| |
| |
| |
Mengelmaren
Tuithoorn bij Gezelle
Vraagwinkel in Biekorf 1970, 191) stelt tal van vragen nopens tuithoorn-toethoorn. Vgl. ook de gegevens uit Stavele blz. 381-382.
Ik achtte het woord zo overbekend dat ik het voor mijn Taal-aantekeningen (Biekorf, 1968, blz. 372 vlg.) achterwege liet. In de keuken van afgelegen boerderijen heb ik de koperen tuithoorne (tuitoorne) te Oostnieuwkerke, omstreeks 1920 (toen we ‘achter eiers gingen’) nog vaak zien hangen. Hij werd nog, naar verluidt, beperkt gebruikt, zoals het ‘eerdappelklokske’. De tuithoorn uit een koehoorn vervaardigd ken ik maar als toeristisch sieraad.
De ‘tuuthoorn’ roept het beroemde vers van Gezelle 'k Hoore tuitend’ hoornen te binnen. Is tuitende hoorn hier het tegenwoordig deelwoord (verbaaladjectief) van het werkwoord tuiten? Of staan we voor een ontbinding in factoren van het woord tuithoorn? Dit is mogelijk, maar zeer moeilijk uit te maken door het bestaan van tuiten als werkwoord, ofschoon het logischerwijze veeleer de toetende mens (causa principalis) is die toet dan het speeltuig (causa instrumentalis). Maar in het woord zitten ze bijna onlosmakelijk samen.
Het aspect van Gezelles taal die taalfactoren verbindt werd des-ijds in wezen door J. Craeynest bestudeerd (Woordkunst van G.G.), maar het aspect: ontbinding in factoren werd, voorzover ik weet, niet bestudeerd. Er zijn bij Gezelle gevallen van dat soort, denk aan den rieten staal i.p.v. rietstaal (O 't ruischen van...). Vergelijk het denkbare strooien halm voor stro(oi)halm. Veronderstel, in de lijn van tuitend’ hoornen, blazende pijpe i.p.v. blaaspijpe. Gelijkaardige gevallen hebben wij in moordende wapens voor moordwapens. Er is voor de taal maar één stap van Schellebelle naar schellende belle, van gloeilamp naar gloeiende lamp. Wie zal al die vragen oplossen? En wie aan de oplossing van Gezelles taalvraagstukken begint, botst op honderd i.p.v. op één vraagstuk.
Maar Gezelle zelf wijst op onnaspeurbare sporen. In Rijmsnoer (uitg. Demeester, Rousselaere, 1897), blz. 114, r. 20 schrijft hij: door lustig hoorenspel. In de woordenlijst (ibid. blz. 371) komt hij erop terug (met een drukfout 124 i.p.v. 114) en voegt er als verklaring aan toe: tuithoorenspel. (Op Gezelles spelling hooren (scherplang volgens de volksuitspraak) in stede van horen, hoorn, dat hij elders ook aanwendt, ga ik hier niet in).
K.d.B.
| |
Huurvoorwaarden uit 1442
Op 29 januari 1442 krijgt Peter van de Velde voor het leven een huis in huur, toebehorend aan de Sint-Donaaskerk. Dit huis bevindt zich te Brugge in de Wapenmakerstraat, aan de westzijde, tussen het huis bewoond door de weduwe van J. Ranis ten zuiden, en dit bewoond door de dochter van wijlen Laurentius Smeesters, ten noorden. Dit huis krijgt hij à rato van 13£ par. per jaar, onder voorwaarde dat hij en zijn vrouw de eerste twee jaar zelf instaan
| |
| |
voor de nodige herstellingen. Als borgstellers treden op Petrus Daneman, scachtmakere, en Egidius Piket, fodrator of pelsenmaker Cantor en kapittel, die bij het opstellen van de huur optreden, laten daarna een specificatie optekenen van wat verstaan wordt onder ‘nodige herstellingen’:
‘Eerst inden vloer beneden up elke zijde vanden zoldre een strijchout, 7. dumen breed, ende 6. dumen dicke; Ende onder den zelven zoldre een eeken balxkin, inde middele 11. dumen breed, ende 7. dumen dicke, ten beeden enden een stijl, ende inde middele;
Item den achterghevele al nieuwe steenin, 15. teghele dicke boven deerde, met alzulken luchten als twerc begheert;
Item in tupperste an beeden zijden nieuwe spanplaten, 5. dumen dicke, en 8. dumen breet;
Item de ghespannen te vorziene alzoot van nooden es;
Item onder den uppersten zoldre te legghene onder elc balxkin een slotelkin, dicke 5. dumen, lane 5. voeten;
Item den voorseiden zoldre te verluken, daers van nooden es;
Item in tzolderkin boven der cuekene 2. of 3. ghespannekin, die van noden ziin, te vorziene;
Item in den voorghevele nieuwe laden te vorziene ieghen te deckene;
Item de cuekene den bac vanden russiote te voorziene’.
