| |
| |
| |
Kleine verscheidenheden
Aflezen.
- In het bouwvak. Een gevel slopen door er het houtwerk en de stenen een voor een van af te nemen. Vgl. De Bo s.v. In 1566 wordt de noordschuur van het Goed ten Muencken te Cleyn Zinthin (Petite-Synthe) bij Duinkerke vernieuwd. Aannemer van het werk is Jan de Febvre ‘temmerman der stede van Dunckercke’. De aanneming is globaal ‘in tasweercke’ voor een som van 16 pond groten (192 pond parisis). Jan de Febvre is, volgens de overeenkomst, gehouden ‘af te lezen den ghevele vander noortschuere staende up tgoet ten Muencken ende die uuten gronde nieuwe te maken ende alle de upperleden vander cappe vande voorseide schuere te schorren ande onderste leden van dien, ooc thaudt daertoe dienende te vellen ende doen bereeden ende zaghen metghaders het steen schoone te maken...’ Voor hetzelfde werk leverde de aannemer ‘150 rasieren calcx [tegen] 35 lb. 10 sc. par.’ (Archief Duinenabdij, Bourserie 1566-67, f. 44). - Het Goed ter Muencken, alias De Groote Muenicken, eigendom van de Duinenabdij (Koksijde bij Veurne), bedroeg ‘met alle de landen byden hoope’ een oppervlakte van iets meer dan 747 gemeten (ca. 370 hektaren). Het goed was, met ingang 1560, voor negen jaar verpacht aan Jan van Hooghevene; de jaarpacht bedroeg 2400 pond par. plus een jaarlijkse prestatie van ‘4 paer vette capoenen; 12 pondt was ofte 6 lb. par. daervooren; 3 petancien wyns tsjaers, elcke petancie 6 stoop te paesschen, kersmesse ende vastelavent’
| |
Dariole.
- Een licht banketgebak; een soort van lekkere koek of vlaai. Vastenavondgeschenk te Gent in de 14e eeuw. Rabelais prees in 1548 dit gebak: ‘les darioles d'Amiens sont meilleures a mon goust’. (Pantagruel IV). Een dariole kostte in 1333 te Gent 20 d. (1 sc. 8 d.). - Mnl. ook darioole; ofra. dariole (Godefroy; Huguet); eng. darials, darielles (15e eeuw; Stratmann s.v.). - De stadrekening van Brugge over 1302 boekt tweemaal een uitgave van 3 sc. groten ‘van dariolen’. (Inv. I - 117-118). Op vastenavond zonden de Gentse schepenen in 1331-1335 jaarlijks een present van vis, brood en dariolen naar het klooster van de Minderbroeders. De volgende uitgaafposten betreffen dit geschenk: (1331) ‘Item den Frereminoren in Vastelavende te petansen... 20 carpers, 3 lb... van 50 darioolen, 4 lb. 3 s. 4 d. Item van broode, 20 sc.’ - (1334) ‘Item den Frereminoren, van petansen die hem ghedaen sijn, van 25 carpers, 30 paldingen, in Vastelavonde, 8 lb. Item van dariollen ende van broode, 5 lb. 18 sc. 4 d.’ - (1335) ‘den Frereminoren in Vastelavonde van 2û carpers, van 25 pladisen, van broode, van darioolen, 14 lb. (Vuylsteke, Stadsrek. 1280-1336, I 831 890 959). - De Brugse schoolmeester vergeet de dariolen niet in zijn Livre des Mestiers (ed. Gessler 14). Op zijn dietse tekst: ‘Taerten sijn goet; so sijn dariolen ende wafelen, derve couken ende couken’ volgt de vertaling: ‘Tartes sont boines; aussi sont darioles et waufres, wastiaus et tourtiaus’. Bij Godefroy IX (suppl.) 274 is dit voorbeeld uit 1370 het oudste ofra. citaat.
| |
Forment.
