| |
| |
| |
Spaanse foele te Ieper in 1632
In 1632 viel er in Ieper een zwaar incident voor tussen de burgers van de stad Ieper en de soldaten van het Spaanse garnizoen dat de stad bezette.
Op een zaterdag, de wekelijkse marktdag, toen er dus veel volk in Ieper was, is het gebeurd. Op 28 februari 1632. Een kurassier liep door de stad. Hij behoorde tot een eenheid onder een Portugese kapitein, in Spaanse dienst. Deze kapitein heette Luis de Freitas-Pintos. De kurassier ontmoette op zijn wandeling nabij de markt een Spaanse soldaat, die door de straten stapte samen met een vrouw uit Ieper. De Portugees riep enkele beledigende woorden naar het paar aan de overzijde van de straat, maar de vurige Spanjaard trok direct zijn wapen en er ontstond een gevecht. De Spanjaard viel neer en de kurassier, die dacht dat hij zijn tegenstrever gedood had, vluchtte binnen in de nabijgelegen herberg Valenciennes.
De Spanjaard die maar licht gekwetst was, stond echter op, liep zijn aanvaller achterna, joeg de klanten uit de herberg en stak stante pede de kurassier neer zodat hij voor dood bleef liggen.
Een kameraad van de kurassier, samen met een viertal andere militairen, snelden toe en zetten de achtervolging op de Spanjaard in. Deze vluchtte in de herberg Den droogen Boom, waar toevallig enkele Spaanse soldaten iets zaten te drinken. Het werd zo waar een gevecht in regel.
Tot hiertoe was het niets meer of niets minder dan een gewoon, maar zeer ernstig incident met dodelijke afloop tussen militairen onder mekaar.
In de verwarring die daardoor nabij de markt ontstond, greep een visverkoper, die op de hoek van de markt zijn koopwaar aan het etaleren was, bevreesd dat zijn kraam geplunderd zou worden, een steen die hij dreigend oppakte om te werpen naar de vechtende soldaten. Maar een Spaanse soldaat stak onmiddellijk de vishandelaar neer, die ter plekke stierf.
Het zat er nu bovenarms op. Het werd een ware volksopstand tegen de Spaanse militairen. Bijna onmiddellijk liep de massa die op de markt rondkuierde, naar de Spaanse soldaten toe en de grootste wanordelijkheden waren te verwachten. De menigte trok naar Den droogen Boom. De deur werd ingebeukt en de woedende Ieperlingen vergrepen zich zwaar aan de Spanjaarden.
De hoogbaljuw van Ieper was juist afwezig uit de stad, en in zijn
| |
| |
plaats kwam de voogd van de stad toegelopen, die de alarmklok liet luiden. Maar dit haalde precies het averechtse effect uit, want uit alle straten en wijken kwamen de stedelingen nu in allerijl toegestormd naar de markt en het werd een zee van volk waar niemand nog iets aan kon doen, bevelen of tegenhouden.
Twee Spanjaarden werden in het tumult gedood door de burgerij van Ieper en verscheidene militairen waren gevaarlijk gewond. Enkele barmhartige Ieperlingen ontfermden zich, op gevaar van hun leven, over de gekwetsten. Maar niemand kon beletten dat de menigte bijna onmiddellijk ook nog aan het plunderen sloeg.
Met de grootste moeite kon de kapitein van de kurassiers, die met versterking aangelopen kwam, de massa na enkele uren uiteendrijven en de rust herstellen.
Bij deze veldslag hadden sommige kurassiers en andere schuldigen asiel gezocht in het nabijgelegen klooster der paters Augustijnen. De stadspoorten werden vier dagen lang gesloten om te beletten dat de oproerkraaiers, waaronder zich ook veel lieden van buiten de stad bevonden, de vlucht zouden nemen. De hoofdschuldige en voornaamste aanstoker tot de geweldplegingen van de opstand, werd ontdekt; hij had zich weggestopt onder een berg stro. Hij had een kapitein gedood en de stadsmagistraat had een beloning van 100 florijnen op zijn hoofd gezet aan wie hem kon uitleveren.
Mgr. G. Chamberlain, bisschop van Ieper, was tussengekomen en had aan de magistraat, die het gerechtelijk onderzoek leidde, verzekerd dat het kerkelijk asielrecht, gelet op de ernst van de feiten, niet gold ten voordele van de ondergedokenen bij de Augustijnen. Negen kurassiers en twee burgers werden zo onmiddellijk aan de justitie uitgeleverd.
