Biekorf. Jaargang 71
(1970)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |||||||
[Nummer 9-10]De heilige Godelieve van Gistel en het mirakel
| |||||||
[pagina 258]
| |||||||
gens het Oudenburgs handschrift én volgens de versie van de Keulse Karthuizer Surius, die in 1573 een verzamelwerk over heiligen uitgafGa naar voetnoot(3). Verder vindt men in Sollerius' boek nog het uitgesponnen leven, naverteld door de zgn. Anonymus Ghistellensis. De bollandist nam dit levensverhaal volledigheidshalve op, al vond hij het weinig betrouwbaar. Tenslotte geeft Sollerius in zijn ‘Acta’ nog 34 bladzijden ‘Miracula’, waaruit genoeg blijkt hoe machtig de heilige Godelieve wel is als middelares. Zoals het een critische bollandist wel past, is het boek voorzien van veel notities.
II. ‘Het leven van de heylige Godelieve, maget ende martelaresse’, geschreven door de Brugse priester Jacob Morette (Brugge, 1770). Het is ‘geïnspireerd’ op Sollerius, hoewel hij deze niet opgeeft als bron. In dit boek zijn Sollerius' notities vervangen door moraliserende ‘Christelyke Bemerkingen’, want ‘om dat het weynig baet de Levens der Heyligen te lezen, als men daer uyt geen vrugt en trekt, heeft men agter ieder Kapittel eenige Christelyke Bemerkingen gestelt’ (Voor-reden).
III. Deze wonderen hebben we vergeleken met de teksten uit enkele anonieme Vlaamse Volks-(=School=)Boeken. Het zijn de uitgaven M. Verdussen (Antwerpen, 1639?), J. De Langhe (Kortrijk, 1764), J. Begyn en L. Blanchet (resp. Gent en Kortrijk, uit het begin van de vorige eeuw). Deze negentiende eeuwse boekjes, via De Langhe (?) teruggaande op Verdussen, bevatten uiteraard ook maar de mirakels die gebeurd zijn tot 1604, zoals in de Antwerpse - oudste? - editie. Daar beide boekjes een paar bladzijden korter zijn dan hun voorbeelden, vermelden ze de mirakels niet die op de laatste bladzijden van Verdussen en De Langhe staan, d.i. een tiental; toch ze tellen nog 64 bladzijden, in 2 kolommen. Verreweg het grootste aantal mirakels vinden we in Sollerius' uitgave die een 400 bladzijden telt; deze namen we als uitgangspunt. In deze bijdrage onderzoeken we het aandeel van enkele van deze bronnen in het groeiproces en de verspreiding van deze rijke wonderliteratuur. Terloops verwijzen we naar enkele bedevaartgebruiken, typisch voor die tijd. | |||||||
[pagina 259]
| |||||||
Mettertijd groeit het aantal mirakels in verband met het leven en de dood van de heilige Godelieve: de biografen Drogo en Anonymus.De mirakelen bij Drogo (11e eeuw)Het uitgangspunt bij deze bespreking is noodzakelijk het korte werkje van Drogo. Deze monnik beschrijft het leven en geeft daar negen mirakels bij als doorslaggevende argumenten om de heiligverklaring - d.i. in die tijd: de verheffing van de gebeenten door de plaatselijke bisschop, i.c. Radbod - te bekomen. Drogo situeert ze alle onmiddellijk na de dood van St.-Godelieve, en vijf ervan hebben onmiddellijk betrekking op haar al te vroegtijdige en gewelddadige dood. Zo vernemen we o.a. dat de aarde op de plaats waar ze vermoord werd veranderde in witte stenenGa naar voetnoot(4) ‘opdat ieder gelovige de plaats van haar dood zou zien’ en dat sommige mensen aarde van die plaats naar huis meenamenGa naar voetnoot(5), waar ze veranderde in edelstenen. Drogo getuigt dat hij dit zelf gezien heeft. Door een ander mirakel wordt het troebele putwaterGa naar voetnoot(6), waarin Sint-Godelieve ondergedompeld werd door haar twee beulen Lambert en Hacca, zuiver en het geneest zieken en lijdenden. Zoals het de gewoonte was, werd er bij de begrafenis brood aan de armen uitgedeeld. Er is echter zo veel volk dat er meel te kort is om hun allen iets te kunnen geven. Door de tussenkomst van de zopas gestorven heilige wordt het meel vermenigvuldigdGa naar voetnoot(7). | |||||||