(Kapittelakten Sint-Donaas 1438-1454, fol. 76e).
A. Dewitte
| |
Hollandsche tael en Vlaemsche spraek
1719
In 1719 verscheen te Gent bij Franciscus en Dominicus vander Ween ‘op de Kooremerkt, Stadts Drukkerye’ een uitgave in-12 van ‘De Zeden der Christenen gemaekt door den Heer Fleury, priester, Tegenwoordig den Biegtvader van den Koning van Vrankryk. Van nieuws vertaelt na den lesten Paryschen druk, merkelyk vermeerdert en verbetert’. Het boek telt 370 blz. + 77 ff. inhoudstafel.
Deze nieuwe vertaling wordt op blz. 5 gemotiveerd door een ‘Voorberigt van den Vertaelder’. De tekst luidt als volgt:
‘Dit Werkje is van over lang in de Hollandsche tael overgestelt, maer vele hebben gewenscht dat het na onze Vlaemsche manier van spreken gematigt tot het gebruyk van ons Lant mogt in 't licht komen. De redelijkheyt van dezen wensch, en ook het groot zielenprofyt dat uyt dit werkje te trekken is, hebben my aengeport om het van nieuws na onze spraek te vertalen’.
De originele franse editie (Les moeurs des chrestiens) van Fleury was te Parijs verschenen in 1682 en werd in datzelfde jaar te Brussel nagedrukt; een tweede Brusselse druk volgde in 1686. In 1702 verscheen bij Blokland te Amsterdam een nederlandse vertaling onder de titel: De Zeeden der Christenen...’; vertaling toegeschreven aan D. Ghys.
Deze Amsterdamse vertaling is het die hier in het Zuiden geen voldoening gaf. Een onbekende Gentse vertaler (was het Adrianus van Loo?) bewerkte tegen 1719 een nieuwe nederlandse versie ‘na
| |
| |
onze Vlaemsche manier van spreken...’. Hij deed hetzelfde voor Fleury's tegenhanger (Les moeurs des Israélites) die eveneens in 1702 te Amsterdam was uitgegeven als: ‘De Zeeden der Israëlieten, ten voorbeelde eener volmaekte republyk ontworpen’. In de Gentse vertaling van dit tweede werk (verschenen 1719 bij dezelfde drukker als de Zeden der Christenen; beide werken komen vaak voor in één band) wordt het bovenstaande ‘Voorberigt van den Vertaelder’ niet herhaald. (Bibl. Gantoise III 125. Bibliotheca Neerl. Catholica nr. 16138).
Voor vergelijkende studie Hollands-Vlaams bij het begin van de 18e eeuw bieden de twee vertalingen van Fleury dankbaar materiaal. En het geval Fleury is niet alleenstaande. Het besef van taaleenheid was veel bewuster in de kringen van de literaire taal - getuige onze dichters en rederijkers - dan in de veel ruimere kringen die hun ‘moedertaal’ in het dagelijkse gebruiksproza wilden terugvinden. Niet-literaire ‘moedertaalschrijvers’ worden te weinig in het onderzoek van het taalbewustzijn van die periode betrokken.
A.V.
| |
Steden van de Nederlanden in Spaanse naamvorm
Bekend zijn de nog heden gebruikelijke vormen Amberes, Brujas, Gante voor Antwerpen, Brugge, Gent. Dokumenten en literatuur uit 1570-1670 bevatten ook de volgende gehispaniseerde vormen (met datum van de bron).
Anascote, Ascot, Escot: 1527. 1659. Hondschoote. Zeer bekend als handelsterm (saaiweverij; saai, ook fr. sage d'Ascot).
Audinarda 1624: Oudenaarde.
Bolduque, al. Balduque 1650. 1659: 's Hertogenbosch.
Dama 1624 1659: Damme.
Esclusa 1570. 1650. La Enclusa 1659: Sluis.