Er volgde nu een lang en zeer nauwkeurig onderzoek naar de juiste toedracht en het verloop van de baldadigheden op 28 februari. Alles samen waren er 47 personen die vervolgd werden. Eén terdoodveroordeling werd uitgesproken. Enkele schuldigen werden voor eeuwig verbannen uit de Zuidelijke Nederlanden, uit het graafschap Vlaanderen of uit de stad Ieper. De overigen kregen flinke geldboeten. Uit het strafdossier bleek echter dat de infante Isabella vele gratieverzoeken ingewilligd had (elle fit largement usage du droit de grâce), zodat alles bij mekaar deze pijnlijke geschiedenis eindigde, zo goed als nog mogelijk was. Over de effectieve strafuitvoeringen is er niets tot ons gekomen.
Deze tumultueuze feiten, waar uiteindelijk de bezettende Spaanse
| |
| |
overheid de grootste schuld aan had, is de geschiedenis van Ieper ingegaan als de Spaansche foele. Foele in de betekenis van furie. Hierbij werd ongetwijfeld verwezen naar de Spaanse furie die in 1576 enkele dagen in Antwerpen woedde, toen Spaanse soldaten in de stad Antwerpen dagenlang plunderden, moordden en brandden. En het woord furie was nadien nog opgedoken, want in 1583 ondernam de hertog van Anjou een mislukte poging om Antwerpen in zijn macht te krijgen. Ook toen werd deze brutale militaire ingreep door de Antwerpenaren ervaren als een furie, nu een Franse furie, en zodanig als naam meegegeven.
| |
De archiefbundel(s) over de Spaanse foele
Bovenstaand nauwkeurig verhaal over deze rellen werd voor het eerst ernstig en uitvoerig beschreven en uitgegeven door J.J. Vereecke, die in zijn Histoire militaire de la ville d'Ypres, jadis place-forte de la Flandre Occidentale (Gent, 1858) op blz. 103-108 een samenvattend overzicht van de feiten op 28 februari 1632 publiceerde. Vereecke, die een militair was (garde du génie de première classe) begon zijn verhaal met erop te wijzen dat de gebeurtenissen uit 1632 eveneens door enkele Ieperse kroniekschrijvers medegedeeld worden. Hij citeert de namen van Ramaut, De Feu, kanunnik de Lichtervelde ‘et autres’. Niettemin geeft hij in zijn verslag over het oproer van 1632 geen enkel citaat uit deze kronieken weer of verwijst hij er naar als geloofwaardige bronnen.
Vereecke heeft de originele stukken van de procesbundel(s) uit het stadsarchief in handen gehad en ze grondig bestudeerd. De neerslag van de studie van dit dossier is het chronologisch opgestelde verslag dat hij in 1858 rapporteerde in zijn Histoire militaire.
In voetnota bedankt hij de Ieperse historicus Alphonse Vanden Peereboom, toen schepen van de stad Ieper en volksvertegenwoordiger. Vanden Peereboom had hem de bundels aangewezen waarin gegevens te vinden waren over het proces tegen de schuldigen uit 1632. Toen zaten deze processtukken verspreid ‘dans diverses endroits du dépôt des archives communales’. Dankzij Vanden Peereboom kon hij die stukken samen en gelijktijdig inzien. Wellicht onmiddellijk daarna werden alle procesbescheiden over deze aangelegenheid in één of meerdere bij mekaar horende reeksen farden samengebracht, want Vereecke schrijft: ‘elles sont réunies aujourd'hui et se trouvent au ler bureau vouté, armoire C, loquet 26, no 11’.
Vereecke was de eerste (en ook de laatste) om dit dossier te onderzoeken en eruit te publiceren. Nadien heeft iedereen die over dit voorval schreef, de gegevens uit zijn bijdrage geput en nagevolgd,
| |
| |
zoals o.m. J.E. Cornillie deed in zijn Ieper door de eeuwen heen (Langemark 1950) blz. 170-172.
Het bestaan van deze bundels wordt ook nog opgegeven in het werk van Em. de Sagher, stadsarchivaris van Ieper, in zijn Notice sur les archives communales d'Ypres (Ieper 1898), waar op blz. 291 de farden vermeld worden betreffende mutineries militaires, te beginnen van 1632 tot en met 1713. Dit archiefonderdeel bevatte niet minder dan 44 farden, vooral gewijd aan mutinerie de la garnison espagnole et rixes entre militaires et bourgeois, 1632.
