Strandjutters spelen legaan-heer
De ex-capucijn Pieter F.D. Vervisch schreef in zijn autobiografisch verweerschrift Wonderbaer en rugtbaer Leven (1791) het volgende over zijn activiteit in Middelkerke: ‘Heb aldaer gepreekt op de Duyneknekers die Legaen-heer (cursivering van hem) spelen, ik vond daer in een hutteken twee stukken rooden wyn, die zy van het strang hadden gehaald.’ (Dl. I, blz. 280)
De betekenis van legaan kan al geraden worden uit De Bo's uitleg bij Duinekneeker (bij De Bo kneeker, bij Vervisch kneker): 1) frioen (vogel); 2) ‘smaadnaam dien men geeft aan eenen duinbewoner, stranddief’.
Legaan (misschien een persoonlijke taalvondst) betekent inderdaad strandgoed, strandvond (datgene wat de zee komt aanleggen op het strand). Legaan-heer spelen: zich de strandvonderij (d.w.z. het beheer van alles wat aanspoelt) wederrechtelijk toe-eigenen. Een plakkaat van 10 dec. 1547 verplichtte de vinder van aangespoeld goed om zijn vondst af te geven aan de Ontvanger der Domeinen. Uit Vervisch' formulering blijkt duidelijk dat hij (als jonge pater Capucijn in dienst in de kuststreek) te Middelkerke vanop de preekstoel een aantal inwoners heeft voorgehouden hoe zondig hun strandjutterij wel was. Dit blijkt nog duidelijker uit een andere passage (dl. I blz. 56): ‘om de duyne-knekers van Marie en Middelkerke te helpen, te troosten, te bekeeren’. Duinbewoners dus die in Mariakerke en Middelkerke hun brood probeerden te verdienen met de genoemde onwettelijke activiteit.
Zie over Vervisch (Moorslede 1749-onthoofd te Parijs 1793) een belangrijke nota door Yvan van den Berghe in Nationaal Biografisch Woordenboek III (1968), k. 906-909.
J. Huyghebaert