- Tarwebrij. Een westvlaams recept uit 1305 luidt: ‘Omme te makene een formente, neemt goede tarwe ende siet die in zuveren borne, ende dan neemt zoete melc van coyen - of eist inde vastene neemt amandelmelc - ghesoden ende lecht daerin uwe tarwe die te voren ghesoden was in borne, ende gheleit up een scone dwaele up stroe te versipene van den watere; dan ghedaen in de melc ende 2. of 3. eyeren na dat ghi formente maken wilt, die breech daerin, ende sofferaen, ende zuker, ende goede poeder, goeden cruden ende allettel blomme, dat allettel mach binden. Dit heet formente potaege.’ (De Vreese, Mnl. Recepten en tractaten nr. 220; Gent 1894). - Naam en recept van formente hebben een Europese verspreiding gekend. Ofra. fourmenté, froumentee (uit lat frumentum) was een ‘bouillie de farine de froment’ (Godefroy IV 159). Het recept van de Menagier de Paris (1373) legt er de nadruk op dat
| |
| |
de froumentée moet worden bereid met verse en volle (geen verwaterde!) melk, op de melkmarkt moet men dat vragen. En op acht pinten melk zal men er honderd eieren in roeren. (Lacroix, Moeurs et usages 148; Labarge, Baronial Household 82). - In Engeland vertoont de naam talrijke varianten: frumentee, froumentee, furmenty, frumyte, fromety, fyrmentie e.a. De term furmente is in Ryght good Lernyng van Westminster (1483) opgenomen met de ofra. vertaling garnée (Livre des Mestiers, ed. Cessler, III 17). Voor grané (in bereidingen met wild en gevogelte) zie Godefroy IV 335. De vertaler van de Estat van het Huis van Bourgondië heeft zich in 1474 niet zo ver gewaagd. De potagier (ambtenaar) levert o.m. ‘bleds et laicts a faire fourmentre’, hetgeen luidt in vertaling (ed. Matthaeus, Analecta 281): ‘koorne ende melc omme te makene fourmentre’.
| |
Karelsche gulden.
- Karolusgulden: gouden munt van Karel V ter waarde van 20 stuiver. Dit goudstuk met de geharnaste keizer ten halven lijve, werd ingevoerd in 1521 (geslagen o.m. te Brugge; gewicht 2,91 g, gehalte 0,583). Reeds kort na de invoering gewaardeerd op 21 stuiver. Kapelaan Jacob de Hont van Axel noteert in zijn dagboek anno 1521: ‘De Keyser hadde doen slaen in dit jaer te Brugghe ende elders gauwen penninghen van 20 stuvers stick diemen hiet Karelsche guldenen; ende van s. gr. ende van 10 s. gr.; ende zilveren penninghen van stuvers van 3 gr., van 6 gr. ende realen van 7 gr.’ En verder: ‘Den 18. van ougst 1521 was t' Axele huutghelesen de ofzettinghe vanden gelde:... de Karelsche guldens voer 21 stuvers’. (Kroniek van Axel, 126 128; ed. A. de Mul, Jaarboek Vier Amb. 1939-40).
| |
Cleerscrivinghe.
- Dekoratief of figuratief schilderwerk uitgevoerd op linnen of kanefas. De bursier van de Duinenabdij te Koksijde gaat op 15 juli 1568 in Brugge een rekening van 19 pond par. vereffenen ‘voor 11 aultaercleeders, van cleerscrivinghe’. (Handbouck 1568, f. 76v). - Brugge was vanaf de 15e eeuw een centrum van ‘cleerscriverie’; zie Biekorf 1968, 316. Na 1570 gaat het bloeiende ambacht ten onder. Zeger van Male (Lamentatie, ed. C. Carton, 44) betreurt in 1590 die ondergang: ‘Cleerschryvers die plochten hier [in Brugge] te wesen in grooten getalle, 't welcke ambacht al te niet es, daer of die van Spaignien ende de Duytsche landen veele ende groote menichte plachten te coopen; nu al doot, ofte sijn vertrocken naer Antwerpen’.
| |
Miloresen..
