Blankenbergse visserijmethodes in 1810
Op 6 juli 1810 zond Mamet, maire van Blankenberge, naar de prefect te Brugge een verslag over de visserij in zijn stad. Het Frans Archief bevat veel zulke verslagen, rapporten en dergelijke, al of niet het gevolg van vragen om inlichtingen, verzoekschriften enz. In deze brief beschrijft Mamet de verschillende wijzen die gevolgd werden in Blankenberge om vis te vangen (RAB, Frans Archief, nr. 2921).
In Blankenberge werden vooral vier wijzen van visvangst beoefend.
Singen: gebeurde met twee schepen, die de netten voortsleepten. Een grote steen werd onderaan aangebracht. Langs boven in het midden werd un jalon (baken) geplaatst om de richting te bepalen.
Togen: het kleine zeil werd gehesen boven boord en werd gehecht met een touw aan de netten. Het groot zeil sleept ook in het water, vastgebonden aan het schip en trekt het fokzeil. Hierdoor vangt men van de schoonste vis. Deze manier van visvangst in praktisch alleen in Blankenberge bekend.
Staken: vooral beoefend van september tot einde januari. Is zeer moeilijk en wordt alleen beoefend in Blankenberge. De netten worden in zee uitgeworpen. Tussen ieder net bevindt er zich een anker en op ieder uiterste punt van het net un amarque (?) In vredestijd gaat men zo tot 7 mijlen ver in zee. Zowel bij dag als bij nacht worden de netten gemakkelijk teruggevonden. Met deze vangstwijze viste men kabeljauw, wijting, tarbot, rog en des plaies (platen?).
Corden: is een slechte manier van vissen en is in Blankenberge weinig bekend.
Deze vier termen uit de visserij staan met bij De Bo (West-Vlaams Idioticon) of in Gezelles Loquela. Misschien worden ze wel ergens vermeld in woordenlijsten waar de visvangst meer aan bod komt. Togen is bij De Bo ook slepen (met een eg) en in Loquela staat iets over korren en korrenetten. Het is met uitgesloten dat deze woorden, die in 1810 in Blankenberge in omloop waren, nu verdwenen zijn of intussen een andere betekenis hebben gekregen.
L.V.A