Biekorf. Jaargang 71
(1970)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 273]
| ||||||||||||||||||||||
Galeyers - Ghaleyersch werk
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| ||||||||||||||||||||||
Galeyers in Middelnederlandse teksten1471 Brugge. - In de overvloedig gemeubileerde slaapkamer boven in het huis van Jacop uten Poele bevinden zich o.m. ‘een bescreven beilde van Marie metten gordynkins ende rabatten, drie galeyersche potkins, een galeyers platteel, een cleen eerin sperswatervaetkin, eenen eerin candelaer met vier draeyende pipen...’ RAB. Proosdij nr. 1509, f. 104. 1478 Brugge. - Een opsomming van het belangrijke huisraad van Margriete Zelversmeits noemt o.m. ‘twee branders....; eenen corf met ghaleyersche werke met glasen; een lys, een dridsoor...’ RAB. Proosdij nr. 1293, f. 71v. 1483 Kortrijk. - In het sterfhuis van kanunnik Stephanus de Mota, raadsheer van de hertog van Bourgondië en zeer in betrekking met Brugge levend, bevinden zich in de middelcamere: ‘een glasen platiel, twee galleyers potkins, een cacsetel...’. - Archief Kapittelkerk, Testamenten (Caullet 18). 1491 Brugge. - In zijn dietse redaktie van de ‘Informatie voor Jeruzalemvaarders’ die scheepgaan ‘upde galeye vanden pelgrims’ te Venetië schrijft de Brugse priester en notaris Rombout de Doppere de volgende raadgeving neer: ‘Item coopt [te Venetië] in eenen galeyerschen pot van 4 of 5 ponden weghende conserve van suker rosarum...’ - Biekorf 1963, 4. 1510 Brugge. - In de zeer rijk gestoffeerde eetkamer van de overleden kanunnik Jacob Vrombout van de St. Donaaskerk bevinden zich o.m.: ‘een loppyn (waterkan) ende een berken nuerenberghe, 1 glasen wynpot, 1 glaesboort met glasen, 1 gleyers pot ende croesen...’ RAB. Proosdij nr. 1295, f. 67. Biekorf 1964, 340. N.B. In Antwerpen was in 1510 Guido Andrea (Savini) uit Castel Durante, een klein centrum van plateelbakkerij gelegen bij Urbino, werkzaam als ‘geleyers potbacker’Ga naar voetnoot(5); hij had een leerjongen aangeworven, met name Willem Janssen ‘om te leeren drayen, schilderen ende maken de eerde potte upt fautchoen van de galeyders wercke’Ga naar voetnoot(6). Dit is de eerste bekende vermelding van vervaardiging van faience in de Nederlanden. Met Guido Andrea | ||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| ||||||||||||||||||||||
(Andries) bleef de plateelbakkerij in Antwerpen voorgoed gevestigd. Belangrijk voor de terminologie is de vermelding dat de Italiaanse plateelbakker te Antwerpen in 1510 werkt naar het model (upt fautchoen) van de galeyders wercke. - Na 1510 wordt te Brugge nog galeyersch uit Spanje-Italië ingevoerd, doch ook galeyersch van Antwerpse fabrikatie moet voortaan in aanmerking worden genomenGa naar voetnoot(7). 1539 Brugge. - Joos Wijts ontvangt een toelage van de stad ‘ter hulpen vande costen die de voorseyde Joos ghehadt heeft in t'upstellen binnen deser stede van t'maken van galeyerschen wercke ende dit alzo langhe als hy binnen dezer stede wonen ende tvoornoemde galeyerswerck maken sal...’. SAB. Stadsrek. 1539, f. 87. 1540-1556 Brugge. - Dezelfde Joos Wijts ontvangt jaarlijks een toelage van 2 pond gr. ‘ter hulpen van zynder huushuere alzo langhe als hy binnen deser stede wonen ende doen sal tbacken vanden galeyerswercken’. SAB. Rek. 1540, f. 87; en volgende jaren (met uitzondering van 1542-43) tot in het rekeningjaar 1556-57. In verband met die ‘Wyts te Brugge’ mogen hier de gegevens uit het Gentse archief voorgelegd worden. De stadsrekening van Gent behelst de volgende belangrijke uitgaafpostenGa naar voetnoot(8). De ‘ghaleyer weercman’ Joos Wyts is blijkbaar in 1539 | ||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| ||||||||||||||||||||||
uit Gent naar Brugge overgegaan om daar de eerste plateelbakkerij op te richten. 1542 Brugge. - In een schuldbekentenis jegens steenhouwer Joris Wittebroot betreffende o.m. kaarsgietersgerief worden opgesomd: ‘een keerschale, een zeepschale, twee galeyersche olyevatkins, een keersla...’ SAB. Reg. Procuratiën 1541-42, f. 220v. (Parmentier, Steenhouwers p. 9).