- Portugese gouden munt; port, milreis, millereis (eigenlijk duizend reis). Was in de 16e eeuw in de Nederlanden in omloop. Alias milleressen. De Brugse inventaris van bisschop Curtius (p. 178) vermeldt in 1567 ‘Drye miloresen ende een alf’. De Kroniek van Duinkerke (ed. Piot 496) noemt anno 1574 ‘de dobbel ducaet van Portugael, ghenaempt milleressen’, geschat op 5 guldens 8 stuivers. - De millereis van Portugal heette in het fra. ook Saint Vincent d'or; er bestonden ook halve millereis, alias halve gouden Vincenten. (A. Dewitte in O Archeologo Portuguès III, 1897, nr. 12). De benaming vincent ingegeven door het lat. omschrift (rond het kruis) ‘in hoc signo vinces’. - De oude milreis is de moderne escudo (Portugal) en cruzeiro (Brazilië) geworden.
| |
Schaubert.
- Vuurscherm uit licht hout (spaanhout) of uit gevlochten tenen; soms geplaatst op een ijzeren voet. In het ‘camerken neffens het zomerhuus’ van het bisschopshuis (St.-Baafsproosdij) te Gent bevindt zich in 1587 ‘een schaubert van witten haute’. (Inv. Lindanus 103). In 1436 worden voor de schepenkamer te Brugge drie gevlochten vuurschermen aangekocht; de uitgaafpost luidt: ‘Van 3 scadeweberders ghemaect van roeden de welke men pleicht te stelne voor tvier in scepenen camere’. Ook de rekening van 1436 brengt een uitgaafpost ‘van een scadeborde omme te oreborene in scepene camere voor tvier’ (Stadsrek. 1426,
| |
| |
F. 81; 1436, f. 126; Inv. V 340). In het sterfhuis van kanunnik Jan Steel te Brugge worden in 1409 geveild o.m. ‘een scadebard ende een banc tegen samen 4 d. groten’. (Biekorf 1970, 328). - Schadewe-, schau als eerste lid van de samenstelling wijst op het afschermen van de lichtgloed van de haard (schaduw-berd). De concurrence van scade- begint tamelijk vroeg. - Het gevlochten vuurscherm had zijn plaats in de huizen der groten: voor de kamer van de Franse koning worden in 1380 aangekocht ‘quatre escrans d'ozier’; voor het bisschopshuis te Reims in 1389 ‘un escren d'ozier à feu’. Uit spaanhout zijn in 1471 te Angers ‘2 grandes escrannes d'éclice’. (Havard II 313. Gay I 598-599). Spaanhouten vuurschermen waren uit lichte latten traliesgewijze afgewerkt. Bij middel van krammen werd het scherm opgehangen aan een smeedijzeren staander.
| |
Schauschinckels.
- Opgaande stijlen van een schouw. Bij verbouwing (barok) van het zusterhuis in 1642-1647 laat Mevrouwe van het O.L. Vrouwhospitaal te Ceraardsbergen stellen ‘twee marbere schauschinckels in de groote salette, met noch twee andere in de nieuwe salette’. (Devos, Inventaris gasthuis 412).
| |
Teghelen.
- De klei tot tichels, tot bakstenen verwerken. De kerk van Nieuwpoort bezat een hofstede ‘daer men plach te teghelen’. De kerkmeesters bekomen in 1551 van de Wet de toelating om ‘tland vander hofstede daer men plach te teghelen, te verpachten, ende dat voortan de kercke niet meer teghelen en zal’. (Reg. Procuratien, 1551-52, f. 243v). - MnlW VIII 155 geeft ww. tegelen met een zekere aarzeling, naar een Gelderse tekst. De Bo heeft in 1870 wvl. tegelen alleen nog opgetekend met bet. tichels leggen, met tegels beleggen.
| |
Taillorbroot.