Het is thans niet meer mogelijk om het relaas van Vereecke op zijn waarachtigheid te toetsen aan de hand van de archiefbundels uit het stadsarchief van Ieper, want in Wereldoorlog I is ook dit fonds, samen met het hele archief, vernield en dus voorgoed verdwenen. Maar het verhaal van Vereecke is geloofwaardig. De toon waarin hij alles meedeelt is objectief en verraadt geen enkel vooroordeel, noch tegen de plunderende bende burgers of tegen de lichtgeraakte en heetgebakerde soldaten, die aanstonds naar hun wapens grepen bij het minste voorval of tegenslag.
Wie de hele gebeurtenis van 28 februari 1632 via originele bescheiden nu nog zou willen onderzoeken of reconstrueren, kan alleen maar in andere archiefdepots enkele kruimels en zijdelingse gegevens bijeen garen. Zo zullen waarschijnlijk wel in het archief van de algemene administratie te Brussel de gratieverleningen van aartshertogin Isabella ergens terug gevonden worden. En deze gewelddadige muiterij zal de Spaanse militaire overheden zo beroerd en verontrust hebben, dat ook daar, in hun militaire archieven, ergens een of andere echo van bewaard is gebleven.
Dit alles om erop te wijzen dat de tekst bij Vereecke momenteel de enig mogelijke geloofwaardige bron uitmaakt over de beroerde feiten uit het jaar 1632 te Ieper. Deze tekst lijkt ons objectief en is ongetwijfeld neergeschreven na ernstig onderzoek.
| |
En de Ieperse kronieken?
Enkele kronieken van de stad Ieper geven de feiten van 1632 in een paar bondig gehouden zinnen weer. Het valt aanstonds op dat de ene kroniekschrijver de andere heeft afgeschreven en aan de originele versie in de loop der jaren maar weinig toevoegde. Er zijn ook een paar Ieperse kronieken die onder het jaar 1632 geen enkele merkwaardige gebeurtenis noteren.
De meest beknopte weergave der feiten uit 1632 staat te lezen in een kroniek uit het Mergelynckfonds (Kon. Bibl. Brussel) nr. 143,
| |
| |
die als volgt spreekt:
Anno 1632 op den achtsten maerte hebben eenighe oproerige borgers, door moetwilligheyt van eenighe droncke soldaeten van het spaensch garnizoen de soldaeten doodtgheslaeghen, soo dat er in den tydt van drie uren met eenen soldaet te vinden en was, uytgenomen den gouverneur die vluchtende onder den mantel van den bisschop, die ghecomen was om het volk te stillen en tot reden te brengen.
In het Fonds Mergelynck bevindt er zich onder nr. 143 (Boeteman) nog een citaat over de feiten van 1632. Het is ietwat langer dan het voorgaande en verhaalt alles aldus:
Anno 1632, den 2 maerte, hebben eenighe oproerige boorghers van Iper, door de moetwilligheydt van eenighe droncke soldaeten het spansch garnisoen doodtghesmeten, soo datter in de tydt van drie uren niet eenen spaenjaert meer te vynden en was uytgenomen den gouverneur die vluchte onder den mantel van den bisschop die uytghecommen was om het volck te stellen ende eenen trompetter die speelde voor de schippers.
Tenslotte halen we een gelijkaardig relaas aan bij Ramaut, die zijn verhaal zo formuleerde (Stadsbibl. Ieper, ongenummerd):
Anno 1632 op den 2 maerte, wesende saterdag, wiert door de moedwilligheijdt van eenige droncke soldaeten, gheel het spaensch garnisoen binnen Ipre, doodt gesmeten, door de borgerie, soo datter in den tydt van drij uren niet eenen spaenjaert meer te vinden en was, uytgenomen den gouverneur, die vluchtte onder den mantel van den bisschop (die uyt gekomen was, om het gemeente te bevredigen) ende eenen trompetter, die speelde voor de schippers, in de herberge gehaemt den drooghen boom, staende op de botermarkt, zijnde het houckhuys van de Sterrestraete, en dit was van d'iperlingen genaemt de spaensche foele.
Deze drie kronieken, opgesteld in de 18de eeuw, dus vele decennia verwijderd van de feiten, geven een meer dan vervormd en onnatuurlijk beeld van wat er te Ieper gebeurde in 1632.
