Biekorf. Jaargang 72
(1971)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 285]
| |
De naam SpermalieDe naam SpermalieGa naar voetnoot(1) is ons vooral bekend als naam van de oude abdij en uit de roman ‘Maria Speermalie’ (1941) van Herman Teirlinck. De Flou (Wdb. Top. W.-Vl. XV, 45-52) geeft ons talrijke excerpten die de naam Spermalie sedert de 13de eeuw attesteren. Spermalie was de naam van landerij tussen Slijpe en Schore, waar omstreeks 1200 een vrouwenabdij tot stand kwam, die in 1241 naar Sijsele werd overgebracht en in 1601 naar Brugge. We citeren hier enkele excerpten uit De Flou: 1228 apud Sparmaelge... in terra de Sparemailge; 1239 Sparmale; 1240 de Spermailie; 1258 Walterus de Spermaelge; 1264 Gillon de Sparnemaille; 1272 a conventu de nova ierusalem juxta Brugas, vulgariter dicto Sparmalge; 1279 de abedesse van Spaermalien; 1287 au couvent d'Espernemaille; 1634 Spermaelge clooster; 1685 Spermalie. Verder noemt De Flou (XV, 52-59) met dezelfde naam nog land in Lissewege (1429 die van Sparmaelgen; 1846 Spermalie hofstede) en het klooster in Schore (1228 apud Sparmaelge; 1641 Spermaellie). Een excerpt uit 1512 (Rijksarchief Brugge, blauw nr. 6105) geeft de vorm Spelmaigen. Het tweede woordelement, nl. malie, is duidelijk het Franse woord maille. De Franse gemouilleerde 1 werd in Middelvlaamse teksten trouwens altijd met lg weergegeven (vgl. bataille - bataelge, escaille - schaelge - schalie, bailie - baelge - balie. Een maille was een koperen muntje, een halve denier. Het woord komt nog voor in de uitdrukkingen ‘il n'a ni sou, ni maille’ (hij heeft geen rooie duit), ‘cela ne vaut pas une maille’ (dat is geen cent waard). We horen dit woordje ook in de familienaam Pincemaille, bijnaam voor iemand ‘qui pince les mailles’, d.w.z. voor een dief of een vrek. In deze laatste betekenis komt het woord pince-maille trouwens nog in het hedendaags Frans voor. Spellingvarianten van de familienaam zijn: Pincemail, Pinsmail, Pinsmaille. Met geanticipeerde s is er ook Spincemaille. Een gelijkaardige naam is Pincehallinc, waarin Mnl. hallinc (eigenlijk een halvelinc) ook een kleine munt is, eveneens een halve penning zoals de maille. We treffen deze naam in Wervik aan in 1398: J. Pincshallinc (sic) f. CasinsGa naar voetnoot(2). Eveneens in Wervik in 1387: de Clement Pinshallinc, Jehan PinshallincGa naar voetnoot(3). Vgl. ook de Duitse naam PletzpfennigGa naar voetnoot(4). Laten we nu het eerste element onder de loep nemen. De vormen die dichter bij het Frans aanleunen, hebben rn, b.v. Sparnemaille, Espernemaille, de Vlaamse vormen niet: Sparmaelge, Sparmale, Spermalie. Het is duidelijk dat we hier met épargner - sparen te ma- | |
[pagina 286]
| |
ken hebben. Fr. épargner, Oudfrans espargner, is trouwens uit Germ. sparanjan, sparan te verklarenGa naar voetnoot(5). Franck-Van WijkGa naar voetnoot(6) verklaart sparen, Os. sparon, Ags. sparian. uit het bnw. Ohd. spar, Ags. spaer ‘karig’, On. sparr ‘spaarzaam’. We vinden in het Oudfrans inderdaad het woord espargnemaille, esparnemaille, eparnemaille ‘tire-lire’ (spaarpot). GodefroyGa naar voetnoot(7) geeft als voorbeeld: ‘in vase ficali, quod dicitur tyrelyre vel esparnemaille (Ger. de Liége)’. Ook HuguetGa naar voetnoot(8) noemt espargnemaille ‘tronc’, met het excerpt ‘Ils feirent aussi des boites et espargne-mailles, où ils contraignoyent les passans de mettre argent pour les cierges’. Vandaar dat C.B. in het Rijselse dialekt het woord éparnemale voor spaarpot kent. Het kan natuurlijk ook een naam zijn voor de persoon die zijn geld opspaart. De Bo vermeldt in zijn Idioticon het woord spaarmalie ‘Iemand die de malie (fr. maille, obole, halve penning) spaart, splijtmijte, gierige mensch’. Dan is de naam inderdaad te vergelijken met Pincemaille (vgl. splijtmijte bij De Bo), Geldteller, Sparenrijk; vgl. ook Spaargaren. Volkomen analoog is de Duitse naam Sparheller, SparhelblingGa naar voetnoot(9), met als tegenstelling Sparlützel, SparnichtGa naar voetnoot(4). F. Debrabandere |
|