herte!’. En daarmee was hij buiten en in een vlucht naar zijn kinders.
Vader, Pier Coene, woonde op een klein postje, een gemet eigendom, in de Witte moer bij de Bokken te Oelem, tegen Maldegem. Het postje werd later verkocht en vader erfde zijn deel en ging met zijn vrouw als beestesnijer te Maldegem wonen in 't Vossenhol. Ja en hoe gaat dat hé!’t geld niet baas, geern eentje klaaien en 't erfdeel was vertureluut en vader werd boerenarbeider.
Door de grote daghuur aangetrokken kwam hij, als zoveel andere, in 't jaar 1899 naar Lissewege om op d'have te werken, maar hij probeerde algelijk voorzichtjes aan. Hij pachtte eerst een leegstaand werkmanshuizetje aan de schaapboer Clais tegen Heistsas en de boer kwam ons halen met peerd en wagen en heel 't menaze kost er op verhuizen, we hadden nog plaats over. In 't pachthuizetje waren we al half geïnstalleerd als we toekwamen met een ingemaakte spinde en koetse, nog een stove, een tafel, een bank en wat stoelen en we woonden. Dat was eigenlijk een driewoonste waar wij toekwamen, 't Paddenhol genoemd, zodat wij van het ene hol naar het andere verhuisden. Wij zijn met zes kinderen geweest, doch Leon was toen al gestorven, hij was in de mazels gebleven. Mijn zuster Bertha stierf in 't jaar drie van 't fleurus, ze had een verhitting opgedaan van patatten te rapen in de regen, en de boer voerde ze met de wijtewagen naar 't kerkhof.
't Jaar nadien gaf vader de boerestiel op, hij verhuisde naar 't dorp om in de koksfabriek te gaan werken aan 36 centiemen per uur. Wij pachtten het Apertje bij de Poermolen, vijf frank te maande, 't was herberg en kloefewinkel meteen, omdat de Brugse eigenaar Viele stromarsjang en kloefemarsjang was. Doch wij hebben daar niet lang gewoond, 't Apertje werd openbaar verkocht en Lewie Kloef kwam hier, als nieuwe eigenaar, herbergier spelen. Wij verhuisden een eindetje verder achter 't Dudzeels kalsijtje daar waar 't Lisseweegs vaartje uit 't land gedraaid komt; 't was een nieuw gezet huizetje van een stasie-en-half en we pachtten aan de keunemarsjang Piekevet: negen frank te maande in het jaar zeven, dat was om te bezwijken en schier niet op te halen. En zeggen dat het maar een gewoon proper werkmanshuizetje was van de tijd, ge weet wel: met de voordeur in de grote woonplaatse, een achterkeukentje en nog een vautekamertje.
Wat dat vader moest doen in de koksfabriek? Hij werkte in de koolkelder bij de kooltrachter: 't was kolen laten lopen, regelen - niet te dikke - op de riem die naar de kooltoren ge-