Galeiers werk werd inmiddels ook verder uit Spanje ingevoerd niet meer door de galeien doch als vracht in de gewone scheepvaart. Schipper Jorgen Wessel van Danzig vaart in 1552 van Andalusië naar Middelburg: voor rekening van Jacop Harmans van Gouda vervoert hij o.m. een vat kolokwint en een kist ‘geleyerswerck’Ga naar voetnoot(9). Opmerkelijk is dat de vorm gleyersch, geleyers na 1550 begint veld te winnen, zonder daarom galeyersch te verdringen. Enkele teksten - steeds uit Oud-Vlaanderen - mogen dit verduidelijken. 1568 Brugge. - In de vrouwengasterie van het Sareptaklooster (Moerkerke) bevinden zich o.m. ‘twee tenen patteelen, twee sausieren, neghen scuetels, een [tinnen] bueter pattell ende een gleijers, 12 croesen...’ ABB. Sarepta. Staat van goed, f. 49. 1573 Brugge. - Het kapittel ‘Uitgheven van ghemeene zaken’ in de stadsrekening bevat de volgende post: ‘Hans Guldens galleyerspottebackere op rekening van 16 ponden gr. hem toegheleyt zo tot vorderinghe van zynen style by hem hier nieuwelyk upgebroght als omme de montcosten, onderwys ende onderhout van een stede schoolkyndt by hem te dien fyne gheanneveert met verbande van tzelven daer inne te stylerene vier jaren, up de borgtucht van Hubrecht Goltz, by ordonnantie, 12 ponden’. SAB. Stadsrek. 1573, f. 70. 1576 Brugge. - ‘Christiaen van den Abeele gheleyerpottebackere’ ontvangt een som van 4 ponden gr. ‘van t'voeden, cleeden ende onderwyzen inden zelvden styl van eenen kynde | ||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| ||||||||||||||||||||||
vander stede scole’. SAB. Stadsrek. 1576, f. 70. Coll. 1577, f. 58v: ‘Christiaen van den Abeele gheleyerspotbackere’. 1577 Kortrijk. - In de rijk gestoffeerde ‘vertreckamere’ van het O.L. Vrouwehospitaal bevinden zich o.m. ‘een ghelasescaprayken met galeyersplatteelen ende ghelasen, een tafereel...’ -RAK. Stad Kortrijk. Eerste pampieren Privilegiebouck, f. 2v. 1583 Oudenaarde. - De staat van goed van Jacques vander Roost, apotheker in De Craeye vermeldt de volgende items: ‘Item noch tsestich conserfpotten;
acht ende veertich gheleyers watercannen;
acht ende veertig strooppotten gheleyers;
achttien groote conserfpotten ende gheleyers;
noch twee ende twintich gheleyers oliepotten;
noch twee en twintich gheleyers salfpotten;
itsm nich 50. gheleyers seroop ende conserfpotten’.
