Biekorf. Jaargang 92
(1992)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
Het Spermalie-archief geïnventariseerdHet huidige klooster binnen Spermalie (Brugge) beschikt over een vrij ruime kamer die de bibliotheek wordt genoemd. Deze kamer wordt de bibliotheek genoemd omdat én de moderne bibliotheek van de congregatie én de 19de-eeuwse bibliotheek van Charles Carton daar zijn ondergebracht.
De kamer in kwestie herbergt ook een archief, het archief van de cisterciënzerinnenabdij Spermalie. De laatste jaren viel het mij op dat deze kamer ook wel eens het archief werd genoemd.
Vanwaar deze onbewuste verschuiving in het gebruik van een pars pro toto, van ‘de bibliotheek’ naar ‘het archief’. Was er iets met dit archief?
Inderdaad, er was iets met het archief. De voorbije jaren werden alle oorkonden, losse stukken en registers stuk voor stuk bekeken, beschreven, geordend en op een verantwoorde manier opgeborgen en dit alles kreeg zijn beslag in deze driedelige inventaris, die eigenlijk veel meer is dan een inventaris.
Het mag eigenlijk een wonder heten dat dit rijk archief de tijd heeft getrotseerd en dat het wordt bewaard op de plaats waar het sinds het jaar 1600 zich bevond. Dat is niet zo vanzelfsprekend en het heeft er trouwens rond 1800 wel even anders uitgezien. Een woordje uitleg is hier wel op zijn plaats.
De Spermalieabdij is gegroeid uit een gemeenschap van religieuze vrouwen, die zich kort vóór 1200 in Honkevliet (Sint-Pieters-Kapelle) had gevormd. Deze stichting sloot zich al vlug aan bij de cisterciënzerorde. Na 1239 verhuisden de zusters naar Sijsele maar de troebele tijd van de later 16de eeuw noopte de monialen ertoe hun abdij op te geven. Ze zochten bescherming binnen de Brugse stadsmuren en zouden hier ook blijven. In 1600 konden de cisterciënzerinnen het Duinenhof kopen, het refugehuis van de cisterciënzerabdij Ten Duinen in Koksijde, en het verbouwen tot een abdij. Het is de plaats waar we ons nu bevinden. De monialen bleven hier tot de abdij in 1796 werd afgeschaft. De gebouwen en bezittingen werden geconfisqueerd en dat verklaart waarom heel wat abdij archief zich vandaag in het Rijksarchief bevindt. Een aantal koorzusters werden gastvrij ontvangen | |
[pagina 49]
| |
in het Brugse begijnhof waar de laatste moniale in 1844 overleed. Haar naam was Humbeline Mast. Zij had ook nog het grootste gedeelte van het abdijarchief onder haar hoede.
Intussen was kanunnik Carton aan de Spiegelrei van wal gestoken met een instituut voor doven en blinden en hij had daartoe een congregatie opgericht: de Zusters van de Kindsheid van Maria. Charles Carton zocht naar uitbreiding en in 1840 kon hij de oude abdijgebouwen, hier in de Snaggaardstraat, aankopen. Dit was het ogenblik waarop de laatste overlevende koorzuster, Humbeline Mast, het oude archief van de abdij overdroeg aan Charles Carton. Op die manier kwam het archief van de abdij opnieuw in zijn vertrouwde omgeving terecht. Charles Carton vertrouwde de zorg van het archief toe aan de Zusters van zijn congregatie.
Kanunnik Carton had dit goed gezien. Meer dan 150 jaar lang reeds heeft zijn Congregatie dit kostbare goed in de beste omstandigheden bewaard en gekoesterd. Maar daar bleef het niet bij. De laatste jaren heeft de Congregatie zich ook grote inspanningen getroost om dit archief opnieuw te ordenen, te ontsluiten, kortom om het vlot toegankelijk te maken. In een tijd dat overal te lande noodkreten opstijgen in verband met de bedreiging van ons papieren en perkamenten erfgoed, hebben de zusters de daad bij het woord gevoegd. Straks kunnen we het resultaat in de archiefkamer bekijken. We kunnen de zusters en in het bijzonder zuster Denise Missiaen niet genoeg dankbaar zijn voor de inzet en de zorg waarmee ze dit uniek werk tot een goed einde hebben gebracht.
