beelden van de oorlog van de Boeren in Transvaal en van het innemen van Port-Arthur door de Japanees.
Wel mochten wij mee met vader naar de eerste cinema: de beefpackers van Chicago waar de zwijnen uit de renne liepen en van de vleesmolen rolden als worst, 't Hoekje om, langs de blinde muur van Van Iost, het schietkotje van Zuul Schiettekatte en zijn wijfje, Wiezeke, een schop hooge, bijgenaamd het kind van duizend frank, alias 't kind van 't drinkgeld, dat was bij ons, zo 't ge 't niet 'n mocht weten, een bastaardje. Daar schoten de grotere jongens met een echt geweer, naar de vlam van een oliepitje, en de prijs was een sigaar om buiten te roken.
Wij trokken in aldereerste plaats naar de molen van Spriet. Wat kon het ons schelen dat de paardjes in 't blauw geschilderd waren of in 't geel. Onze kinderlijke verbeelding gaf ze paardekleur. Of ze een oor af hadden of een poot af, of een uitgetrokken staart; onze verbeelding vulde alles aan en zette alles recht.
Zie die oude goede paardjes van hout of van karton.
Een poot af, goed, maar ze draafden als een met vier poten. Driepotig, weliswaar, maar fier en flink als geen. Borst vooruit en kop omhoog, zonder valse praal. Hun oogjes lachten ons toe. Je zult zeggen dat ze niet op- en neergingen, maar wij zaten des te vaster in de zadel.
Ah! die nobele, vriendelijke paardjes van Spriet!
Maar bovenal waren aan de molen twee grote voordelen verbonden: het steken van de ring om een ronde voor niet voor de gelukkige ringsteker, en vijf ronden voor niet om de molen te doen helpen draaien daarboven onder de kap van het tentezeil waar wij Gustaaf Geete gingen aflossen, als hij de orgel - een soort zeventien-trompettertje - aan 't spelen draaide. Want Sint-Maartenskermis, de eerste zondag van oktober, was de laatste kermis waar de vriendelijke landloper Geete verscheen vóór zijn winterverblijf in Hoogstraten of Merksplas.
De goede paardjes van Spriet... Wie zou ons hebben kunnen of willen wijsmaken dat onder hun blauwe of gele huid geen kinderherte klopte?
En in de ronde, rondom de molen stonden wij ons hert uit ons lijf te verlangen naar een rit, toen onze laatste cent verteerd was en wij vroegen of wij boven in de nok in't wiel mochten liggen om te helpen steken van zo zaan de belle klonk als sein voor de ringsteking. En na 't verleende werk, vijf ronden voor niet...
Wij konden allemaal lachen en onze zinnen verzetten en zingen:
Daar 'n is geen eene man,
Die zo zwieren en zwaaien kan!
Je lacht met mijn lof van de paardjes van Spriet?
Maar die paardjes 'n deden niet anders dan wij, toen wij later opschoten en begonnen te werken. Ze draaiden en liepen als velen onder ons, zonder rust noch duur, zonder einde en zonder doel.
Waar is de tijd van de molen van Spriet? Vandage voor geld en morgen voor niet...
G.P. Baert