| |
| |
| |
Mengelmaren
Oud en nieuw Koksijde
Op 't gebied van geschiedkundige werken werd Koksijde de jongste jaren zeker niet stiefmoederlijk behandeld. Na ‘Flitsen uit het Verleden - Abdij Ter Duinen te Koksijde’ van Karel Loppens, vercheen o.a. ‘Onder de Duinen van Koksijde’ en ‘De Schat in het Zand’ van P. Schittekat, benevens ‘L'Abbaye des Dunes’ van de hand van Jean de Vincennes en ‘Idesbald - Baldje uit de Westhoek’ van Jean Arnold.
Spijtig genoeg bleven al deze geschriften zich veelal beperken tot de geschiedenis van de Cisterciënser-gemeenschap. Verwonderlijk is dat nu ook niet: het archiefmateriaal van de Duinenabdij bestrijkt meerdere eeuwen. Niettemin bleef de leemte bestaan dat de weergaloze ontwikkeling, gepaard aan een indrukwekkende gedaanteverwisseling van Koksijde nimmer te boek werd gesteld.
Bert Bijnens uit Koksijde, die reeds zijn sporen heeft verdiend met o.a. de uitgaven van de ‘Gids voor Frans-Vlaanderen’ en zijn ‘Frans-Vlaamse Jaarboekjes’, maakte zich thans verdienstelijk met de monografie ‘Koksijde: Historische Gegevens en Wetenswaardigheden’.
Aan de hand van de gemeentelijke archieven, waaruit hij met evenveel schranderheid als piëteitsvolle ijver en geduld alle gegevens verzamelde, belicht de auteur in deze uitgave op treffende wijze de ongemene groei van het vergeten vissersoord van weleer tot het ontspanningsoord van vandaag. De auteur bracht meteen een stukje bij van het leven van de ‘gewone mens’, die nestelt aan de voet van de Hoge Blekker-duin.
- Koksijde: Historische gegevens en wetenswaardigheden. Uitgave Vereniging voor Vreemdelingen Verkeer Koksijde - mei 1971 - 50 blz. gepolycopieerd. Illustraties door Georges Ocquet.
J. Beun
| |
Kinderspelen van weleer te Lombardsijde
Deze spelletjes waren in gebruik te Lombardsijde in de jaren 1920, in de schooltijd van mijn moeder en haar zusters.
Het ene meisje vraagt het andere:
- Mag ik een trapje doen? Met de wijsvinger wordt terzelfdertijd de borststreek ‘opgeklommen’, al zeggend: nog ééntje? nog ééntje?...
Dit wordt herhaald tot de vinger de kin aantikt. Waarop de vraag volgt: ‘zal het katje niet krabben?’
Bij het aantikken van de mond volgt de vraag: ‘zal het hondje niet bijten?’
Bij het aantikken van de bovenlip volgt: ‘is mijnheer thuis?’
Hierop volgt vliegensvlug de vraag: mag ik eens aan de bel trekken?, gevolgd door een rukje aan de neus van het ‘slachtoffertje’. Het slachtoffertje dient hierbij te proberen, net op hetzelfde ogenblik, in de hand te spuwen van haar ‘plaagstertje’. Slaagt men hierin dan volgt zeker de toejuiching van de vriendinnetjes.
| |
| |
Vijf-zesjarige meisjes hielden zich anderzijds bezig met volgend versje:
‘mijn tafeltje’ (voorhoofd) - mijn kiekertjes (ogen) - mijn snottertje (neus) - mijn cha-cha-cha (mond) - mijn kinnebek (kin) - mijn petattebuik (buik) komt al achter (zitvlak) uit.
Hierbij werden meteen de opgesomde lichaamsdelen met de vingers aangeraakt.
Jacques Beun
| |
Linselles (Arr. Rijsel) en Leizele (Arr. Veurne)
Dat de naam van deze beide plaatsen dezelfde is, is bekend. Daarbij heeft Linselles een Franse naamvorm en Leizele een Nederlandse naamvorm behouden. De identische oudere vormen van deze twee plaatsnamen heeft wel meer aanleiding gegeven tot verwarring, en daar voor had Theodore Leuridan reeds gewaarschuwd in zijn Histoire de Linselles (Rijsel, 1883), blz. 2.
Het heeft ons dan ook verwonderd in het merkwaardig artikel van P. Callebert over de vroegste geschiedenis van het kapittel te Eversam (Handelingen Emulation, 1970, blz. 214) in de lijst van de parochies alwaar het genoemde (in Stavele gevestigde) kapittel grondbezit had, ook de naam Linselles aan te treffen, in voetnoot gesitueerd in het arrondissement Rijsel.