De mirakelen bij de anonieme Gistelse auteur (14e eeuw)De Anonyme Gistelse schrijver - die ongeveer 250 jaar later het werk van de hogergenoemde Drogo herwerkt, waarschijnlijk omdat hij het te nuchter en te beknopt vond - | |||||||
[pagina 260]
| |||||||
grijpt daarentegen verder terug in haar leven, want hij vertelt ons nu twee wonderverhalen... uit haar jeugd in het verre Londefort (nu Wierre-Effroy) bij Bonen (nu Boulogne). In hoeverre sommige van die wonderen door de Anonymus verteld, specifiek zijn voor onze Vlaamse heilige of ontleend zijn aan andere hagiografieën, laten we hier voorlopig in het midden. De mildheid van de heilige is overal bekend, vooral omdat zij door twee wonderen heel concreet voorgesteld wordt. Het zijn de mirakels van de houtspaanders en van de gerestitueerde gerechten. Het eerste vatten we in een paar regels samen: in het geheim brengt de jonge Godelieve geregeld voedsel aan de armen en bedelaars, samengetroept aan de poort. Dit bevalt de hofmeester natuurlijk niet. Hij betrapt haar toen ze eens met een volle schort vertrok; ze moet haar schort openen... maar het voedsel is op een wondere manier veranderd in houtspaandersGa naar voetnoot(8). Ons volk kent dit wonder heel goed, want het is een dankbaar onderwerp om voorgesteld te worden in de jaarlijkse Godelieveprocessie of om afgebeeld te worden o.a. in glasramen. Minder gekend is misschien wel het wonder van de gerestitueerde gerechten. Het dateert ook uit haar jeugd en wordt voor het eerst verteld door de Anonymus. Toen de graaf van Boulogne uitgenodigd was op een banket bij Heinfried en Odgiva, haar ouders, nam het meisje gerechten van de overvolle tafel om er de honger van de armen aan de poort mee te stillen. Het feest dreigt een fiasco te worden. Alles komt aan het licht. Zij gaat met aandrang bidden, zodat de gerechten terug op tafel verschijnen. | |||||||
Het kraaienwonderHaar onbekommerde jeugd te Londefort was voorbij toen Godelieve - na lang aarzelen - Bertolf van Gistel huwde. De grote liefde van Bertolf sloeg opeens om in haat: ‘.../ soo is te bemercken dat Bertulphus / die met soo groote sorghe ende arbeyt hadde Godoleva ten houwelijk versocht / soo seer veranderde / als hy haer in huys hadde / dat hy eenen af-keer van haer | |||||||
[pagina 261]
| |||||||
beghonst te hebben; soo dat hy haer niet en mocht sien: Sijne moeder ontstack dit vuyr ende goot daer olye inne; verwijtende haeren sone / dat hy ghetrouwt hadde eene uytlantsche vrouwe als oft in sijn landt gheene edelder / rycker oft schoonder vrouwen en waren’Ga naar voetnoot(9). Zo vraagt zij hem smalend of er geen kraaien genoeg zijn, want in haar ogen was Sint-Godelieve - van zuiderse afkomst met zwart haar en wenkbrauwen - een kraai. Bertolf verstoot zijn vrouw onmiddellijk en vernedert haar tot handenarbeid. Met een meid moet zij op de landerijen er voor zorgen dat de vogels niet te veel schade aanrichten. Terwijl zij de vogels aan het wachten was - en hier komen we tot het gekende ‘kraaienwonder’ - hoort zij het kleppen voor de mis. Ze wil zich naar de mis begeven, als plots een vlucht vogels zich op de akker neerzet. In gebed heft zij haar handen ten hemel en gebiedt de vogels in de schuur te vliegen tot na de mis. Wanneer haar schoonmoederGa naar voetnoot(10) dit hoort, verdenkt ze Sint-Godelieve ervan met de duivel om te gaan. Het is misschien wel interessant te vermelden dat het volksboek (Begyn p. 21) de heilige dit wonder laat doen met een (tover?)