- Een soort van brood waaruit broodborden, broodteljoren werden gesneden. Bij het maal gebruikte men een gereed gesneden broodteljoor als onderligger om er de spijzen op te snijden. Cebruikelijk in de 14e en 15e eeuw. Volgens de pachtbrief van 1340 is de pachter van het goed Elmare (in Waterland-Oudeman) gehouden de abt van St.-Pieters of zijn afgevaardigde gedurende vier dagen, telkens als zij op bezoek komen, te voorzien ‘van lijnwade, taillorbrode, zout, loec, eniung, berninghe ende forage’. (App. Meetjesland XIII, 1962, 167). Op het gildemaal van de Handboog (St.-Sebastiaansgild) te Brugge worden in 1456 verbruikt: ‘150 broods van 6 myte tstic; noch 150 broods van 4 myte tstic’. (Godar, Gilde St.-Sébastien 107). Tailloorbroot was roggebrood van enkele - liefst vier - dagen oud. Daaruit werden de tailloren gesneden, duimdik, rechthoekig, een halve voet (ca. 15 cm) lang en vier vingers breed. Zo leert het oude huishoudtraktaat (Ménagier de Paris) in 1373. Op stapels van vijf lagen, op de tafel van hertog Karel de Stoute, de broodtailloren gereed. Vgl. de fra. benaming pain de tranchouers, pain pour tranchoirs, of ook eenvoudig pain tranchoir. (Gay I 554; Chéruel II 919). Kiliaan (1588) geeft brood-taillioore als verouderd, en vervangen door aelmisse (aalmoes). In feite werden oudtijds de met saus en sap doordrenkte broodteljoren van de rijke tafel veelal aan de armen uitgedeeld.
| |
Vierkante tailloren.
- Rechthoekige teljoor uit hout of tin; vervangt geleidelijk (15e eeuw) de broodteljoor (zie: taillorbroot) waarvan ze de vorm overneemt. In de boedelbeschrijving van Jehan Grysel te Brugge in 1469 komen voor: ‘12 thenin viercante telioren, 18 thenin ronde teillioren, 12 thenin platte scuetelen... (RAB. Proosdij nr. 1292, f. 128). Doornikse inventarissen bieden in 1527 ‘38 tailloirs quarez, ung tailloir rond, une plate escuylle et cinq tailloirs quarez’. (Soil, Inventaires 179). Onder het tinnegoed van het klooster Sarepta te Moerkerke bij Brugge bevinden zich in 1568: ‘hander halve dossine viercante teijloo- | |
| |
ren’ (ABB. Sarepta, Staat 1568, f. 49). De ‘houten teilliooren’ die per dozijnen voorkomen te Brugge (Hospitaal 1401), te Zuienkerke (Hof van Schoeringe 1540) en te Brugge (sterfhuis Boudin Lammins 1480) zijn waarschijnlijk vierkante teljoren. - Uit Deventer in 1455-95 citeert Dubbe (Tin en tinnegieters in Nederland, p. 103) tinnen ‘lange telyuren’, d.i. vierkante (rechthoekige) teljoren. - Op de tafel van de prinsen verschenen zilveren vierkante teljoren. De hertog van Anjou bezat in 1360 zes ‘tailloirs d'argent blancs, quarrez, desquels les bors sont dorez...’. Onder het gerei van de hertog van Berry zijn in 1416 aanwezig: zes vierkante teljoren (tranchoirs quarrez) uit verguld zilver, versierd met het gegraveerd blazoen van de hertog. Ook hertog Filips van Bourgondië erfde in 1420 ‘six tranchoirs quarrez, d'argent dorez’. (De Laborde, Glossaire 16; 522 s.v. tranchoir). - Ook in Engeland waren vierkante teljoren (trenchours 1360; [een dozijn] trunzouris 1505) in gebruik. Zie Oxford ED. X-1, 323 s.v. trencher.
| |
Teilcoorplateel.