Flesingue 1650. Flitsinge 1659: Vlissingen.
Gramonte 1650. Geertbergas 1659: Geraardsbergen.
Gravelingas 1659: Grevelinge(n).
Lila 1650. 1659: Rijsel.
Pecilingas 1650: Vlissingen.
Middelburque 1570. Middelburgo 1650: Middelburg Z.
Nioporte 1650. 1659: Nieuwpoort.
Terramunda 1624. Teremonda 1659: Dendermonde.
Terrabana 1650. 1659: Terwaan
Torraute 1659: Torhout.
E.N.
| |
Nieuwe vergierroeden voor broeder Jan
Brugge 1493
De ‘vergierroede’ was een officie van het meten en peilen van wijn in het vat. Een broeder van het Brugse hospitaal was vergierder, alias gaugierder, d.i. officiële wijnmeter en -peiler. Zie daarover Biekorf 1966, 67.
De volgende rekeningpost (Rek. 1492-93, f. 56) betreft het vervaardigen van twee nieuwe vergierroeden, met bijzonderheden over
| |
| |
de samenstelling ervan. (Het Gruuthusemuseum bezit enkele vergierroeden van de 18e eeuw; zie de Gids van dit Museum door V. Vermeersch, p. 53).
‘Betaelt Rycquaert Volckaert ende Rombaut du Bois zelversmeden van 438. zelveren teekenen omme twee vergierroeden te makene ende van 15. lodene patronen te 9 d. par. tstic vanden sticke van fautsoene.
Item van 15 inghelsche zelvers boven al tghuent dat hemlieden van ouden teekenen ghelevert was ende van 200 zelveren pointen ende 50. taetsen, tsamen 3 lb. par.
Item van eenen nieuwen haec te makene ende drie houde haken te vermakene, ende van diversschen schachten omme roeden ende patronen die ic, broeder Jan de Mersseman, ghemaect hebbe, 3 lb. 8 sc. par.
Dus comt al tsamen
24 lb. 3 sc. 9 dt’
A.V.
| |
De boetprocessie van Veurne in de Franse tijd
1802-1814
De Boetprocessie was in juli 1792 nog uitgegaan zoals ieder jaar. Na de plundering van de stad (einde mei 1793) was er aan geen uitgang meer te denken. En dan volgde weldra de beloken tijd.
Het Konkordaat van 1802 herstelde de eredienst. En zonder uitstel kwamen de Confraters van de Sodaliteit. op 21 juni 1802, bijeen in ‘extraordinaire vergadering’. Ze wilden al het mogelijke doen om de processie in juli weer te doen uitgaan: om de onkosten te dekken zou men een ‘kitte’ (quête) doen. Officieel werd daarop de toelating voor de uitgang gevraagd aan de maire.
De maire van Veurne ging het advies inwinnen van de prefekt van het Leiedepartement, de gewaardeerde (oud-markies) de Viry. Deze was in princiep niet gekant tegen de processie, hij maakte echter voorbehoud: de penitenten mochten hun gezicht niet omsluieren en alleen de Passietaferelen mochten worden uitgebeeld, alle andere vertoningen moesten wegblijven. Het rustaltaar op de markt mocht blijven, doch het geschilderd tafereel met de strafuitvoering van de heiligschenners (de soldaten Mannaert en Le Jeusne van het Franse garnizoen uit de tijd van Turenne en Condé) moest wegblijven. De besprekingen verliepen schijnbaar gunstig, de omhaling was een sukses, toen de prefekt liet weten - tegen alle verwachting - dat hij de uitgang van de processie niet kon toestaan.
Nog geen processie in 1802... Het volgende jaar doet men toch, op Goede Vrijdag, de nachtelijke kruisweg. Het verlangen naar de processie blijft zo levendig dat de maire van Veurne in 1804 pastoordeken Rycx weet te bewegen om een suppliek te richten naar de bisschop van Gent. Het (snelle) antwoord van Mgr. Fallot de Beaumont was beslist: geen processie! doch ‘ik kom zelf eens naar Veurne om die zaak te bespreken...’
Daarbij is het gebleven. Tot in 1814. In dit jaar kon de Boetprocessie, mits weglating van de traditionele Spaanse soldaten, weer uitgaan. Onder grote toeloop uit het Westland en de Westhoek.
| |
| |
- Jean de Vincennes. Veurne spiegel van de Westhoek 40-44 (ed. 1957). Met aanvulling uit nota's van wijlen Kan. R. de Spot.