En dat die inspanningen meer dan de moeite lonen, hoeft eigenlijk niet te worden gezegd. Het belang van dit abdijarchief is zo evident dat daar weinig commentaar bij hoeft: goede wijn behoeft immers geen krans. Toch wil ik enkele dingen aanstippen.
Vanzelfsprekend is het abdijarchief op zich de materiële getuigenis van zes eeuwen abdijleven: de oorkonden, rekeningen en registers brengen 600 jaar leven, werken en bidden binnen de besloten ruimte van een abdijgemeenschap opnieuw tot leven en vooral, ze dwingen respect af voor de zorgvuldige manier waarop met de documenten werd omgesprongen. De oorkondenschat zelf bevat talrijke aanwijzingen dat het abdijarchief op verschillende tijdstippen werd geor- | |
[pagina 50]
| |
dend. Deze zorgzaamheid en eerbied voor het geschreven document treft ons vandaag des te meer nu we in een tijd leven van telecommunicatie en computerbestanden. En zeker ook als we weten dat het abdijpatrimonium het zeer hard te verduren kreeg na de afschaffing in 1796.
Voor historici betekent archief nog steeds en vooral geschreven bronnen die hen toelaten het verleden te reconstrueren. Het abdijarchief laat toe de geschiedenis van de abdij beter te leren kennen maar zijn belang reikt veel verder. Dit komt doordat de cisterciënzerinnen vooral die documenten zorgvuldig bewaarden die betrekking hadden op hun bezittingen aan landerijen, hoeven en renten, en die dus de bestaanszekerheid van de religieuze gemeenschap raakten.
We weten zelfs met kwasi-zekerheid dat reeds vierhonderd jaar geleden een historicus aanklopte bij de monialen van de Spermalieabdij. Het gaat om Jacob de Meyere, die leefde en werkte tijdens de eerste helft van de zestiende eeuw. Het was de tijd van het humanisme, dat zich uitte in een toenemende belangstelling voor de geschiedenis. Een geschiedenis die geschreven diende te worden op basis van authentieke bronnen, en los van de middeleeuwse verhalen. In zijn geschiedenis van Vlaanderen verwijst Jacob de Meyere zo uitvoerig naar oorkonden van de Spermalieabdij dat we wel moeten besluiten dat hij daar ter plaatse zijn onderzoek heeft gedaan.
De rijkdom van het Spermaliearchief werd eigenlijk definitief onthuld in 1942. In dat jaar kwam de studie uit van professor Egied Strubbe over Egidius van Bredene. Het is wel bekend hoe Egidius van Bredene het landgoed Spermalie in Sijsele had gekocht en het in 1239 schonk aan de jonge cisterciënzerinnengemeenschap te Honkevliet bij Slijpe op voorwaarde dat de gemeenschap zich op het landgoed kwam vestigen. Zo gebeurde en meteen werd de naam Spermalie aan de religieuze gemeenschap verbonden.
Egied Strubbe was goed bevriend met kanunnik De Meester, de toenmalige directeur van het instituut en van de congregatie. Zo had hij ook toegang tot het abdijarchief en hij kwam onder de indruk van de aanzienlijke middeleeuwse oorkondenschat die opklimt tot het jaar 1200. Tijdens zijn onderzoek werd zijn aandacht getrokken door één van de vroegste oorkonden waaruit bleek dat Egidius van Bredene | |
[pagina 51]
| |
optrad als zegelbewaarder van de graaf van Vlaanderen. De interesse was gewekt en dit mondde uit in een lijvige en geleerde studie over de opkomende ambtenarij in dienst van de graven van Vlaanderen in de dertiende eeuw, een studie die werd opgezet rond het leven van Egidius van Bredene.
Dit meesterwerk van Egied Strubbe had meteen duidelijk gemaakt welke rijke oorkondenschat hier was bewaard en Strubbe heeft trouwens niet geaarzeld om de oudste oorkonden volledig uit te geven.