- Schotel om broodteljoren (zie: taillorbroot) in te stapelen en op de tafel te stellen. De inventaris van de ‘scaprade’ van het St.-Janshospitaal te Brugge vermeldt in 1402: ‘Eenen breeden teilgoor plateel. Item 6. teilgoor plateelen. Item 11 vlacke plateelen’. (Rek. annex, ongepag.). De materie van dit plateel (hout, aardewerk, tin?) blijkt niet uit het dokument. - Hetzelfde gebruiksvoorwerp verschijnt als tailioerscuetele onder het tinnegoed in 1338 aangekocht voor de schepenkamer in het Ghiselhuus te Brugge. Kateline, weduwe van Jan van Nevele ontvangt alsdan een som van 14 lb. 2 sc. groten voor levering ‘van 2 groten flasschen, van 2 groten cannen, van ere dousine groten plateelen, van 2 dousinen scuetelen, van 2 dousinen sausieren, van 2 groten tailioerscuetelen, van 12 vierendeelen, van 6 zoutvaten ende van 1 alemoesenpotte omme te horbaerne in tvorseide huus’. (SAB. Stadsrek. 1338-39, f. 140v).
| |
Vernisch.
- Aansluitend bij Biekorf 1970, 384-385. Zeger van Male beschrijft ca. 1590 als ooggetuige de teleurgang van het ‘vernisch zieden’ en de vernishandel te Brugge. ‘Eenen Cornelis Bernaerdt, oudt notabel man woonende op de Spiegelreye in den Mondt-toe, daer naer Looy van den Huyse die maeckten groote menichte van vernisch buyten der Speypoorte omme het peryckel van den brande; daermede tot Antwerpen gaende ende vercochten in cleene tonnekens aldaer met groote menichte van foillie gheslaghen, maeckende van diversche coleuren. Dat es by die van Brugghe al vergaen, want die mannen van Antwerpen die doen dat selve ende wy sijn datte uytte ghemonstert. Adieu ons verlies’. (Lamentatie, ed. C. Carton 53).
| |
Vierboeter.
- Wachter op een vierboete, d.i. een bakenvuur, een vuurbaak, bij een havenmond of op de kust. In 1558 ontvangen ‘de vierboeters’ te Nieuwpoort een toelage van 12 sc. par. ‘van tscip van oorloghe uut ende in te helpen’. (Reg. Camerboeck 1557-60, f. 123). In 1579 worden Jan Wafere en zijn gezel ‘vierboeters deser stede [van Nieuwpoort] anghenomen omme de wachte thoudene up dhaven deser stede ende alle ghetyde hemlieden te employeren omme te ondersouckene de scepen die zouden moghen voor het landt ligghen omme alhier te arriveren’. De twee vierboeters vormen een havenpolitie met eigen boot; hun taak wordt verder beschreven als volgt: ‘oock zo verre zy eenighe scepen bevonden ter leegh water ghehanckert, de zelve met haerlieder boot an te gaene ende te besouckene; daerof goede cheyne [signaal] up haerlieder boot te houdene ende ghevene ande naeste vierboete, alst noodt waere, de welcke oock daeran goede slaen zullen; de welcke daerof voort adverteren zullen de wachte inde stede met een uptreckende lanteerne, daer een mast de zelve up ende neder laeten’. Voor die buitengewone taak gedurende de oorlogstijd ontvangen de
| |
| |
twee vierboeters elk 6 sc. groten. (Reg. Camerboeck 1578-81, f. 53e) - Over de vierboete van Nieuwpoort zelf, reeds vermeld in 1367 (ofra vierbotes) en in 1414 (mnl. vierboete), zie de mededeling van K. Loppens in Biekorf 1937, 170. - MnlW IX 1480 kent alleen vierboetmeister met bet opzichter van de vierboeten.
| |
Wendere.
