| |
| |
| |
Mengelmaren
De bedroefde winter van 1739-1740 in Ieper
Na de beruchte winter van 1709 is deze van 1739-40 de hardste geweest in de 18e eeuw, en met de langste nasleep van slecht weer en schaarste.
In zijn Dagboek (Hs. waarover Biekorf 1970, 312) heeft de Ieperse patriciër en magistraat Guillielmus Josephus de la Tombe het volgende aangetekend over die maanden van ellende.
‘l740 jan. 5: Heeft den grooten excessiven bedroefden winter begonnen door den vorst tot den 10. maerte.
- febr. 26: heeft het magistraet een verbot laeten uitgaen inhiberende sigh in de Vastenavont daghen te masqueren.
- maerte 3: verbot van graen te vertransporteeren uyt den lande. In de vrye feeste (jaarmarkt en kattefeest) synder van de omligghende plaetse veele waeghens met broot ter feeste ghecommen, de welcke het magistraet jeghens de backers nietjeghenstaende hun vrydom ghementeneert heeft.
Naer den doy vanden grooten vorst heeft de koude blyven continueren met felle winden, en de sneeuw die het opcommende groeiend coren op de landen vernietighde. Ende het coren, alrede geresen tot 34 pond den sack, dede alle menschen beduchten voor eenen aenstaenden excessiven dieren tydt. Het gonne aen het magistraet occasie gegeven heeft om reden de hooftmannen op te roupen ende met hun eene redolutie te nemen van eene quantibeyt coren ten coste van stadt uyt Dantzick te ontbieden ten dienste van de eerelicke ghemeene liede ende voor de arme, met verbot dat de rycke noghte weldoende persoonen daeraf niet en souden genieten. Waertoe den heer Vooght 3.000 guldens aen de stadt in leeninghe ghegeven heeft sonder interest.
- april 30: wesende saterdagh, martdagh ordinaire, heeft men aen de hooftwaghte gedeurende den mart dobbel waghte gehouden om den oploop van de arme menschen ende soldaeten te beletten die om d'excenssive dierte gheen broot en conden hebben, want het coren in de 60 ponden golt; naermen de oploop belet heeft die noghtans tot Ghent, Cortryck ende andere plaetsen gebeurt is: reden waerom de boeren te mart niet en dierven commen. D'heeren van de casselrie hebben daerop doen publiceeren dat de boeren vrylick te mart souden commen, ende dat sy hun garrandeerden van al dat hun gebeuren soude.
- meye 2 en 3: heeft gevallen soo eene quantiteyt sneeuw met soo een felle coude die gedeurt heeft tot uitganck juny, dat al het coren om segghens verdwenen is en dit jaer quaelick geen opgedaen en heeft. Hetwelcke de arme menschen genootsaekt heeft van broot van geerste, haver, boukwiet, boonen ende erweten te eeten ende eerappelen jae draf ende andere vuyligheyt.
Hetwelcke soo groot eene sterfte t'lant door veroorsaeckt heeft als of de peste doen conde, uytghenomen t'Yper, welcke stadt Godt besonderlick gespaert heeft want men min stierf als andere jaeren.
| |
| |
Daer wiert oock verboden genever ofte andere graenwynen te stooken om de consomptie der graenen te beletten.
Oock wiert verboden graenen op solders te vercoopen ende meer als eenen sack op eenen martdagh te coopen door de cloosters en de meeste familien. D'ander minder familien naer alvenante min.
Ook verbot van graenen te verbergen, ende vonte gedaen soo buyten als binnen de stadt om te zien wat graenen elk in syn besit hadde, met order op groote peinen aen een ider te declareeren wat quantiteit graenen ofte meel een ider hadde.
- meye 14: wiert vercoght:
het coren |
72 lb. par. |
de pameele |
57 lb. |
de boekweit |
24 lb. - |
het hoy |
60 lb. |
Reden waerom men verboot wittebrood ende andere geback te bakken. Ende indien het magistraet niet gesorght en hadde, het coren hadde dobbel ghegolden, maer het magistraet ontfanghen hebbende hun coren van Dansik gaven het aen de arme menschen voor 30 lb. par., obligeerende de bakkers van coren ter halle te coopen, reguleerende het loot van hun broot in advenante van 30 lb. den sack. Ende ontboden andermael coren van Dansick, niet jeghenstaende het verbot van het hof van Brussel dat ordonneerde’.
- Vgl. L. Torfs, Fastes des calamités II 83-86 (Doornik 1862). - E. Vanderlinden, Chronique des événements météorologiques 187-188 (Brussel 1924). - Voor Brugge: Curtis, Jaerboeken III 397-398.