Dit zou dan de enige parochie bezuiden de Leie zijn waar dit kapittel grondbezit had, terwijl er onder de 45 genoemde parochies er natuurlijk veel zijn uit de omgeving van Leizele. Het komt ons dan ook meer dan waarschijnlijk voor dat er Leizele (arr. Veurne) moest staan, dit zoveel te meer daar Leuridan, alhoewel zijn gegevens over de vroege tijden niet zeer talrijk zijn, dan toch geen grondbezit van Eversam in Linselles kent, bezit dat er, volgens de genoemde lijst, ten minste tot 1303 zou bestaan hebben.
JR.
| |
Berbeque = Wervik
In Biekorf 1971, blz. 53 wordt de aandacht gevraagd voor Spaanse naamvormen van steden in de Nederlanden, en worden er een vijftiental opgegeven. Wij zouden willen wijzen op een Spaanse naamvorm voor Wervik, ‘Berbeque’, aangehaald door C. Verlinden in de persoon van een Maarten Berbeque (Maarten van Wervik), een Vlaamse inwijkeling in Nieuw-Spanje, d.i. Mexico, ao 1542, te vinden in zijn bijdrage ‘Vlamingen in koloniaal Spaans Amerika’, verschenen in de Vlaamse Gids, nr. 3 van maart 1956. Deze Spaanse naamvorm dan, voor zoveel hij niet te wijten is aan een of andere klerk die b voor v heeft gelezen, hetgeen met zestiendeeuws schrift gemakkelijk kan gebeuren.
J.R.
| |
Dokzaal en orgel van Houtem bij Ieper
1721-1738
Een kerk, tot heden toe in privaat bezit, zoals de Brugse Jeruzalemkerk, zal, in onze gewesten, wel een enige uitzondering zijn. Dat
| |
| |
vroeger, zoniet ganse kerken, dan toch gedeelten ervan en voorwerpen voor de eredienst bestemd, in privaat bezit waren, en dit niet zo zeldzaam was, leert ons 't volgende geval, dat we vinden in de sterfhuisinventaris van Monicque Mahieu, fa wijlen Pierre en van wijlen Petronelle van Becelaere, overleden als poorteres van Mesen in Houtem op 3 juli 1737. De weduwnaar-blijver in het sterfhuis was Jean Baptiste Morel f Anthoine en van wijlen Catherine Bollart.
Deze inventaris werd afgesloten op 23 juni 1738 door Marc Jean Gommers, notaris, deelsman, prijzer en landmeter van de Zaal en Kasselrij Ieper, met residentie in Komen-Noord en is thans bewaard ter studie van Mr Jean Devos, notaris Wervik, Map Delingen 1736-1742, nr. 15. Er is het volgende te lezen:
‘Au regard du Docsal, grand et petit orgle et claversine estant en l'eglise paroissiale d'Houthem, compétant au survivant, lesquels luij ont esté assigné suivant estat de Catherine Bollart, sa feu mère, arresté le 4e mars 1721, par les actives article 36, à 1200 lb, sur prétexte qu'jcelluij luij auroit esté delivré en estat de ton, casse et soufflets, ledit survivant déclare de la reprendre pour le mesme prix moijennant qu'il luij soit delivré en pareil estat, dont la coutance se renseignera par compte du commere, ce que les tuteurs (van de drie minderjarige kinderen uit het huwelijk) ont accepté et agree, icij seulement porté pour Memoire’.
In de rubriek van de passieven of ‘commeren’ is evenwel geen melding gemaakt van deze last van het sterfhuis, last die alleen kon betekenen dat het doksaal en de orgels met het clavecijn eventueel in hun oorspronkelijke staat ter waarde van 1200 pond moesten hersteld worden op kosten van het sterfhuis. Het is dan ook te veronderstellen dat de weduwnaar, Jean Baptist Morel, zich met de bestaande toestand vergenoegd heeft.