-stokje. ‘De heylige Godelieve dat [klokje] gehoort hebbende / dankte Godt ende een roedeken opraepende van de aerde / zeyd zy tot de vogelen / gy verstandelooze dierkens / door hem die u geschaepen heeft / bevele ik u alle te vliegen in de openen schuere / ende daer in te blyven tot dat ik Misse gehoort hebbe’Ga naar voetnoot(11). Dezelfde Anonymus boeit ons verder met enkele mirakels die gebeurden rond het moment van de wurging: waar Godelieve haar laatste stappen op aarde zette, ontsproten margrieten of ‘een ander Miraekel hetwelk voorgevallen zoud wezen’ (zegt Morette in 1770 heel voorzichtig) is het volgende: de toeschouwers die rond het graf stonden, za- | |||||||
[pagina 262]
| |||||||
gen dan een kolom licht uit de hemel neerdalen. Spijtig genoeg konden slechts een deel mensen dit wonder zien, nl. ‘diegenen die zuiver van leven waren’ (quibus purior vita erat: Sollerius blz. 303). Als heilige wordt Godelieve onder engelengezang naar de hemel begeleid: ‘om haere zalige Dood aen de weireld kenbaer te maeken, en tot een teeken, dat d'Engelen haere heylige Ziele naer den Hemel leydende waeren. En al is het zaeke, dat den eersten Schryver van haer Leven [Drogo] daer van geen gewag gemaekt en heeft, men heeft daerom geen reden, om dit wonder teenemael te verstooten, aengezien men leest, dit in de dood van vele andere Heyligen geschied te zyn, te meer, daer Bertulphus alle listen en voorzigtigheden gebruykt had om die schroomelyke moord verholen t'houden; [...]’ (Morette, 162-163). Na haar dood situeert de Gistelse bewerker drie wonderen waarover Godelieves tijdgenoot, Drogo, geen woord rept. De wonderbare geneeskracht van het putwater, waarover we het al hadden, wordt het duidelijkst bevestigd door de genezing van Bertolf's dochterGa naar voetnoot(12), blind geboren uit zijn tweede huwelijk. Dit meisje had een grote devotie voor de heilige Godelieve, die haar zelfs eens 's nachts in een visioen verscheen. Daarop laat het kind zich naar de put leiden, wast er met groot vertrouwen driemaal haar ogen en krijgt het gezicht terug. Dit ‘mirakel van Edith’ ligt aan de basis van de devotie tot de heilige Godelieve als genezer van oogziekten. Het ritueel van de ogen (en/of keel, hals, voorhoofd) te bestrijken met het geneeskrachtige water, wordt nu nog gevolgd te Gistel, zowel bij het putje in de kerk als in de Godelieveabdij. Daar het vorig mirakel Bertolf blijkbaar nog niet tot inzicht had kunnen brengen, wil de heilige alle misverstand uit de weg ruimen bij haar man door ‘het wondere naaisel’: Bertolf stuurt een knecht met een stuk linnen naar de kleermaker. Onderweg d.i. aan het naaikapelletje - dat nu nog halfweg de abdij Ten Putte en Gistel ligt - ontmoet deze een mooie vrouw die hij niet kent; ze vraagt hem het linnen en bezorgt het hem later terug. Aan de afwerking, nl. de ‘godelievenaad’Ga naar voetnoot(13) herkent Bertolf het werk van zijn verstoten vrouw. Het | |||||||
[pagina 263]
| |||||||