E.N.
| |
Representanten van ‘het vry volk’ van Kortrijk
1793
Aansluitend bij hetgene in Biekorf 1971, 55-56, wordt medegedeeld over ‘het Vrij Volk’ van Oostende in 1792.
Na de verkiezing van de Representanten einde december 1792 verscheen te Kortrijk ‘Ter Drukkerie van L. Ovyn’ een (tweetalige) brief, 8 bladzijden octavo. (Particuliere verzameling).
Begin en slot van die brief laten dezelfde klank en stijl van de ‘Conventionelen’ horen, zoals te Oostende.
‘Brief der Representanten van het vry Volk der Stad Cortryk aen den President der nationale Conventie; Waer by is gevoegd de Copie van het Schrift door de gezeyde Representanten behandigd aen den borger Commandant der fransche Troupen in West-Vlaenderen Almain, den 11. January 1793...
[Getekend:] De provisoire Representanten van 't vry Volk der Stad Cortryk.
Goethals-Bethune, President
F. Ovyn, Secretaris, Ter ordonnancie.
In onze Vergaedering van 3 Februarij 1793,
2de Jaer der belgische Vrijheijd’.
R.V.C.
| |
Ploegen met Normandische ossen
St. Winoksbergen 1759
De kroniekschrijver van St.-Winoksbergen tekent in zijn handschrift (kopie in particulier bezit) het volgende aan.
| |
| |
‘Ten jaere 1759 in den somer heeft mijnheere Demouge, ingenieur en chef deser stede, alhier woonende, eene nieuwe hofstede doen bouwen dicht aen de Groote Moere by het Klytgat, welcke hofstede is genaemt het Ramshooft, synde Leen competeerende aen Joncker Floris Zijlof, heere van Steenbourg, Obigny, Wynde etc., oudt burghmeester deser stede ende Casselrije van Berghen Ste. Winocx, - het landt ploegende met noortmansche jockossen, peysende daer door meer baete te doen als door peirden, maer hy heeft in syn opsicht bedrogen geweest, ende daernaer heeft hy oock met peirden geploeght’.
Ook in deze nieuwe landbouwonderneming werd veel verwacht van de koolzaadbouw.
B.S.
| |
Een wisselaar te Nieuwpoort in 1571
Op 29 juni deed Jan de Moucheron voor 't college van de wet van Nieuwpoort ‘den behoorelicke eed als wisselaere vander munte’. Moucheron had de commissie daartoe verkregen ‘by de generaele muntmeesters der stad van Handwerpen’. (Reg. Camerboeck, 1569-73, f. 154).
Moucheron schijnt reeds in 1569 (en vroeger) een belangrijke financiële positie te hebben gehad in Nieuwpoort. In dit jaar immers geven de heren en de wet van de stad een gebod uit inhoudende ‘dat so wie ghevonden heeft ofte ghevyscht achter stranghe eenighe coffers met ghelt, lanck twee voeten ende half, ghebonden in figevaeten, dat hi de selve te voorschyne bringhe ten huuse van Jan de Moucheron, men sal hem gheven voor syn loon ende salaris twee honderd guldens’. Wie de verheler kan aanwijzen, krijgt honderd guldens.
Ook degene die ‘ghevonden heeft eenighe wulle baelen ofte sticken achter zee vlietende ofte an stranghe ghedreven, dat hi ter kennesse bringhe als vooren [ten huuse van Jan de Moucheron], ende sal hebben tvierde vanden goede ofte de weerde daeraf’. (Reg. Camerboeck 1565-69, f. 250v).
Wisselaar, zakenman, reder: Jan de Moucheron blijkt wel in die jaren een van de belangrijkste personages van Nieuwpoort te zijn
G.L.
| |
De ‘Zeesterre’ (1862-1865) van Vanhaecke
In antwoord op de vraag van R.S. in Biekorf 1971, 64 betreffende de Zeesterre van Vanhaecke kan ik het volgende meedelen.
