| |
| |
| |
Caroline van Sint-Joris
of
Een bewogen vrijage in de Jakobijnentijd
1795
Onlangs viel mij een eigenaardig document in handen berustend in het private archief van een oude Oedelemse familie. Het is een cahier van 18 dubbele bladzijden, 21 op 12 cm. plus een bladwijzer, zeer duidelijk geschreven in een taal die, voor die tijd, behoorlijk verzorgd is. Het draagt voor titel:
‘Omstandige verhandeling van het gebeurde voorgevallen aan Josephus Louis Claeys, zoon van Pieter en Joanne De Smet, geboren te Oedelem den 21 januari 1770, en zijne vrijage met Caroline van Poucke, dochter van Guillaume en Anna Mestdagh, geboren te St.-Joris-ten-Distel den 3 januari 1773 tot den dag van hunne trouw’.
Die hele trouwhistorie speelt zich af gedurende het eerste jaar van de inlijving van onze gewesten (verovering van juni 1794) bij de Franse Republiek. St.-Joris-ten-Distel ligt alsdan in het Leiedepartement, Bellem in het Scheldedepartement. (Het oude Brugse Vrije was opgeheven). Het leven gaat er zijn gewone gang onder de Nationale Conventie. Verdrukking en vervolging komen eerst later, onder het Directoire. Joseph-Louis en Caroline zullen met alle plechtigheid trouwen in de parochiekerk van Bellem op Allerheiligen 1795. Het Directoire was toen pas aan het bewind gekomen.
In de volgende korte en langere kapittelen hebben we de voorvallen en peripetieën uit onze ‘Omstandige Verhandeling’ samengevat.
| |
Kapittel I. Waarin verhaald wordt hoe Caroline van Sint-Joris, toevertrouwd aan het pensionaat van Ruiselede, voor meer zekerheid naar elders zal worden gevoerd
Joseph-Louis Claeys woonde in de jaren 1792-93-94 bij de griffier Van den Brande te St-Joris. 's Zondags ging hij regelmatig ten huize van Guillaume van Poucke, die het wethuis van St. Joris bewoonde. Daar kwam hij in kennis met de dochter Caroline, ze werden verliefd op elkaar en besloten te trouwen. Claeys was 25, Caroline 21. Pieter van Poucke koopman te Bellem, gaf Claeys de raad zich aldaar te komen vestigen, hij zou er een paar kamers in zijn huis mogen betrekken. Claeys ging op dit voorstel in en kwam in 1795 te Bellem wonen.
De heren Aelbroeck en Mailliaert van Gent, die van de
| |
| |
deputatie waren om naar de landvergadering (Convention Nationale) te Parijs te gaan ten einde de aanhechting van onze provincies bij Frankrijk te vragen, verzochten Claeys met hen mee te gaan. Toen hij hiervan kennis gaf aan Caroline, verzocht deze hem zulks niet te doen en beloofde met hem te trouwen zo hij op haar verzoek wilde ingaan. Claeys ging dus niet naar Parijs maar des te meer naar St.-Joris. Dit beviel echter niet aan Moeder Van Poucke, en de dochter werd naar het pensionaat van Ruiselede - het deftige ‘spinhuis’ - gezonden om frans te studeren.
Dit ingrijpen belette natuurlijk niet dat er een drukke correspondentie tussen de verliefden ontstond. Na zekere tijd vroeg Caroline dat Claeys haar een bezoek zou brengen. Hij deed dit onmiddellijk. Daar zegde Caroline aan haar Joseph-Louis dat ze niet langer in het spinhuis wilde blijven, en was ze daar eens uit, dat ze samen zouden trouwen. Hierop besloot de jongeman haar binnen drie dagen te komen afhalen
Claeys maakte zijn voornemen bekend aan Jan Van den Hende, gehuwd met de halfzuster van Caroline, die te Ruiselede woonde. Hij zegde zulks ook aan zijn baas Pieter van Poucke, die ook ten volle hiermede instemde.
Terwijl Claeys sjees en paard ging halen om zijn stuk uit te voeren kwam een zekere Karel Landuyt uit Oedelem bij baas Van Poucke, die van zijn tong liet rollen dat Caroline geen drie dagen meer te Ruiselede zou pensionaire zijn. Landuyt bracht alles uit bij Moeder Van Poucke te St.-Joris. Deze besliste onmiddellijk dat Caroline uit Ruiselede moest worden weggehaald en naar een ander pensionaat in veiliger oorden overgebracht. Het toeval wilde dat een zekere Dobbelaere, koopman te Kortrijk, daar juist aanwezig was. Uw dochter krijg ik wel binnen in het pensionaat van Doornik, zo verzekerde hij aan Moeder van Poucke, maar dat moet onder ons blijven...
| |
Kapittel II. Hetwelk handelt over de heimelijke overvoering van Caroline naar het klooster Campo, met de perikelen die middelerwijl de huisvrede van de vervoerders komen storen.