volksboek, eigenlijk een bewerking van de anonieme Gistelse schrijver, beschrijft de bekering als volgt: ‘Ende van de hand Gods inwendelyk geraekt zynde / merkte hy zyne kwaedheyd / ende haere goedheyd. Overzulks loopende naer de plaetse om de Maegd te vinden / en vond hy daer niemand. Zoo begonst hy dan uyt het binnenste zyns herte te zugten ende te klaegen over 't groot kwaed dat hy gedaen hadde aen de gene die hem zulke groote goedjonstigheyd altyd toegedraegen hadde / en nam vastelyk voor hem / strenge boete ende penitentie te doen over zyne voorgaende boosheden. Het welk hy ook met de daed volbragt heeft;’Ga naar voetnoot(14). De Gistelse auteur van 1350 en het volksboek laten de penitent in het Heilig Land tegen de Sarazenen vechten - was het niet ten tijde van Godfried van Bouillon? -, om hem dan, via Rome terugkerend, zalig te laten sterven te Sint-Winoksbergen. Over het leven van Godelieves man, ‘Saint Bertulphe le Cuirassé’, kunnen we hier niet verder uitweiden. Uit het voorgaande kunnen we al opmaken dat de twee versies van het leven van de heilige Godelieve, hoewel in grote lijnen overeenstemmend, toch verschillen wat het aantal wonderen betreft in verband met haar leven en dood. In de 250 jaar die verliepen tussen de eerste versie (Drogo) en de tweede (Anonymus Ghistellensis) is het aantal mirakels van 9 tot 17 aangegroeid of anders gezegd: het aantal mirakels is practisch verdubbeld. | |||||||
De postume mirakels in Gistel en elders: de bollandist Sollerius (1720)Het laatste deel van Sollerius' ‘Acta S. Godelevae’ bevat een verzameling van 54 mirakels die door tussenkomst van de heilige tussen haar dood en 1719 gebeurd zijn. Als bronnen voor deze ‘Miracula ex variis collecta’ (p. 320-353) geeft de bollandist:
| |||||||
[pagina 264]
| |||||||
We herinneren er aan dat de geraadpleegde volksboeken teruggaan op de uitgave van ‘Het Leven van de H. Godelieve maget ende martelaresse: Na den sin van de oude Vlaemsche Legende’ (1639), d.i. volgens de Anonieme Gistelse schrijver uit de jaren 1350. De vele latere uitgaven en herdrukken - is dit niet een duidelijk bewijs van de populariteit van Sint Godelieve bij de lezer? - beperken zich tot een herschrijven; nieuwe elementen komen er niet in voor. In tegenstelling met het volksboek vermeldt Sollerius wel mirakels die na 1604 gebeurd zijn. Morette parafraseert de Latijnse tekst van Sollerius en bespreekt terloops wel eventjes de geloofswaardigheid van bepaalde mirakels, al is hij niet altijd even logisch. Uit de vele gedateerde mirakels kunnen we afleiden dat de 16de (humanisme & reformatie)Ga naar voetnoot(16) en de 18de eeuw (verlichting) ook in de verering tot de heilige Godelieve een laagtepunt vormen. Zo is het meest recente mirakel, genoteerd door Sollerius, al een goeie halve eeuw oud! De Brugse priester Morette die Sollerius vertaalt en 50 jaar later, in 1770, nog geen eigentijdse mirakelen geven kan, verklaart dit als volgt in een ‘Christelyke Bemerkinge’ (blz. 244-245): | |||||||
[pagina 265]
| |||||||
‘[...] is 't zaeke dat d'uytstekende gratien, gunsten, en genesingen hedendaegs zoogemeyn niet meer en zyn, dat dit kan toegeschreven worden aen de kleyne godtvrugtigheyd en betrouwen, met welke vele hunne Bedevaerden doen, en haeren bystand versoeken [...] Zeer vele stellen nu hedendaegs hun meeste betrouwen op de konste der Genees-meesters; en als sy van dese als ongeneselyk verlaeten worden [hier 11/50 gevallen!], in plaetse van tot Godt, door syne Heyligen hunnen toevlugt te nemen, sy gebruyken ongeoorloofde middelen, sy schryven hunne ellenden toe aen den duyvel oft aen tooverye, sy loopen naer waerseggers oft valsche en ondeugende belesers, die, om eenige tydelyke winste, schenden en onteeren al dat heylig is’. Geografisch gezien, was de verering tot de heilige Godelieve verspreid over het graafschap Vlaanderen: Gistel en omgeving, Duinkerke, Sint-Winoksbergen, Menen, Korttrijk, Ieper, Brugge, Sluis, enz. Juist vóór de reformatie vinden we ook een geïsoleerd geval uit Utrecht, in vogelvlucht een 180 km van Gistel gelegen.
't Vervolgt D. Callewaert. |
|