Hoofdkleed en wijnpot te Lo in 1812
In oude pacht- en verkoopakten en in vele andere contracten komen de termen hoofdkleed en wijnpot vaak voor. Dit waren bepaalde bedragen die de pachter of de koper boven de kapitale som diende te betalen aan de verhuurder of de verkoper. Deze kleine bijkomende bedragen, die evenwel de verpachting of de verkoop niet weinig konden verzwaren, stammen uit het Ancien Regime. Men was soms zeer vindingrijk in het opleggen van allerlei nevenverplichtingen en -betalingen (een bepaalde som aan de armen der parochie, een gifte aan de vrouw van de verkoper of verpachter, enz.)
Hoofdkleed vindt wellicht zijn oorsprong in een aanvankelijk vrijwillige schenking door de koper (pachter) aan de vrouw van de verkoper (verpachter). Een gebruik dat na verloop van tijd uitgegroeid is tot een vaste bijkomende financiële verplichting. Hetzelfde met wijnpot, een tractaat met wijn aan de verkoper en eventueel aan de kooplustigen bij een publieke verkoping.
Deze middeleeuwse feodaal aandoende gewoonten geraakten in onbruik met de Franse Tijd en werden zelfs door de wet van 4 december 1807 formeel verboden voor aanbestedingen uitgaande van openbare besturen.
In 1812 werd notaris Pruvoost van Proven aangesproken door het bestuur van de burgerlijke godshuizen te Lo om een openbare aanbesteding uit te schrijven tot verpachting van enkele eigendommen van het hospitaal van Lo. De notaris vond er niets beters op dan bij de toewijzingen van deze pachtaanbesteding nog een couvre-chef (hoofdkleed) en een pot-de-vin (wijnpot) aan de hoogste aanbieders op te leggen, terwijl er daarover geen sprake was in het lastenboek van deze aanbesteding. De notaris was dus zijn boekje te buiten gegaan.
Prefect Soult van ons Leiedepartement trad echter op. Hij vernietigde deze toewijzingen en liet meteen notaris Pruvoost schrappen van de lijst der notarissen die in West-Vlaanderen de toelating hadden d'instrumenter pour des établissements charitables. De aanbesteding moest overgedaan worden (nu zonder hoofdkleed of wijnpot) door notaris Pierre Bataille uit Watou (Recueil des Arrêtés, 1812, blz. 427-428).
Hoofdkleed, wijnpot en dergelijke waren typische gewoonten, vooral uit de Zuidelijke Nederlanden, zonder daarom helemaal onbekend te zijn in andere regio's. In Noord-Nederland was de zaak zeker minder gangbaar. Het WNT geeft hoofdkleed op, maar verwijst naar De Bo, die in 1873 net zoals voor wijnpot, van beide zaken een juiste omschrijving geeft (s.v. hoofdkleed en wijnpot). Gezelles Loquela verwijst niet meer naar deze woorden. Schuermans (Algemeen Vlaams Idioticon) die schreef in 1865-70 kent deze woorden nog wel, maar Joos (Waasch Idioticon), die zijn werk uitgaf in 1900, geeft deze woorden niet meer op. Zijn hoofdkleed en wijnpot tussen halfweg 1800 en 1900 misschien helemaal uit het taalgebruik verdwenen?
Evenmin staan ze aangegeven in het alomvattende werk van A. Chéruel, dat een goudmijn is voor de gebruiken en gewoonten in Frankrijk (Dictionnaire historique des institutions, moeurs et coutumes de la France, 2 dln., Parijs 1865). Maar ook Stallaert spreekt nergens van wijnpot of hoofdkleed in hun juridische betekenis (wel als een kleed op het hoofd en een pot gevuld met wijn). Het omvangrijke Glossarium iuris Brabantici