De Zeesterre werd gedurende het eerste jaar van haar bestaan (1862) gedrukt bij A. Delplace te Brugge. Vanaf het tweede jaar (1863) tot het vierde (1865) bij Duclos-Visage te Poperinge. Deze verandering van drukker is eenvoudig te wijten aan de overplaatsing van L. Van Haecke als leraar van het College te Oostende naar het College te Poperinge. Volgens het bidprentje van Van Haecke gebeurde dit in september 1862, volgen de Zeesterre zelf moet dit van mei dateren, aangezien op het titelblad van de Zeesterre voor
| |
| |
de maand mei 1862 (het imprimatur dateert van 8 april 1862) Van Haecke de titel draagt: ‘Professor in het Kollegie te Oostende’, terwijl hij in het juni-nummer (imprimatur 27 mei 1862) ‘Professor in het Kollegie te Poperinghe’ is. In een Berigt opgenomen in het juli-nummer staat er o.m. te lezen: ‘Wat de inschrijvingen en betalingen betreft van langs de Fransche grenzen, het ware mij gemakkelijk en aengenaem, wilde men zich per brieve of in persoons aenbieden bij mij, daer ik nu op deze streke ben en woonachtig te Poperinghe’. Dit bericht is gedateerd 20 juni 1862.
Hoelang Van Haecke de Zeesterre zelf opgesteld heeft? Zeker de eerste twee jaargangen, en in principe de derde jaargang (1864) met uitzondering van de maanden maart en augustus, die volgens het titelblad door ‘den Eerw. Heer Karel Legein, professor aen het bisschoppelijk kollegie te Yper’ opgesteld zijn.
In het augustusnummer staat toch een ‘Berigt’ ondertekend door Van Haecke.
Vanaf september valt zijn titel van professor aan het college te Poperinge weg, en wordt door niets vervangen (Sinds augustus was hij te Brugge benoemd als kapelaan van St. Jacobs en van de H. Bloedkapel: aldus het bidprentje).
De 4e jaargang (1865) bevat in ons exemplaar slechts 1 nummer (160 p. maar niet volledig) en werd opgesteld door Karel Eugeen Legein. Deze was in 1863 benoemd aan het College te Ieper en werd in mei 1866 onderpastoor te Aartrijke.
Van Haecke heeft het beheer over de Zeesterre moeten uit handen geven niet alleen terwille van zijn overplaatsing naar Brugge maar omwille van het vele werk. In de ‘berigten’ is voortdurend sprake van vertraging in het verschijnen. Het maart-nummer 1864 is verschenen samen met het april-nummer (beide imprimatur 29 maart). In het september-nummer 1864 worden de twee volgende nummers aangekondigd op zijn ‘Van Haecke's: “Als het God belieft, zullen zij op tijds uitkomen, daerom verzoek ik, van nu af, mijne medewerkers er geene hand aen te steken, want zij helpen mij maer in nesten...’ Daaruit blijkt andermaal dat Van Haecke niet de enige was die de Zeesterre opstelde.
L. Schepens
| |
De tuithoorn aan de wand
Er werd in deze laatste tijd (o.m. in vorig nummer blz. 51) nogal wat over en weer gebabbeld over de tuithoorn. Wat ik hier wil vertellen vind ik te plezant om het de lezers van Biekorf te onthouden.
Tijdens de oorlog 1914-18 was de Engelse generale staf een tijdlang gevestigd op de hofstede Loones te Watou. De Engelse generaal (of majoor) had een tolk ter beschikking, een Engelse soldaat die een beetje Frans kende.
De generaal had aan een wand van de woonkamer de tuithoorn zien hangen, waarmee de boerin Loones het werkvolk naar binnen riep voor de maaltijden. En hij liet zijn tolk navraag doen over dat vreemde, hem onbekende voorwerp.
- C'est pour tuter! antwoordde boerin Loones, die beter op de tuithoorn kon blazen dan Frans klappen.
| |
| |
- It's for making tea, vertaalde de tolk.
- Oh yes, I see, thank you! beaamde de generaal.
Zo is het mij verteld geworden door mijn klasmakker Leo Devynck, Watounaar van geboorte, oudpastoor van Dranouter († april 1969).
L.D.
| |
Taartescheppers
Onder de stillevens van schilder Jules Boulez (op een tentoonstelling in Hasselt 1967) was er tafelgerei te zien: een stel olie- en azijnflessen, fruit, taarten en taartescheppers. Dat deed me denken aan de overvloed en de weelde van de olieslagers en de graankooplieden in de Leiestreek in Boulez' jonge tijd.
Toen Jan Yde, later burgemeester van Zulte, trouwde kreeg hij onder vele huwelijksgeschenken zeventien zilveren taartescheppers. Dit is lang geleden, vóór de tijd van de verzoeklijstjes voor ‘cadeaux’ en van tafelgerei in witmetaal en plastiek.