De familie Morel blijkt in beste verstandhouding te zijn geweest met de plaatselijke geestelijkheid. Jean Baptiste zelf was parochieklerk, hetgeen hieruit blijkt dat, bij de baten van het genoemde sterfhuis, een vordering pro memorie aangegeven is op de pastoor van Houtem, wegens de levering van lijm (glue) en wegens gepretendeerde casuëlen hem toekomende in zijn hoedanigheid van klerk, vordering welke nog niet vereffend was omwille van sommige tegenvorderingen. Pastoor en klerk blijken dus een soort lopende rekening met elkaar te hebben gehad. Ook staat er nog dat door deze klerk een werkhuisje werd gebouwd op grond van de parochieklerus, werkhuisje dat aangetekend staat met een waarde van 188 lb pars. Nog kunnen we mededelen dat, bij het afsluiten van een huwelijkskontrakt van het echtpaar Morel-Mahieu, op 4 januari 1721, heer en Mr Jaecque Cornil Bonte, alsdan pastoor van Houtem, als eerste getuigebijstaander van Jean Baptiste Morel genoemd is, vóór de vader en andere familieleden.
Het mag dan toch enigzins verwondering baren dat een eenvoudige familie de betrekkelijk belangrijke som van 1200 lb pars over had voor goederen ter beschikking gesteld van de eredienst, of was het omwille van de beklede functie? De familie Morel-Mahieu was dan toch maar beperkt bemiddeld, zoals uit de erfenisstaat blijkt. Er was grondbezit ter grootte tot iets meer dan 4 gemeten en één lijn. Er was een half paard (dus waarschijnlijk gemeenschappelijk
| |
| |
bezit met een ander ingezetene) en drie koebeesten. De roerende goederen sloten met een aktief van £ 3106.1.0d en een passief van £ 4753.1.0d, hetgeen ons echter niet mag doen besluiten dat de familie voor 1650 pond in de schulden stak. Bij het passief (uitschulden) komen immers vele vorderingen van de blijver voor en andere van de wezen uit vroegere erfenissen, evenals hetgeen waarop de blijver zelf recht had bij uitscheiding van de gemeenschap wegens het overlijden van de echtgenote.
J. Roelandt
| |
Olie van de veemol
Op de vraag in Biekorf 1971, 128.
Tegen verstuikingen en kneuzingen werd inderdaad olie van de veemol gebruikt, ook te Deinze. Mijn moeder wreef daarmee mijn wiisvinger in die gezwollen was en blauw uitsloeg bij 't vallen van mijn ijsstoel. Ook te Kortrijk bestond de remedie. Mijn schoonzuster ging ze halen in 't Begijnhof. De olie werd bewaard in een mosselschelp en alzo bediend. (1920). Het middel dient ook voor verzwekte knoesel. Omwinden met een wollen lap geweekt in een dikke pekel. Bij 't opstaan, inwrijven met olie van de veenmol.
Een probaat middel om de gravende veemol boven de aarde te krijgen is een gat boren in de veenmolshoop en daar zeepsop ingieten.
G.P.B.
| |
Roeselare en de provincie Vlaanderen in 1775
Naar aanleiding van mijn bijdrage over het stemmen van de beden in de provincie Vlaanderen in 1773 (Biekorf 1971, 65-74) werd van twee kanten tegelijk - door Roeselarenaars in West en Oost - de vinger opgestoken: ‘Waar is daarbij ons Roeselare gebleven? Niet eenmaal vernoemd?’ Inderdaad, en de reden daarvan ligt in de volgende aparte situatie.
In tegenstelling met de meeste smalle steden uit het graafschap Vlaanderen hing Roeselare niet rechtstreeks af van de graaf van Vlaanderen.
Het eigenlijke stadsgebied, dat niet zeer uitgestrekt was, hing af van de heer van Wijnendale, omdat in mei 1284, graaf Gwijde van Dampierre de stad Roeselare geschonken had aan zijn zoon Jan van Namen, om ermede zijn leen, nl. de heerlijkheid Wijnendale te vergroten. De stad bleef verder gevoegd bij het land van Wijnendale. (Zie daarover D. Denys, Toponymie van Roeselare, blz. 25).
Het ambacht Roeselare, dat lag binnen de parochie Roeselare, 't is te zeggen binnen het deel van de huidige gemeente Roeselare, dat geen deel uitmaakte van het kleine stadsgebied, maar dat ook lag binnen de kerkelijke parochie van St.-Amand te Roeselare, hing af van het Oostieperambacht, dat zelf een deel was van de kasselrij Ieper.
Voor het stemmen van de beden ten voordele van de vorst door de leden van het graafschap Vlaanderen, was het kleine stedelijk gebied van Roeselare vertegenwoordigd in het Brugse Vrije, door de afgevaardigden van de heerlijkheid of het land van Wijnendale.
| |
| |
Wat het ambacht Roeselare betreft, dit was, voor het stemmen van de beden vertegenwoordigd in de kasselrij Ieper.