In ander materiaal zijn in dezelfde apotheek aanwezig: ‘18 tinnen oliepotten, 50 steenen watercannen onder groot ende cleene, 24 oliecannen van steene’. - M. De Smet, Oudenaarde en de Farmacie, p. 44 (1960)Ga naar voetnoot(10). Een eigenaardig getuige van geleyers komt voor in de nederlandse vertaling (uit het frans) door Christoffel Plantijn van de ‘Secreten van Alexis Piemontois’Ga naar voetnoot(11). Van dit befaamde italiaanse receptenboek, in 1555 te Venetië uitgegeven, publiceerde Plantijn te Antwerpen in 1557 een franse en in 1558 zijn eigen nederlandse vertaling. In een recept (Boek II, f. 86; ed. 1558) voor ‘Seer excellente stocxkens om de tanden mede te suyveren’ worden geleyers potscherven als ingrediënt opgegeven. De tekst luidt: ‘Neempt rooden corael ghepulveriseert vier oncen, geleyers pot scherven twee oncen, goutsmeden vischbeen een once, puymsteen een once, groffels naghelen, caneel ende mastic van elcx een drachme, gestampte peerlen een half once, sanguinis draconis een once, fijnen muscus dry greynen, stampet al wel, ende siftet, daer na menghet wel te samen, ende incorporeret met gummi dragantum in roos-water gheweyct, reduceret al tot deech, ende maecter tantwrijverkens af, met die welcke ghy die tanden wrijvende en sultse niet alleen seer schoon maken, maer sultse ook preserveren’. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| ||||||||||||||||||||||
Met ‘geleyers potscherven’ vertaalt Plantijn de franse tekst: des tès de pots de galère (f. 37v; ed. 1557). In Gallicant Vlaanderen stemde de term de galère, de galée, overeen met de dietse term galeyers. In de benedenkamer van een rijk burgerhuis te Doornik bevindt zich in 1527 o.m. une escuyelle de galère. (Soil, Inventaires 181). Voor de landvoogdes Maria, zuster van Keizer Karel, worden in 1532 aangekocht: ‘Une douzaine de pot de gallez, pour y mectre confitures, 12 s. Pour 2 pots de gallez 2 s. Pour 4 grands pots de gallez pour ladicte chambre [de madame] 8 s.’ (Dep. Archief Rijsel; Gay I 755). In de Waalse kasselrijen van Vlaanderen (Rijsel, Dowaai) en ook in Valenciennes heeft fra. galère voor ndl. galeiers lang standgehouden. In 1690 bevinden zich in de keuken van een patriciërshuis te Rijsel: ‘29 plats de galère blanche frasée, 4 plats de galère bleue et blanche, 2 assiettes de galère bleue et blanche..., 4 pots de galère les couverts d'estaing’. (Gay I 755). Een kist ‘galeiers’ is er ‘une caisse de galère’ (1693) en een handelaar in plateelwerk heet galérierGa naar voetnoot(12). In de rij treedt eng. gallipot - reeds in 1465 gally pot - met bet. klein vaatwerk in majolica, inz. apothekerspot. De moderne engelse etymologie beschouwt algemeen gallipot als een vorming met galley en met bet. ‘vaatwerk door de galeien uit de Middellandse zee aangebracht’Ga naar voetnoot(13). De middelned. term galeiers doet nu heel laat zijn intrede in de lexikografie. Verdam (II 897, 1992) wist in 1890 voor gleier, galeiers alleen het getuigenis van Kiliaan (1599) aan te halen. Door Wdb. Ned. Taal wordt, onder de trefwoorden gleierwerk, gleipot (V 56; verschenen in 1898) geen enkel citaat uit de 16e eeuw bijgebracht. Verdam was door het gleier-geval genoeg geïntrigeerd om een halve kolom aan de status quaestionis te wijden. Zijn verouderde notitie is dokumentair wel interessant gebleven. Hij schrijft: ‘Gleier. Een tot heden in het mnl. niet gevonden woord voor pottebakker, aardewerkmaker, doch bepaaldelijk in de zin van verglaasd aardewerk’. Kiliaan licht zijn vertaling toe: het gaat om aardewerk uit de Balearen, uit Majorka (Balearicum, Maioricanum). Verdam weidt dan | ||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| ||||||||||||||||||||||
uit over jongere vormen: gleiswerk, gleis, gleisachtig (bij De Bo), gleisen, en voegt er nog voorzichtig bij: ‘Doch indien de oudste uitspraak (hetgeen tot heden niet is uit te maken) is geleierswerk..., dan zou het woord eenen anderen oorsprong hebben, en genoemd kunnen zijn naar de galeien, welke dergelijk aardewerk aanvoerden... Daar de galeien en kraken vooral op de Middellandsche zee thuis behoorden, en Kiliaan het gleierswerk uitdrukkelijk als “vas fictile Balearicum, Maioricanum” kenschetst, is dat laatste niet onwaarschijnlijk...’ Een stap verder ging Prof. Vercoullie die in zijn Etym. Wdb. (1925) bondig noteert: ‘Glei, Gleierswerk, Gleipot: alle samenstellingen met galei, galeier; vgl. franse dialecten pot de galère, plat de galère en kraakporselein’. Aan de hand van de boven medegedeelde vindplaatsen uit Vlaamse bronnen dient nu, ook in het licht van de geschiedenis van handel en nijverheid, de etymologie van galeiers, geleiers herzien worden. De teksten in extenso laten we voorlopig niet verder lopen dan tot Kiliaans tijd (ca. 1590). Voor de nndl. periode kunnen de volgende ingekorte vermeldingen met plaats en datum dienstig zijn. Het onderzochte gebied beperkt zich steeds tot Oud-Vlaanderen. A. Viaene | ||||||||||||||||||||||
Bijlage
|
Galeiers 1609 Kortrijk, |
galeierspot 1627 Kortrijk, |
geley scheutels 1630 Brugge, |
gheleyers werck 1632 Gent, |
glaersche commen 1647 Blankenberge, |
gheleyerswerck 1654 Gent, |
geleyers backerie 1660 Brugge, |
het geleijers backen 1666 Gent, |
gleyersschilder, glayswerck 1667 Gent, |
gallaiers backerije 1672 Gent, |
geleyersche steenkens 1671 Brugge, |
geleyerd werck 1703 Land van Waas, |
gheleyer backer, galeyersbacker 1717-1750 Gent, |
gleyersche bloempotten 1720 Brugge, |
geleijerswercken 1728 Brugge, |
gleyerswerck 1751 Brugge, |
galleie blompotten 1751, Menen, |
geleyertwerck 1764 Lede, |
geleyersche schauwen en techelkens 1764 Brugge, |
galleysche potten 1787-1793 Brugge, |
geleyerswerck 1787-1817 Gent. |
- voetnoot(1)
- A. Viaene, Valenschwerc, in Biekorf 71, 1970, 46-50.