C.B
| |
Met de rapen in de pot gaan
Wat hij verdient wordt geheel aan de kost besteed: ‘'t gaat al met de rapen in de pot’, d.i. hij heeft het niet breed. De spreuk komt reeds voor in 1518 bij Jan van Dale: ‘So moet al met rapen inden pot’. Rapen waren, samen met erwten en bonen, een gewoon bestanddeel van de dagelijkse potagie, het ‘poteten’, de warme kost, voor Jan en alleman.
C.B.
| |
Note van schade
Het oud Wervikse stadsarchief heeft enkele bundels betreffende inventarissen van sterfhuizen, voogdijrekeningen over minderjarigen, zwakken van geest, enz. Zo vonden we in het bundel betreffende de vereffening van het sterfhuis van Pieter Berten, overleden op ‘Wervicq-Zud, terre de France’, de rekening van een winkelier-bakker, die aan Pieter Berten herhaaldelijk waar geleverd had en brood, enz. gebakken. Er is de volgende inschrijving in de rekening: ‘den 16 ditto (= augustus 1736) een pont boter, note van schade ende ghebacken ses koucken voor 1 lb 17 s 0 d’. (OSAW, nr. 363, stuk ab). - Uit mnl. notemuscaet (muskaatnoot).
JR.
| |
De verkiezingen van ‘het vrij volk’ van Oostende
1792
De verkiezing van 17 december 1792 zou 15 Provisionele Representanten van ‘het Vrij Volk’ van Oostende aanduiden. Op die gestelde dag bekwamen alleen de borgers Louis-Joseph Ricour, koopman, en Theo van Moorsel, koopman, de volstrekte meerderheid van stemmen.
Op 20 december kwam een nieuwe stembeurt om de 13 overige Representanten te verkiezen in een lijst van 26 kandidaten.
De 15 verkozen Provisionele Representanten waren dan: |
Louis-Joseph Ricour, koopman. |
Theo van Moorsel, koopman |
Pieter Löhr, koopman en oud Schepen. |
Serruys, advocaet. |
Swartz d'Oude, koopman. |
Jan Baptiste Hoys, koopman en oud Schepen. |
Carel de Potter, Binnenlanderman. |
Pieter Ocket, Deéken. |
De Neve, Medecin. |
| |
| |
Fottrell, koopman. |
Wieland, koopman. |
L. Baes, koopman en oud Schepen. |
De Coninck, koopman. |
La Crouyx, oud Deéken. |
Rosselt, Medecin. |
Het College had op 19 december een zekere richting willen geven aan de verkiezing: rondgedeeld werd een ‘Liste der Active Borgers de welke in den Keus van den 17 dezer in het groot Scrutin de meeste Voisen relatif hebben gehad’. (Biekorf 1964, 228).
De 13 kandidaten, die bij de stembeurt van 20 december niet werden verkozen, waren:
George Keyth, koopman. |
John Holman, koopman. |
Bouyet, koopman. |
Anthone de Knuyt, Brauwer. |
Charnock, koopman. |
De Meyere, advocaet. |
Forcade, koopman. |
Vercruyssen, koopman. |
De Bal, Procureur. |
Belle Roche, koopman. |
Salvyns, koopman. |
Amman, Apotheeker. |
Jacques de Knuyt, koopman en oud Schepen. |
- Naar het gedrukte blad ‘Uyt de Drukkerye van B.D. Bricx, Stads-Drukker’ [van Oostende]. In particuliere verzameling. - Theo van Moorsel was deelhebber in de ‘Bank van 1782’ (Bowens II 219). De kandidaten van die lijsten behoorden zonder uitzondering tot de gegoede stand. Ook residerende Engelse kooplieden traden als kandidaten op.
E.N.
| |
Lente-verlenten
Het necrologium van de oude St.-Janskerk te Gent vermeldt (ed. N. de Pauw 189) een Petrus ver Lentin: een fna. (metroniem) met betekenis: zoon van vrouw Lente. De meisjesnaam Lente voor Yolente (Yolande uit Odlenda) was in de 14e eeuw nogal in trek. Dr. Jan Lindemans citeert een Willem ver Yolenten die in 1311 schepen van Dendermonde was. (Vlaamsche persoonsnamen 141; Turnhout 1944). De twee vormen komen voor in een oorkonde van 3 november 1360, betreffende personen van Maldegem; in deze akte worden vernoemd: ‘Inghelram de Backere, Yolente siin suster.. Ende bi consente van Inghelramme den Backere, van Lenten, siere suster...’ (RAB. Vrije. Maldegem, charter nr. 3276. Zie MedVAcad. 1914, 426, mededeling E. Gailliard). - Volgens Dr. Lindemans was (is) de fna. Verlenten nog levend.