- Hulpknecht van de strodekker, winder (die het glui gewonden opgeeft aan de dekker). In 1530 wordt te Lo een ververij en volderij met saaipers gebouwd. Over de dakbedekking brengt de stadsrekening de volgende posten. ‘Betaelt Joos Moerdyc van 19 daghen ghedect thebbene met gleuye up zynen cost, met eenen knecht die hem wende, up de voornomde varuwerye, vulderye ende conrerye, te 11 sc. par. 's daechs, comt 10 lb. 9 sc. - Betaelt an Claey van ooc insghelycx ghedect thebbene, met eenen wendere, up de voornomde huusen, 16 daghen, te 11 sc. par. 's daechs, up synen cost, comt 8 lb. 14 sc. - Betaelt Joos Moerdyc, stroydeckere, van zes daghen ghedect thebbene up tvoornomde vuldershuus te 12 sc. par. 's daechs, met eenen wendere, up synen cost, comt 3 lb. 12 s. - Betaelt Jan Claey van insghelycx ghedect thebbene up tvoornomde huus neghen daghen, ooc te 12 sc. par. 's daechs, up synen cost, met eenen wendere, compt 5 lb. 8 sc.’ (De Sagher, Recueil draperie II 681-682).
| |
Zesenmakere.
- Zeisenmaker. In 1307 wordt te Ieper als poorter erkend en vrijgesteld van bijdrage ‘Guillaume le Bel, zesenmakere’. (Comptes Ypres I 220). Onder de getuigen van het enkwest van Oudenaarde verschijnt in 1342 een ‘Jan de Sensinmakere’. (Hand. Emulation 25, 1873, 239). In het laatste geval duidelijk als familienaam. In de stichtingsakte van het St.-Elooisgasthuis te Kortrijk anno 1366 wordt een ‘magister Walterus zeexenmakere’ genoemd: een variant en kontaminatie van seisenmaker en sekelmaker ‘sikkelmaker’. (Debrabandere, Persoonsn. kasselrij Kortrijk nr. 1845).
| |
Wullespoelre.
- Die wol voor de spinnerij wast en reinigt. In 1304 ontvangt ‘Clai le Wullespoelre’ te Ieper een som van 5 pond als uitbetaling van voorgeschoten geld. In 1306 betaalt Jehan le Grave van Brugge 4 sc. gr als ‘issue-recht’ aan de stad Ieper voor hetgeen hem toekwam uit het sterfhuis van de te Ieper overleden ‘Nicolon le Grave, wullespolre’. (Comptes Ypres I 175 299). - Deze beroepsnaam niet in de wdbn. Is die naam een familienaam geworden?
| |
Sente Emondsberghe.
- Bury St. Edmunds in Suffolk (Engeland). Op deze plaats - het oude Beodricsworth (Baederices wirde) - was de hl. koning-martelaar Edmund begraven. Naar dit graf werd de plaats dan St. Edmundsbury genoemd, en ten slotte Bury St. Edmunds. (Ekwall 74). - De tarieflijsten van Gent, Aalst, Dendermonde, Geraardsbergen kennen ca. 1450 de boetebedevaart ‘te Sente Emondsberghe’, afkoopbaar tegen 4 lb. p. Van gelijke waarde waren de O.L. Vrouwbedevaarten naar Frankfort en naar Straatsburg. - Edmund, koning van East Anglia was maar 28 jaar toen hij in 870 door de (heidense) Denen werd vermoord. Het graf van deze koning-martelaar werd een van de beroemde bedevaartplaatsen van Engeland en werd ook - zoals Kantelberg en Walsingham - vanuit het vasteland bezocht. (Christina Hole, English Shrines 66-67). In de beroving van 1538 door Hendrik VIII is het kostbare zilveren reliekschrijn verloren gegaan.
| |
Clooster alleluia.
- Een landmerk bij La Rochelle, genoemd in het Friese Zeeboek, 16e eeuw (ed. Denucé-Gerlez, 28). Betreft de kerk of kloostertoren van de plaats Laleu bij de handelshaven La Pallice, die van La Rochelle afhangt.
A.V.
|
|