- voetnoot(2)
- G. Michiels, Brugse ijktekens... in Archeologische vondsten in de middeleeuwse Damse havenkom, p. 51-53. Damme 1970. - Algemene bibliografie over de keramiek in België, zie J. Helbig in Ons Heem, X, 1952, 53-72. (Wat weten wij over de Belgische Keramiek).
- voetnoot(3)
- Afkortingen: RAB = Rijksarchief Brugge. - RAK = Rijksarchief Kortrijk. - ABB = Bisschoppelijk Archief Brugge.
- voetnoot(4)
- Biekorf 1970, 46-47. - Gedurende de periode 1350-1500 bezochten de galeien van Venetië regelmatig de havens van Zuid-Engeland en van Vlaanderen (Brugge-Sluis). Naar hun bestemming worden die galeien dikwijls ‘de galeien van Vlaanderen’ genoemd; zo o.m. in 1427 en 1485. De benaming ‘galei’ is in de franstalige dokumenten algemeen galée; in dietse teksten galeyde, galeye, gheleye (dokumenten van de Brugse haven).
- voetnoot(5)
- Zie de belangrijke bijdrage van L.J.M. Philippen, Oud Antwerpsch plateelwerk, in Gedenkboek Frans Claes 243-257 (Antwerpen 1932).
- voetnoot(6)
- Stadsarchief Antwerpen. Vonnisboeck V, f. 3. Zie A. Goris, Etude sur les colonies marchandes méridionales à Anvers, p. 703 (Leuven 1925).
- voetnoot(7)
- In Antwerpen woont anno 1531 in de Kammenpoortstraat een Venetiaan die ‘faiseur de potz d'appothicaire is’. Philippen a.w. 244. Artsenijpotten komen veel voor onder het oude plateelwerk.
- voetnoot(8)
- A. Van Werveke, Gentsch gleiswerk van de XVI.-XIX. eeuw in Bull. Mij. Gesch. en Oudheidkunde Gent IV (1901) 269-304. - De Brugse teksten bij H. Nicaise, 16de-eeuwse Brugse majolika, Wetenschap in Vlaanderen I, 1936, 112-115.
- voetnoot(9)
- Unger, Bronnen Gesch. Middelburg III 629 (Den Haag 1931). - Een zekere Joris Andrieszone van Antwerpen vestigt zich in 1565 te Middelburg als geleyerspottebacker en zal er, mits zekere voorrechten, uitoefenen ‘de voorscreven neringhe van galeyersche potten te backen’. Een tweede geleyerspottebackere, met name Adriaen Ingels zone, verkrijgt in hetzelfde jaar gelijke voorrechten. Unger a.w. II 512 762.
- voetnoot(10)
- Over apothekerspotten - ingevoerde en in de Nederlanden vervaardigde - zie Dr. D.A. Wittop Koning, De oude apotheek 93-103 (Bussum 1966).
- voetnoot(11)
- Over de uitgaven van dit vermaarde receptenboek zie Bickorf 1961, 147-148.
- voetnoot(12)
- Hécart, Dictionnaire Rouchi-Français 223 (Valenciennes 1834). L. Vermesse, Dictionnaire du patois de la Flandre française 261 (Douai 1967).
- voetnoot(13)
- Oxford English Dictionary IV-2,27. - Oxford Dict. of English Etymology, ed. Onions 1966, p. 387.