Zo komt het dat de naam Roeselare in 1775 niet vermeld staat onder de besturen die moesten rechtstreeks hun stem uitbrengen voor het toekennen aan de vorst van de beden gevraagd aan het graafschap Vlaanderen.
Jos. De Smet
| |
Van voornaam tot achternaam
Eeuwenlang heeft de mens gespeeld met woord en naam, en de babelse neerslag van dit spel ligt in de voornamen en achternamen van de huidige generaties, die nog wel verder kunnen en mogen spelen met de voornaam maar in hun omgang met de familienaam elke vrijheid hebben ingeboet. Gelukkig het kind dat eensdaags, de top bereikend van welvaart en bevrijding, alleen nog op de roep van zijn kybernetisch kengetal zal willen (en mogen) antwoorden.
Inmiddels liet Dr. Frans Debrabandere een ruime kring van radioluisteraars zien hoe het groeide en nog groeit. Daartoe doorbrak de auteur de omheining van het filologisch laboratorium waar hij in 1965 klaarkwam met een schitterende studie over de persoonsnamen in de kasselrij Kortrijk (1350-140), die door de Kon. Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde werd bekroond. (Uitgegeven bij Familia et Patria, Handzame). In de gegeerde radiopraatjes laat de auteur zijn literaire en kultuurhistorische eruditie spelen met de namen: een gemoedelijk spel ditmaal om te leren, met een show van oude en aktuele naamdragers die de naamvormen komen illustreren. Langs die speciaal gebaande weg hoopt de auteur de taalminnende lezer te winnen voor zijn onderwerp. Indirekt moge dit ook de talenkennis aanwakkeren, door het inzicht dat men zonder de oude talen geen verre tochten aankan op het veld van onze Westerse naamkunde.
Deze eerste bundel groepeert de doopnamen en de familienamen die eruit groeiden. Met een belangrijke algemene inleiding en een uitvoerig register. Zeer aanbevolen. - A.V.
- f. debrabandere. Van Voornaam tot Achternaam. Brugge, Bond van de Westvlaamse Folkloristen, 1971. Jn-12, 236 blz. - Te bestellen door overschrijving van 190 F op prk. 451263 (Bond Wvl. Folkloristen, Brugge 2).
| |
Paardevissers op de westkust
De oudste getuigen van de ‘visserij te paard’ op onze kust zijn lokaal verbonden met Koksijde. Voor rekening van de Duinenabdij was de zeegvisserij daar in zwang in 1563 (en vroeger!): die zware strandvisserij werd bedreven met behulp van paarden (seyneperden), die de seyne (groot sleepnet) vastgemaakt aan sterke touwen (seynestrynghen) voorttrokken. De aldus gevangen vis kwam als seynevisch in de handel. Zie daarover Biekorf 1970, 62.
Een later getuige van die strandvisserij te paard is de hofkapelaan van aartshertogin Isabella. Deze bezocht in 1625 haar krijgshaven Duinkerke. Onder haar gevolg was ook de hofkapelaan Philippe Chifflet, die in zijn dagboek op 21 augustus 1625 het volgende noteerde:
Isabella bezoekt ook Grevelinge. Het gezelschap keert dan uit
| |
| |
Grevelinge naar Duinkerke terug langs het ‘strange’. Daar zien ze twee vissers die visten te paard, met grote netten. De paarden zaten in 't water tot aan de nek. De zee was woelig, er stond een felle wind, het onstuimige water scheen man en paard te zullen verzwelgen, maar ze bleven ongedeerd. Via het fort van Mardicke keerde de aartshertogin naar Duinkerke terug.
- De oorspronkelijke tekst luidt: ‘De là [uit Grevelinge] ayant pris le chemin de la mer on luy [aan Isabella] a fait voir en retournant à Dunkerke deux pescheurs qui peschaient à cheval avec de grands filets dans la mer jusques au col des chevaux nonobstant les flots de la mer qui pour lors estaient esmeue par un grand vent qui faisoit que l'eau semblait ensevelir l'homme et le cheval dans les ondes sans toutefois luy aporter aucun dommage’. - L. Lemaire, L'Infante Isabelle à Dunkerque (13 août-6 novembre 1625), p. 64 (Duinkerke 1926; overdruk Union Faulconnier XXIII).