Maar ook vanuit een eerder onverwachte hoek werd met succes onderzoek verricht in het spermaliearchief. Ik denk hier aan de studie van onze Nederlandse taal en meer bepaald aan het grote project van professor Maurits Gysseling. In een omvangrijk corpus verzamelde hij alle teksten vóór 1300 die in het Nederlands waren gesteld. Heel wat teksten werden uit het spermaliearchief geput. De oudste oorspronkelijke oorkonde in het middelnederlands dateert van 10 december 1275 en werd verleden voor de schepenbank van Aardenburg.
Voor de geschiedenis van de historische geografie bevat het archief werkelijk een schat aan informatie. De Spermalieabdij had veel gronden in haar bezit ten noorden van Brugge: Moerkerke, Damme, Oostkerke, Lapscheure, Sluis, Heille enzovoort. Dit is een streek waar het landschap eeuwenlang in beweging was en de mens steeds in de weer was in het gevecht met de zee. Er werden polders drooggemaakt, dijken aangelegd, de afwatering eiste voortdurende zorg op. Voor de strijd met het zeewater waren de monialen van de Spermalieabdij niet te beroerd. Nu nog herinneren enkele toponiemen zoals het goed Ter Nonnen en de Spermaliepolder aan de inzet van de abdij op het vlak van de middeleeuwse landwinning in de tegenwoordige grensstreek tussen Westen Zeeuws-Vlaanderen.
Een definitieve geschiedenis van de vorming en de evolutie van dit polderlandschap moet nog worden geschreven. De weg is evenwel al gebaand door de onlangs overleden mevrouw Gottschalck die dit op uitstekende wijze heeft gedaan voor Zeeuws-Vlaanderen. Maar één ding is alvast zeker: wie dit onderwerp wil uitdiepen zal aan het Spermaliearchief een stevige kluif hebben. Tot welke resultaten dit kan leiden, heeft de Gentse professor Adriaan Verhuist trouwens al aangetoond: in een minder bekende studie heeft hij de inpolde- | |
[pagina 52]
| |
ring van de Zwinvlakte na de grote stormvloed van 1134 bestudeerd en de oorkonden van de Spermalieabdij waren hem daarbij bijzonder behulpzaam.
De middeleeuwse samenleving was vooral een landbouwmaatschappij: de grote meerderheid van de bevolking verdiende zijn brood door het werk op het land. Maar kleine luiden laten weinig geschreven teksten na, zodat over hun leven en hun werk eigenlijk niet zoveel geweten is. Ook hier komen archieven zoals dit van de Spermalieabdij opnieuw ter hulp. De abdij leefde van de inkomsten van haar grondbezit. Aanvankelijk baatten de monialen zelf de grote hoeven uit maar vóór het einde van de middeleeuwen werden alle boerderijen verpacht.
Ik zei al dat vooral met betrekking tot het beheer van grondbezit en hoeven zo veel materiaal is bewaard en dat voor de landbouwgeschiedenis hier prachtig bronnenmateriaal ter beschikking staat. Maar ik hoef dit hier eigenlijk niet te zeggen; ik kan beter verwijzen naar het mooie boek van Walter Goetghebeur die zo minutieus de geschiedenis van één van deze hoeven heeft bestudeerd: de Spermaliehoeve te Slijpe, de site die door de monialmen werd verlaten, toen ze naar Sijsele vertrokken, en verder als hoeve werd uitgebaat.
Dat Walter Goetghebeur zo nauwgezet dit werk kon schrijven, kan niemand verbazen. Als we vandaag kunnen zeggen dat het Spermaliearchief ontsloten is, toegankelijk werd gemaakt, dan is dat bijna uitsluitend zijn verdienste. Gedurende de korte tijd dat ik aan dit project heb kunnen meewerken, had ik me geen betere gids kunnen dromen. Voor hem kende het Spermaliearchief al jaren geen geheimen meer; nu heeft hij er ook voor gezorgd dat het ook voor elke geïnteresseerde toegankelijk wordt. Het resultaat van veel jaren stil werken is deze lijvige inventaris. Ludo Vandamme Ga naar voetnoot+ |
|