Vooreerst de datum. Vereecke geeft 28 februari. Deze datum haalde hij uit de procesbundels en dit zal zonder meer de juiste datum zijn. De 8ste maart uit de eerste kroniek is dus zeker foutief. De datum 2 maart kan de datum zijn waarop de stadspoorten, na de sluiting van vier dagen, terug geopend werden. Ramaut heeft hier eenvoudig Boeteman gekopieerd. Het jaar 1632 was een schrikkeljaar, zodat er tussen 28 februari en 2 maart een afstand van vier dagen valt.
De feiten zelf worden zo onnatuurlijk, grotesk en onmogelijk voorgesteld als het maar kan. Indien het werkelijk zo zou geweest zijn dat het ganse Spaanse garnizoen door de Ieperlingen uitgemoord werd, dan zou dit oproer zeker in de vaderlandse geschiedenis minstens een voetnoot waard zijn geweest. Feitelijk was het niets meer dan een
| |
| |
zwaar incident met alles bij mekaar nog een gelukkige afloop. Iets wat wel zwaar weegt in de lokale geschiedenis, maar dat zeker niet zo ernstig doorweegt op het nationale forum.
De tussenkomst van de bisschop is in de drie kronieken dezelfde. De Spaanse gouverneur zou met de hulp van de bisschop (onder zijn mantel!) gevlucht zijn uit de stad. Eigenlijk is de bisschop pas achteraf enkel tussenbeide gekomen om het asielrecht te interpreteren.
De laatste twee kronieken spreken ook van een Spaanse trompetter die, als grote uitzondering, overbleef omdat hij toevallig ergens in de stad muziek maakte in een herberg, voor de Ieperse schippers en daarom als bij wonder aan de dood ontsnapte als enige overlevende van het ganse garnizoen. En Ramaut kent de naam van de herberg (den droogen boom) maar dat het precies daar was dat de onlusten oplaaiden, was hem totaal onbekend.
De kroniek geeft geen woord over de kurassiers en de vete tussen de Spaanse militairen onderling. De drie kronieken getuigen wel eenparig dat de Spaanse soldaten dronken waren.
Het valt daarenboven op dat de drie teksten alle schuld geven aan de Spaanse militairen. De anti-Spaanse gezindheid uit 1632 van de Ieperlingen ligt nog goed weerspiegeld in de 18de-eeuwse Ieperse kronieken.
Samenvattend kunnen we enkele besluiten trekken nopens de passages uit de Ieperse kronieken. Daar is vooreerst het tijdsverschil tussen de feiten in 1632 en het ontstaan van de kronieken. De teksten getuigen van een enorm afwijkend relaas tussen 1632 en het opstel uit de 18de eeuw in de drie kronieken. Een bloedig incident als dit uit 1632 heeft ongetwijfeld de volksverbeelding sterk geboeid en vele generaties later werd er zeker nog door de Ieperlingen over dit voorval gesproken. De tijd heeft echter bijna alle details vervaagd, nieuwe interpretaties zijn doorverteld en het verhaal dat de drie kroniekschrijvers geven is daarom helemaal vervormd, opgeblazen en onherkenbaar geworden.
Dit alles is er de oorzaak van dat dit stuk uit de kronieken van Ieper voor de geschiedschrijving niet bruikbaar is. Na onderzoek van de bundels op het archief kon Vereecke dan ook niets aanvangen met de gegevens die hij kende uit de kronieken en die hij slechts volledigheidshalve citeert, zonder er ook maar een enkel woord uit te gebruiken voor zijn opstel.
| |
| |
| |
Nog een Ieperse bron, maar naast de kwestie
Het is bekend uit onze nationale geschiedenis dat een groot deel van de Zuid-Nederlandse adel in de 17de eeuw niet akkoord ging met de politiek van de Spanjaarden. Een minderheid droomde er zelfs van om met de steun van Frankrijk het Spaanse juk af te schudden. Dit in samenspraak met het Noorden, ten einde een eigen staatsvorm in onze gewesten te installeren, los van het Spaanse gezag.
In de Zuidelijke Nederlanden ontstond er te Brussel onder enkele leden van de hogere adel een Samenzwering van de Edelen. Deze zaak werd in het geheim bekokstoofd in het jaar 1632. Het complot kwam echter voortijdig aan het licht en de samenzweerders vluchtten naar het buitenland (zie Algemene Geschiedenis der Nederlanden, dl. VI, 1953, blz. 298). Dit alles gebeurde in het jaar 1632, toevallig het jaar waarin Ieper zijn opstand en troebelen beleefde.