Van Jules Boulez (Sint-Eloois-Vijve 1889 - Oudenaarde 1960), een begaafd schilder, streekgenoot van de Zultenaar Gaston Martens († Deinze 1967), verscheen in Biekorf 1939 als bijblad, naast het artikel ‘Het Duivemelken en de Duivenkeeten in 't verleden’ (blz. 264-265) een plaatje met de merkwaardige duiventoren van Asper.
G.P.B.
| |
Het velocipeerd
Het gebeurde in 't jaar 1877.
Mijn vader deed zijn eerste communie en mocht mee met mijn grootvader om bij zijn peter te Brussel een gouden horloge in ontvangst te nemen.
Ze kwamen aan in 't Noordstation (Rogierplein) en stapten de Kruidtuinlaan op naar Schaarbeek.
Kijk! zegt mijn grootvader, daar is een velocipeerd! een met een groot voorwiel en een kleiner achterwaarts. Een hond liep de wielrijder achterna en beet hem in 't been. De man viel om, en ze hielpen hem binnendragen in 't Sint-Janshospitaal halfwege de laan.
Dat was mijn vaders eerste kennismaking met de hoofdstad en 't velocipeerd.
G.P.B.
| |
Uit de vaktaal van medicus en chirurgijn
Hondschoote 1643
Op 22 september 1643 ontvingen de ‘burghemeester ende schepenen der stede ende heerlichede van Hondschoote’ het volgende beëdigde rapport, opgesteld door heer Cornelis Pierlay ‘licentiaet inde midycine’ en meester Gillis de Wandelare ‘cyrurgien gepensionneert binnen deser stede ende heerlickhede’ [d.i. chirurgijn in stadsdienst, met vaste bezoldiging]. De twee vakmannen bevestigen daarin ‘dat zy op den 16 ougst lastleden geschaut hebben het doode lichaem van Andries Boyaert tot Beveren ende hebben bevonden:
| |
| |
1. de appostumaetie ende gangrene te wesen in musculis lombaribus op den troichanter etc. breeder vermelt ende geexpliceert bijde arte van schauwynghe danof zynde; daerinne zij, naer hemlieden experience ende gewoonlyken eedt, bevonden hebben de doodelycke wonde veroirsact te zijne ter cause van de putrefactie van inveterate wonden ende arterien ende onbehoorelycke medicamenten by hem selve gebruykt ende geappliquiert: twelke anderssins by behoorelyke ende gewoonelyke remedie geholpen ende genesen hadde connen worden indien de overleden daertoe gheemployeert hadde de geleerde in medicine’;
2. na behoorlijk onderzoek hebben ze samen vastgesteld dat er ‘onder de voorseyde lombaire musculen’ geen dodelijke wonde te vinden was ‘nemaer wel in de voorseyde lombaerde musculen ende ander, breeder ter voorseyde schauwijnghe vermelt, daerneffens bevonden sijn geweest diversche ander musculen ende 't os sacrum ende escorie verrot ende gecoorumpeert geweest te zijne’.
- Archief Hondschoote FF 29/23.
V.d.B.
| |
Uit de bloeitijd van de -age, -agie uitgangen
Het ndl. suffix-age (uit fra. age) wordt gebruikt achter verba (lekkage); achter substantiva (tuigage, boschage) waar het handeling of collectiviteit aangeeft. Hier volgen enkele voorbeelden uit de 16e eeuw, met aanduiding van plaats en jaar (van het dokument).
Ankeragien (1544 Brugge). |
Beestaigen (1563 Brugge). |
Bosschage (1597 Duinkerke, Veurne). |
Husaigen (gebouwen; 1561 Gent). |
Keperaige (timmerwerk; 1526 Oudenaarde). |
Clappage (gebabbel; 1538 Brugge). |
Knechterage (jonge mannen; 1567 Gent). |
Cordaigen (scheepstouw; 1536 Brugge). |
Crauwagie (1554 bij Dodoens; 1560 Gent). |
Cupage (kuipwerk; 1520 Kortrijk). |
Lakaige (lekkage; 1554 Nieuwpoort) |
Lettragien (geschriften; 1573 Damme). |
Murage (metselwerk; 1464 Kortrijk). |
Pilotaige (loodswezen; 1484 Brugge). |
Plumaige (1567 Gent). |
Plunderage (1596 Duinkerke). |
Poulagie (hoenders; 1511 Gent). |
Prysage (prysie; 1563 Veurne). |
Quellaige (ziekelijkheid; 1650 Nieuwpoort). |
Stalladse (de gezamenlijke stallen; 1403 Oostende). |
Temmerage (1376 Brugge; 1466 Damme; 1553 Nieuwpoort). |
A.V.
|
|