Biekorf. Jaargang 92
(1992)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 414]
| |
De beulenfamilie Boutquin en GuisenOp 11 juli 1992 overleed in Southport (Gr. Br.) de 87-jarige Albert Pierrepont (1905-1992). Hij was de laatste ‘hangman’ of beul geweest in Engeland. In 1931 had hij het ‘beroep’ aangevat als assistent, om in 1946 zelf tot officiële scherprechter te worden benoemd. Hij voerde het doodsvonnis uit op verschillende honderden moordenaars, o.w. Ruth Ellis, de laatste vrouwelijke misdadiger die in Engeland werd opgeknoopt. In 1956, na de afschaffing van de doodstraf, ging hij met pensioen. Later werd hij een uitgesproken tegenstander van de doodstraf.
Pierrepont oefende het beroep uit in opvolging van zijn grootvader, zijn vader en zijn oom. In Engeland ging het dus duidelijk, ook nog in onze eeuw, om een activiteit die binnen een kleine groep, vaak in familieverband werd uitgeoefend. Ook bij ons was dit het geval.
We hebben het al eens eerder over een beulenfamilie in België gehadGa naar voetnoot(1). Hierna enkele bijkomende gegevens, die nog duidelijker de familieband onder beulen en tevens de relatie met Brugge aantonenGa naar voetnoot(2).
Het gaat vooreerst om de beulen met de familienaam Guisen. François Guisen woonde in Brussel, alwaar hij stierf op 20 juli 1789. Hij was gehuwd met Anne-Marie Botquyn of Boutquin, dochter uit een in Brugge gevestigde familie van scherprechters of ‘exécuteurs de la haute justice’.
Minstens één zoon trad in het voetspoor van zijn vader, de op 10 januari 1776 in Brussel geboren François-Jean Guisen die in 1807 in Brugge in het huwelijk trad met Françoise Maes, dochter van dagloner Jan Maes.
De familie Guisen trad wellicht in het ‘beroep’ dank zij het huwelijk met een Boutquin. Deze waren al minstens sedert het begin van de achttiende eeuw in tal van steden actief als scherprechters.
In 1744 werd een François Botquyn tot scherprechter in Brugge benoemd. Hij had aanbevelingen vanuit de steden | |
[pagina 415]
| |
waar hij al gewerkt had, o.m. Brussel en Leuven en vooral vanuit Gent waar hij geopereerd had in opvolging van Botquyn senior, zijn vaderGa naar voetnoot(3).
Wellicht was François Botquyn de vader van Anne-Marie Guisen-Botquyn en ook van Pierre-Jean Botquyn die in Brugge woonde en tegen het einde van de achttiende eeuw als ‘particulier’ op een huwelijksakte voorkomt. Wellicht had hij zich tegen die tijd al uit het ‘beroep’ teruggetrokken. Hij had alleszins drie zoons die scherprechter waren: Henri (geb. in 1756), Joseph-Pierre (geb. in 1770) en Jean.
Op 10 Frimaire An VIII huwde Joseph-Pierre Botquyn in Brugge met de kantwerkster Marie-Thérèse Vergote (geb. in 1774), dochter van een landbouwer uit St.-Andries. Hij en zijn oudere broer Henri Botquyn werden op de huwelijksakte als ‘exécuteur de la haute justice’ vermeld. De derde broer Johannes-Franciscus Botquyn werd in die akte als herbergier vernoemd, maar uit een andere akte weten we dat toen hij op 27 juli 1829 in Brussel stierf, hij eveneens het beroep van scherprechter had uitgeoefend.
Minstens één van zijn zoons volgde hem hierin op, Franciscus-Johannes Botquyn die op 4 december 1807 in Brussel geboren was, in Brugge woonde en er op 7 oktober 1840 huwde met Sophie Everaert, de dertien jaar jongere dochter van de Veurnse werkman Petrus Everaert. Het is op diens huwelijksakte dat we twee andere beulen aantroffen: Johannes Boutquin (geb. in 1793) en Joseph Boutquin (geb. in 1801), die als zijn ‘kozijns’ werden genoteerd. Het waren dus de zonen van Henri of meer waarschijnlijk van Joseph-Pierre Boutquin.
De beroepen die we op de huwelijksakten aantroffen bij de namen van de bruiden, de vaders en de getuigen, zijn: kantwerkster, landwerker, werkman, wever, kroegbaas (viermaal), hovenier, kleermaker, kuiper, dagloner, hoedenmaker. Dit situeert mede de bescheiden sociale status van de scherprechters.
Uit vier Brugse huwelijksakten halen we aldus, uit éénzelfde familie niet minder dan acht beulen. Met de namen | |
[pagina 416]
| |
die te vinden zijn in de bijdrage van R. Vander Plaetse zijn dat er tien of elf.
Aannemend dat de vader van François Boutquin het ‘beroep’ al in het begin van de achttiende eeuw uitoefende en dat de in 1840 gehuwde Franciscus Boutquin het bleef uitoefenen tot aan het stopzetten van de uitvoering van doodstraffen in 1863, werden door de families Boutquin en Guisen gedurende minstens anderhalve eeuw doodsvonnissen voltrokken. Het is niet uitgesloten dat de eerste onder hen ook al uit een beulenfamilie stamde.
Alvast blijkt uit deze enkele gegevens dat de scherprechtersfamilie Boutquin vaak in Brugge gevestigd was en dat verschillende generaties Guisens en Boutquins in Brugge hun echtgenote kwamen zoeken. Andries Van den Abeele |
|