadhouder schonk hem een jaargeld van 1200 gulden als dank voor bewezen diensten. Tot aan zijn dood in 1810 heeft Van Goens in het buitenland gewoond, aanvankelijk in Zwitserland, later in Duitsland. De verschijning van De Ouderwetse Nederlandsche Patriot is van relatief korte duur en weinig succesvol geweest. De geringe animo van Van Goens zich blijvend voor het blad in te zetten kan hiervoor slechts ten dele een verklaring bieden. De | |
[pagina 208]
| |
weigering van Isaac de Pinto zijn medewerking te verlenen en de welhaast angstige omzichtigheid waarmee Ten Hove en graaf Van Heiden Reinestein opereerden werpen in dit opzicht een veelbetekenend licht op de geschiedenis van de periodiek alsook op de positie van het orangisme in de Republiek van de late achttiende eeuw. De Vierde Engelse Oorlog, met zijn verregaande repercussies, verlamde de slagvaardigheid van de orangisten op een moment dat zij dringend vereist was. De geprononceerde wijze waarop Van Goens in zijn artikelen stelling nam lijkt daarmee in contrast te staan. Doch zijn conservatisme sprak grote delen van de bevolking niet aan, blijkens de geringe oplage van De Ouderwetse Nederlandsche Patriot. De partij van Oranje kon zich in 1787 enkel met wapengeweld handhaven. Nog tijdens zijn leven beleefde Van Goens de definitieve ineenstorting van het door hem verdedigde regime. |
|