Op de ruttel, drie explicaties
Op de ruttel: op goe geschie, goe kome 't uit, op rifva, waar 't vliegen wil, zegt Gezelle in Loquela V (1885), 11-12, en hij voegt er ter illustratie aan toe: ‘Niet wetende waar sent ‘Aplonia stond, 'k he'k-ik gelezen op de ruttel’ (gehoord te Izegem). Zoiets kan de dag van vandaag al niet meer geciteerd worden zonder omzetting in hedendaags taalgebruik en zonder uitleg. Het gaat om een persoon die de heilige Apollonia in een of andere kerk is gaan ‘dienen’, en die daar tot haar gebeden heeft zonder haar beeld te hebben gevonden. Hoe herkenbaar dat beeld ook weze: de martelares draagt een nijptang met een tand in.
Minstens driemaal is al een poging tot explicatie gedaan. Eerst Guido Gezelle: de ruttel heeft eigenlijk plaats als men muntstukken in de handen ruttelt, en dan opsmijt, om waar te nemen of ze, gevallen zijnde, kop of munte liggen.
Marcel Vermeulen, Warden Ooms oomzegger: de vertrouwde daggeluiden. Zo kan men het stilgevallen uurwerk op gang brengen op de ruttel, d.w.z. het uur schattend naar de geluiden die men op straat hoort, b.v. het langsrijden van de melkboer. (M. Vermeulen, Spreuken van Warden Oom, in Jaarboek IV van het Geschied- en Oudheidk. Genootschap van Roeselare en Ommeland, 1964, 62.)
De naamloze inzender van een notitie uit Rollegem-Kapelle in Biekorf 1967 blz. 240: ‘'k Heb het gekocht op de ruttel’, d.i. niet te voren bepaald, niet met overleg, maar toevallig, daarbij denkend: ‘ze kunnen 't nodig hebben’ of ‘'t kan te pas komen’.