legd aan B.J. Holvoet, die op 6 prairial XII (26 mei 1804) liet weten aan de prefekt, dat een groot deel van de schorren reeds was verkocht, en dat de oppervlakte die zou moeten toegekend worden aan de vroegere eigenaars, zou genomen worden uit de niet verkochte schorren. Maar deze eigenaars zouden, als bijdrage tot de werken van de haven van Oostende, de enorme som van 987 fr. per hektare moeten betalen, als ‘plus value’. De totale ‘plus value’ van de polder van Snaaskerke bedroeg 22.762 fr. Als we deze som delen door 987 fr., dan blijkt dat in de nieuwe polder van Snaaskerke, op 520 hektaren, slechts 23 aan vroegere eigenaars werden teruggeschonken, waar in het begin gesproken werd van 294 Ha.
Dezelfde dag, 6 prairial XII, vroeg B.J. Holvoet aan de prefekt dat er weldra een bestuur van de watering zou worden aangesteld, nu de meeste schorren van de polder verkocht waren.
De eerste algemene vergadering van de eigenaars uit de nieuwe polder van Snaaskerke, ging te Oostende door, onder het voorzitterschap van de maire van deze stad, op 12 thermidor XII (31 juli 1804). De achttien aanwezige eigenaars verkozen vijf ‘régisseurs’ en een sekretaris-thesaurier. Deze laatste was de landmeter Ch. Serruys, die al de percelen van de polder had uitgemeten en een algemene kaart ervan had opgemaakt.
De eerste maatregel van het nieuwe polderbestuur was de versterking van de afdamming en van haar borstweringen, die door de dienst van Bruggen en Wegen waren opgeworpen en die gevaar liepen bij zwaar stormweer door te breken.
Op de tweede algemene vergadering, die reeds op 22 thermidor XII (10 juli 1804) doorging, werd het reglement voor de polder opgesteld. Wat opvalt is het feit dat geen wedde en geen vergoeding wordt betaald noch aan de régisseurs, noch aan de sekretaris-thesaurier, zelfs niet voor de reizen ondernomen ten dienste van de polder. Wie in de polder eigenaar was van ten minste vier hektaren had recht op één stem, wie ten minste 23 Ha. bezat had twee stemmen.
Om het water af te leiden zou een moergracht worden gegraven naar het provinciegeleed bij de kerk van Stene, waarin deze gracht zou uitmonden door een buis, die onder de dijk zou worden gelegd. De kosten om de laagstgelegene gronden droog te maken werden geschat op 7000 fr. En het watergeschot in de polder werd vastgeseld op 13,50 fr. per hektare, een grote som voor die tijd, daar het hier gaat om goudfrank.
In latere vergaderingen van 20 februari en 1 oktober 1806 werd medegedeeld dat, gedurende de winter, de enige dijk die de polder dekte tegen de zee, zwaar beschadigd was en daarom met stro was bedekt. De dijk zou versterkt worden met rijshout en kleiaarde.