Oekene bachten de gazeketel
‘Wil men niet doorvertellen waar iets of iemand zich bevindt, dan zal men de vrager verwijzen naar Oekene bachten de gazeketel’, schrijft de Roeselaarse volkskundige Roger Slosse in zijn werk Zo sprak Koberkie, Roeselare 1991, blz. 31.
Die ‘gazeketels’ zijn al enkele tientallen jaren uit het stadslandschap verdwenen: indrukwekkende stalen gevaarten, rond, hoog, zwart. Spek voor de bek van surrealistische schilders. In Roeselare herinner ik me ‘den grooten’ aan de Menensteenweg en ‘den kleenen’ aan de Leenstraat bij de ‘kleenen traveer’.
Men zal ook wel gezegd hebben: in Oekene bachten de gaze. Alfons Denys heeft de uitdrukking in deze vorm gebruikt in zijn Geschiedkundige Oorlogskroniek van Rousselare en 't Ommeland, dl. IV. Dit vierde boekdeel is meer dan een halve eeuw na het derde verschenen, lang na de dood van de geniale auteur. (De verschijningsjaartallen van de vier delen zijn achtereenvolgens 1936, 1938, 1939, 1994.)
Uitdrukkingen zoals dit ‘in Oekene bachten de gaze(ketel)’, waar komen ze vandaan en wat wilde men ermee zeggen? Ik wil er neffens zijn (ook dit is een Roeselaarse manier van zeggen), maar ik denk dikwijls: op café, dáár ketsen al die taalvonken in het rond. Ergens in een Roeselaarse herberg zal een brave burger na het ledigen van ‘entwotveel klazoors’ misschien eens een wetenswaardigheid zoals ‘Met wuk da'j' gy nu nog ofkomt! Met Oekene! Oekene, dat is bachten de kupe!’ hebben verkondigd, waarop 'nen anderen toogplakker aan het filosoferen is geslagen: ‘Na' gy nu, met joun kupe, 't is wel wat meer of 'n kupe! 'k Ga 't ekik jou zeggen, 'ne gazeketel, dát is't!’
Jou klinkt in Roeselare natuurlijk met op z'n Hollands, maar dat is hier de kwestie niet. Wat ik wou zeggen is doodeenvoudig dat die gazeketel een augmentatief voor die kupe kan zijn. Wie zegt beter? En als de streeknaam ‘Bachten de kupe’ ontstaan is, zoals men vertelt, achter de IJzer, bij de aldaar gelegerde Frontsoldaten in 14-18, dan veronderstel ik dat Alfons Denys pas na de Eerste Wereldoorlog zijn oorlogsaantekeningen met dat ‘Oekene bachten de gaze’ heeft verrijkt. Waarvoor hij inderdaad nog ruim de tijd heeft gehad.
J. Huyghebaert