E.N.
| |
| |
| |
Zingende almanak in 't jaar 1800
Het volgende liedje staat gedrukt in de ‘Nieuwen Almanach voor het Jaer Acht en het begin van het Jaer Negen der Fransche Republycke, Vergeleken met den Gregoriaenschen. - In zig bevattende: De Feesten der Decadis, de Merkt-dagen, Jaermerkten, aenkomen en vertrekken der Posten, de Tyds-rekeninge en meer andere Gerieffelykheden. - Tot Brugge, By Petrus Parain, Boekdrukker’.
Beklag-Lied
Van eene dogter aen haere moeder
Stemme: Alzoo het begint
Moeder 't is vyfthien jaeren
met een gast van myn stam,
een gast vol min en zeden
die myn hertjen kan voen,
myn hert en zinnen voldoen.
Zwygt dogter, zwygt die reden
Gy weet 'k heb veel armoede,
Moeder, 'k wil 't wel gelooven,
elf kinders 't is een last,
dog myn hert daer-en-boven
Hebt gy elf kleyne kinderen
met vaders wensch konnen voen,
dit kan myn drift noeyt hinderen,
ik hoop' het ook te doen.
is verciert met verstand,
maer zegt wat gaet gy maeken
Moeder, werken en slaeven
voor 't geen er wezen moet.
Kind, ik wil niet meer spreken,
| |
| |
trouwt, maer uw beste doet:
weest neerstig vroeg en laet,
de trouw verheugt de zinnen,
daer het met liefde gaet.
Moeder, weest niet verlegen
en met Gods hulp en zegen
den vrede in huys behoen:
Want 't is van ouds gezongen,
| |
Volkstaal op de kansel in 1567
Broer Cornelis, in zijn Goede Vrijdagsermoen van 1567, trekt heftig van leer tegen de ‘geconfedereerde Edellieden’ die protesteren tegen de plakkaten. Geen wonder dat veel volk van Brugge onder zijn preekstoel in de Frerekerk ging staan, alleen al zijn taal was iets enigs in de stad. Luister maar hoe hij de jonkers van het Eedverbond in de verf zet:
‘Ba, goeliens, siet doch nu eens om de passie Gods, die ick predicke, waer mede dat wy doch nu moeten geplaegt zyn. Ou, ba, dese beroyde magher Jonckerkens, nu sy geheel bachten naeckt zyn, nu sy 't al deur de billen ghelapt, al verlopen, al verhoert, al versnoert, al vercust, al verlect, al verschoct, al verboordeelbrockt, al vertuyst, al verspeelt, al verdobbelt, al vertriumpheert ende al vertureleurt hebben, nu en weten sy niet, waerse het wederomme soecken willen...’ (Sermoenen I 66).
In zijn sermoen van 2 juli 1567 heeft de taalmachtige Broeder het over het soort volk dat naar de hagepreken uitloopt: ‘sulcke armen canalie, rapalie, huttegetut, rijfken, rafken, hacxken, pacxken, ende sulcke beroyde povere jach en gespuys’ (I 76).
De wethouders durven niet optreden tegen de predikatiën, ze laten gebeuren. zo betoogt Broer Cornelis in een van zijn oktobersermoenen, en kijk: ‘sy staen daer met kryghsvolck, ghebust en ghespiest, ghehellebaert en gheslach-sweert, gheharnast en ghepansysert, ghelijc of se den Duyvel op een kussen souden binden...’ (I 126).
Het nieuws dat Broer Cornelis op de kansel bespreekt wordt hem aangebracht door zijn ‘vriendekens’ en dat waren ‘de sommige marcwijfs of warmoes-wijfs, die op de marckt voort staen met alderhande groenlijckheyt, als rapen, wortels, caroten, cauwels en warmmoes... De sommige vriendekens waren oude leech-gaende mannekens, die brochten hem alle nieu-maren die sy op de klap-bancken hadden hooren segghen...’ (I 94).
Voor het ‘groen Brugs’ van de beroerde 16e eeuw zijn sommige van die sermoenen alleszins een sprankelende bron.
E.N
|
|