A.V.
| |
Roem van de heilige godelieve
Bij haar negende eeuwfeest zag de Gistelse heilige in augustus 1970 historici uit oost en west bij haar graf samenkomen om haar geschiedenis in vernieuwde visie te belichten en zo mogelijk op te helderen. In de ikonografische tentoonstelling, die met dit geleerde colloquium samenging, kwam ook de volksverering even aan bod. (Biekorf 1970, 309-310). Op die gedenkwaardige Gistelse dagen waren de leden van de Westvlaamse ‘Folklore’ talrijk aanwezig, bereid ook om het kapittel volksverering zijn rechtmatig deel te geven. De studiedag van de Bond, die te Gistel in portefeuille aanwezig was, is dan doorgegaan op 19 december in de Sint-Trudoabdij te Male en kende een grote opkomst en aktieve belangstelling.
Door de Bond van de Westvlaamse Volkskundigen werden de referaten van die studiedag nu gebundeld in een keurig Schrift 1: De H. Godelieve in de volksverering (94 blz. gestencild). De vijf opgenomen referaten behandelen:
't Putje van Gistel. Stemmingsbeelden (M. Cafmeyer).
Inleiding tot de studie van de volksdevotie en haar verschijnselen te Gistel (H. Stalpaert).
De H. Godelieve - haar devotie in enkele bedevaartplaatsen. (D. Callewaert).
De H. Godelieve en haar devotie in haar geboortestreek (A. Lowyck).
De H. Godelieve en haar volksboek (J. Geldhof).
Deze uitgave, samengesteld als een in memoriam Professor Strubbe, hoofdman van de Bond, kan worden besteld tegen storting van 115 F (verzendingskosten inbegrepen) op prk. 4512.63 (Bond Wvl. Folkloristen Brugge).
B.
| |
Bij de saaiwevers van Hondschote
1657
In het Register met de merken van de saaiwevers (Archief Hondschoote HH. 14bis) wordt bij ieder begin van de nieuwe eed een be- | |
| |
rijmde begroeting ingeschreven. Ook bij andere gelegenheden gaat de penhouder onder de ‘Warandeerders’ van de saaien soms aan 't rijmen. Op folio 100v vinden we de volgende
Dedicatie cordiale
Aen 't vermaert Collegie van de Heeren Warandeerders
van de Saeyen hoogh gheestimeert
die iaerlycx te Paesschen by 't magistraet van Hondschoote
in deele ofte gheheele worden gherenoveert
ende oock somtyden alle ghecontinueert,
wort dit van Mattheus Hans
uut goeder herten ghepresenteert
Die dit uut liefd' en ionste heeft afgeschreven
int Jaer sesthien hondert vyftich en seven.
Zeer zelden can yemant syn werck gheheel volmaken
te faelen incorrect, daerom ghebruyckt verstandt
seer haest verschiet de handt
soo dat 't goed maecksel br(e)ckt
twelck niet mach syn bedeckt.
- Noch verbetert in 't schryven.
Soot eens gheschreven moet het gheschreven blyven.
M. Hans scripsit ao 1657.
V.d.B.
| |
Benauwelijk jaar 1888
Over het naderende jaar 1888 werden vreeswekkende dingen rondverteld en geschreven, zo we de ‘Weerklapper voor 't Jaar O.H. 1888’ van ‘'t Vischklokje - Kluchtige Zeealmanak voor 1888’ (uitgegeven te Nieuwpoort) mogen geloven. De prognosticatie voor januari wordt er als volgt ingeleid.
‘Nog nooit 'n hebben de waarzeggers en d'oude toveressen een schrikkeljaar voorspeld als wel dit van 1888. 't Zal een jaar zijn, zo melden zij ons, in hetwelke de landen 't onderste boven zullen gekeerd worden, niet door de mollen of de ratten, maar door schrikwekkende oorlogen... Ziet ge niet, zeggen de waarzeggers, dat men 't jaarletter 1888 't onderste boven kan keren zonder dat 't daarom verandert en bijgevolg dat 't jaar vol zit van revolutie of omwenteling?... En bemerkt gij ook niet dat, 't gene nog nooit gebeurd 'n is, er drie 888 in 't jaarletter staan die op malkaar geplaatste kanonballen verbeelden, waarmede men alles in stukken en gruizelamenten zal schieten van de jare?...
De toveressen integendeel zeggen dat, als zij met hun oud bekkeneel 't jaar achtienhonderd acht en tachtentig uitspreken, zij driemaal den noodlottigen Ach! moeten zuchten, 't geen ongetwijfeld een teken is dat zulk een jaar wel zal zijn van rampen en ongelukken... Al superstitie, zei de boer...’
Die Nieuwpoortse Weerklapper weet ook verder goed de trant van 't Manneke uit de Mane na te doen.
F.D.M.
|
|