Biekorf. Jaargang 72
(1971)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 206]
| |
Rideghelt en BlasegheltUit de dertiende eeuw zijn er een aantal oorkonden bewaard gebleven betreffende het verkopen van de grafelijke woeste gronden en moergronden waarin de schenker van Vlaanderen, de ‘buticularius Flandrie’, en de hoornblazer, de ‘buccinator’ optreden. De taak van de schenker bestond in het ‘omrijden’ van het verkochte perceel: dit betekent in feite een afbakening van het perceel. Hij werd in die taak bijgestaan door de hoornblazer of ‘busere’Ga naar voetnoot(1). De hoornblazer maakte aan bewoners uit de omgeving van het betrokken perceel kenbaar dat een bepaald stuk grond was verkocht gewordenGa naar voetnoot(2). Een sprekend voorbeeld daarvan is een oorkonde van gravin Margareta van Constantinopel uit 1253 waarin zij verklaart dat zij 300 bunder woeste grond, gelegen te Sint Andries en verkocht aan de abdij van Sint Andries, ‘per Rassonem de Gavere, militem, legitime fecimus perequitari et per Hugonem dictum Buzere de Bassevelde incornari’Ga naar voetnoot(3). In die tekst komen duidelijk de beide handelingen tot uiting: het omrijden (perequitare) door Raas van Gavere, de schenker van Vlaanderen, en het hoornblazen (incornare) door Hugo van Bassevelde. Dit is altijd niet zo goed onderscheiden, want in een oorkonde van 1233 vernemen we dat ‘Rasso de Gavere, buticularius Flandrie et Alardus dictus Busero’ 250 bunder woeste grond te Aalschoot hebben omgeredenGa naar voetnoot(4). Van hoornblazen is hier geen sprake! In 1241 verkopen clericus Elias en Willem Bloc van Eine 56 b. 1 g. woeste grond te Aalschoot aan het Rijke Gasthuis van Gent voor rekening van gravin Johanna van Constantinopel. In 1244 verklaren Raas van Gavere en Alard van Hole, elk in een afzonderlijke oorkonde, dat zij dit stuk grond omgereden en er hun wettelijke vergoeding voor gekregen hebbenGa naar voetnoot(5). We stellen dus vast dat die beide functies niet meer onderscheiden worden en dat het hoornblazen verdrongen wordt door het omrijden. | |
[pagina 207]
| |
We menen nochtans dat in het begin het omrijden en het hoornblazen wel twee verschillende handelingen waren, die verricht werden door de erfelijke schenker en door de erfelijke ‘busere’. Als vergoeding voor het gepresteerde werk ontvingen ze respectievelijk het ‘rideghelt’ en het ‘blaseghelt’. We beschikken over geen teksten die klaar en duidelijk vermelden dat het ‘rideghelt’ betaald wordt aan de erfelijke schenker voor het omrijden en het ‘blaseghelt’ aan de ‘busere’ voor het hoornblazen. Wel beschikken we over twee oorkonden waarin het ‘blaseghelt’ en het ‘rideghelt’ te samen voorkomen. In 1278 bevestigen de schepenen van de nieuwe keure van Watervliet dat de breeders Willemieten het ‘rideghelt et blaseghelt’ voldaan hebben aan Raas van Gavere voor 54 bunder moer en woeste grond gelegen te Bentille, in de nieuwe keure van Watervliet en naast hun kloosterGa naar voetnoot(6). In 1296 verklaart Jan de Busere dat ze: ‘mie ghenoech hebben ghedaen van minen rechte van ride ende blase ghelde als voor 210 buunren ende 2 ghemeten woestinen ende velds ligghende tussen de prochien van Snelleghem, Zedelghem ende Artrike’Ga naar voetnoot(7). Die beide teksten dateren uit een periode waarin het ‘rideghelt’ en het ‘blaseghelt’ een vast recht zijn geworden, waaraan geen effectief omrijden en hoornblazen meer beantwoorden. Buiten die twee bovengenoemde teksten vermelden de andere oorkonden slechts het ‘rideghelt’. In 1288 verklaart Jan de Busere van Bassevelde dat ‘mi die van den gasthuse van Gent ebben vergholden mijn rideghelt van 6 buunre moers die zi cochten ieghen Dans Justase, de welke moer leghet up Zelzaten in de prochie Hassenede’Ga naar voetnoot(8). Later in 1309 zegt Beatrijs, vrouw van Gavere, dat zij het ‘rideghelt’ van 20 bunder woeste grond te Aalschoot van de abdij van Oost-Eeklo heeft ontvangenGa naar voetnoot(9). Ten slotte verklaart zij in 1331 dat zij het ‘rideghelt’ van de Sint Andriesabdij uit Brugge gekregen heeft voor 10 gemet moer te Saaftinge en voor 10 gemet woeste grond te EekloGa naar voetnoot(10). Merken we hierbij op dat het ‘rideghelt’ en het ‘blaseghelt’ steeds betrekking hebben op de verkoop van grafelijke | |
[pagina 208]
| |
woeste gronden of moergronden. Alhoewel de beschikbare documentatie in dit verband zeer beperkt is, menen we de oorsprong en de evolutie van het ‘rideghelt’ en het ‘blaseghelt’ als volgt te kunnen samenvatten.
Reeds vóór het einde van de twaalfde eeuw heeft de graaf in de kring van zijn hofambtenaren, de schenker van Vlaanderen aangewezen voor het afbakenen van de moer- en woeste gronden die uit het grafelijk domein werden verkochtGa naar voetnoot(11). Voor zijn moeite kreeg hij een vergoeding nl. het ‘rideghelt’. Als voornaamste medewerker kreeg hij dan een ‘busere’ of hoornblazer toegewezen om de verkoop kenbaar te maken. Die keuze was niet willekeurig want de oudst gekende, Walter Busere, was terzelvertijd ook venator of jager van de graafGa naar voetnoot(12). Het was dus een man die vertrouwd was met de bossen en de woeste gronden. Zijn loon bestond dan in het ‘blaseghelt’. In de loop van de eerste helft van de dertiende eeuw zijn beide handelingen en door de schenker en door de busere verricht. Dit had tot gevolg dat meestal alleen sprake is over ‘omrijden’ en ‘rideghelt’. Reeds vroeg kwam de verkoop van de moer- en woeste gronden in handen van grafelijke clericiGa naar voetnoot(13), maar de heren van Gavere en Bassevelde bleven hun erfelijk recht op het ‘rideghelt’ en het ‘blaseghelt’ behouden. Wel was het onderscheid tussen beide erg vervaagd en zo komt het dat Raas van Gavere in 1278 ‘rideghelt’ en ‘blaseghelt’ krijgt, en hetzelfde gebeurt met Jan de Busere in 1296. Dit recht is nog een hele tijd in de veertiende eeuw blijven bestaan en is verdwenen na de periode van de massale grondverkopingen uit het grafelijk domein.
Luk Stockman |
|