In het Merghelynckfonds te Brussel steekt er onder nr. 139 een franstalige kroniek van de stad Ieper. De naamloze auteur van deze 18de-eeuwse kroniek heeft zich blijkbaar in verwarring laten brengen door de feiten op nationaal vlak uit 1632 betreffende de Samenzwering der Edelen tegen het incompetente Spaanse gezag. Hij bespreekt onder 1632 (eveneens het jaar van de troebelen in Ieper) de feiten over de samenzwering en besluit over de nationale conspiratie zijn tekst als volgt, waar hij het heeft over de infante Isabella, en brengt alles in verband met.... Ieper!!
Elle prit si bien les mesures que tout resta paisible. Je trouve cependant que les Iperlains se mutinèrent, tuèrent quelques espagnols, et en chassèrent de la ville. Cette révolte n'eut pas de suite facheuse, le tout fut bientôt tranquilisé
Het is zeker dat de bal hier nogal verkeerd wordt geslagen en dat de Ieperse opstand niets te maken had met het nationaal opgezette complot tegen Spanje.
| |
‘Le Véridique’ aan het woord
Ca. 1835 verscheen er in Ieper bij Lambin-Verwaerde in de Rijselsestraat, een boek getiteld Verzaemeling van wonderlyke geschiedenissen, van ouds voorgevallen binnen de stad Yper, naergelaeten door den heer Le Véridique, in zyn leven markgraaf van Verizeg, heer van Nonmentio. Waarschijnlijk was de ware auteur Jean-Jacques Lambin, de bekende historicus en stadsarchivaris van Ieper (1756-1841). Lambin was eigenlijk nog meer kroniekschrijver dan historicus.
| |
| |
Zijn wonderlijke geschiedenissen zijn practisch niets anders dan een reeks afzonderlijke opstelletjes over onderwerpen die hij aantrof in Ieperse kronieken en die hij dan in een romantisch, literair opgesmukt verhaal, uitgebreid weergeeft. Hij heeft bij voorkeur het wondere, het uitzonderlijke en zelfs het onwaarschijnlijke behandeld. De opstand van 1632, zoals de kronieken die weergeven, is inderdaad ook zo'n wonderlijk gebeuren.
Het tumult uit 1632 staat beschreven op blz. 51 tot 56 en draagt de betekenisvolle titel Verhael van het Doodsmyten der spaensche Soldaeten door de Burgers van Ieper. Uitgesmeerd over vijf bladzijden staat daar niets anders te lezen dan wat beknopt in de Ieperse kronieken over 1632 wordt gezegd. De bisschop vlucht met (onder zijn mantel) de Spaanse gouverneur uit de stad, de trompetter die speelde voor de Ieperlingen is de enige overlevende van de hele slachtpartij, enz. Lambin heeft dus in feite de Ieperse kronieken op dit punt eenvoudig voortgezet en er een nieuwe kroniek van gemaakt met meer details in een verhalend literair kleedje.
Bij ons weten is de versie van Lambin, of van wie er ook onder de naam Le Véridique schuilgaat, de eerste gedrukte weergave van de feiten uit 1632. Maar Vereecke, die 1632 bestudeerde aan de hand van het archief, vond het zelfs niet eens nodig in een voetnoot te verwijzen naar dit verhaal. Nochtans is het quasi zeker dat Vereecke het werk van Le Véridique kende. Was de auteur inderdaad Lambin, dan heeft hij alleszins de bundels uit 1632 niet ingezien die hij als stadsarchivaris onder zijn toezicht had.
Het is zonder meer duidelijk dat het verhaal van Le Véridique nog verder afwijkt van de waarheid uit 1632. Zijn verhaal is eenvoudig te rangschikken bij de romantische geschiedenisverhalen uit het begin van de 19de eeuw, van wat wij nu de romantische geschiedschrijving zijn gaan noemen en die bijna uitsluitend oog had voor kronieken, traditie, enz. zonder zich in de eerste plaats te bekommeren om archief en authentieke documenten.
Het hele geval van de oproerige furie in Ieper uit 1632 illustreert op een bijna voorbeeldige wijze het nut en de betekenis van kronieken bij historisch onderzoek. Kronieken zijn vooral interessant, niet alleen omwille van de kern van de geschiedkundige feiten (die ze meestal wel weergeven) maar vooral om er uit te vernemen hoe de tijd het werkelijk gebeurde verhaal vervormd heeft en wat de kroniekschrijver of de volksmens van deze feiten onthouden heeft en aan de volgende geslachten doorgegeven heeft als volkse historische waarheid. Maar verder gaat hun geloofwaardigheid meestal niet.
L. Van Acker
|
|