Moeder van Poucke liet er geen gras over groeien, op meiavond 1795 vertrekt ze naar Ruiselede. Haar broer Jacobus Mestdagh had de speelkarre van burgemeester Averbeke gevraagd. In het spinhuis te Ruiselede wordt Caroline met haar ‘trousseau’ opgeladen en nog vóór de avond bereiken ze Pittem. Niet lang duurt de afspanning. Met een kar van Johannes Maenhout, een broer van Eeghem, getrouwd met de zuster van Jacob Mestdagh, trekken ze nog dezelfde nacht Kortrijkwaarts.
| |
| |
Eerst belanden ze in de Barrière van Melsens en vandaar in het huis van mijnheer Dobbelaere die, trouw aan zijn belofte, hen geleidt naar het klooster van ‘Sint Sauveur de Campo’ in Doornik. (Dit pensionaat of spinhuis van de rue du Désert zou later en op hoger niveau worden voortgezet door de bekende Dames de Saint-André).
Toen nu Mestdagh, die de voogd was van Caroline, weer thuiskwam uit Pittem moest hij vernemen dat zijn dochter Annemie was weggelopen met de schoenmaker Carel Verstringhe, met wie ze ten andere later is getrouwd.
Boer Maenhout van Eeghem vaarde niet beter. Bij zijn thuiskomst uit Doornik vond hij zijn jongste dochter niet thuis...: ze was met de hofknecht ‘op speelvoyagie’ gegaan, en is ook later met hem getrouwd.
| |
Kapittel III. Hoe Joseph-Louis de sjees inspant voor een zoektocht naar al de spinhuizen van Vlaanderen
Claeys in Bellem had lont geroken. Nog dezelfde ‘laatste van april’ spande hij in voor Ruiselede, in gezelschap van Judocus Boutte, timmerman te Bellem. 't Was drie uur in die meinacht als ze te Ruiselede aankwamen bij de herberg van Carel van den Hende. Ze stalden er hun paarden en sjees. Claeys ging onmiddellijk Jan van den Hende oproepen, en daar vernam hij dat Caroline daags te voren door haar moeder uit het pensionaat was gehaald en ermede weggereden, hij wist niet waar. ‘Dat was voor mij een donderslag’, zo noteert Claeys, die echter niet lang bedwelmd was. Daar hij vernomen had dat Moeder van Poucke de weg naar Tielt had genomen, meende hij dat Caroline in het pensionaat van die stad was terechtgekomen. Met vrederechter van der Piet en advokaat De Roo reed hij naar Tielt waar De Roo ging aanbellen in 't spinhuis en er van de zusters de verzekering kreeg dat er geen Caroline bij hen was aangekomen noch verbleef.
Claeys verloor geen tijd, hij wilde kost wat kost op het spoor komen van het weggevoerde meisje. Van spinhuis tot spinhuis zou hij op zoek gaan...
| |
Kapittel IV. Over hetgeen Joseph-Louis overkwam in het heilig Rumbeke en op zijn teleurstellende peregrinaties naar Wervik, Menen en Kortrijk, benevens andere gebeurtenissen.
Van Ruiselede reed Claeys te paard weer naar Tielt en van daar naar Pittem waar hij op zaterdag 2 mei te drie uur 's morgens aankwam. De meid uit een herberg wist te vertellen dat
| |
| |
ze de vorige nacht, ook omtrent drie uur, werd opgeroepen door een oude man, een bejaarde vrouw en een jonge dochter en dat ze vandaar met boer Maenhout van Eeghem verder gereden waren naar de Posterij. Ze voegde eraan toe dat ze geloofde dat het een dochter was die tegen haar wil en dank werd vervoerd.
In de Posterij zegde een van de knechten dat hij een karre had gezien die naar Ingelmunster was opgereden, en daar vernam Claeys dat die karre naar Emelgem was ingeslagen. Seffens dacht hij dat Caroline in het klooster van Izegem zou aangeland zijn...
In Izegem zou Joseph-Louis slim spelen. Hij begon met aan de overste van het pensionaat te vragen zijn zuster te willen aanvaarden met last haar met niemand te laten spreken, buiten diegenen van het pensionaat, daar ze naar het klooster zou komen om ze van haar trouwplannen af te brengen. De overste antwoordde dat ze zulke pensionairen - gezien de tijdsomstandigheden - niet aanvaardde. Zo wist Claeys dus dat Caroline hier niet was geplaatst.
De tocht ging nu naar Rumbeke. Hier belandde Claeys in een herberg en een brouwerij dichtbij het kerkhof, hij kende er de baas door zijn kozijn Jan de Jonghe, graanschieter te Brugge in de Bitter. Hij vroeg of hij geen middel kende om te vernemen of er daar in 't spinhuis kortelings geen pensionairen aangekomen waren. De herbergier-brouwer ging met hem mede. Geheel 't spinhuis werd hen getoond maar ze werden er niets gewaar. Mijnheer Willems, vroeger onderpastoor te Oedelem, was toen pastoor te Rumbeke, en hij was nu juist geen beste vriend van Claeys, omdat zijn broer Pieter Claeys, in die tijd baljuw te Oedelem, zekere straatschenders niet had willen aanhouden. Deze kerels immers hadden de wagenvijzen van de verhuiswagens van mijnheer Willems uitgetrokken. De pastoor wilde op zijn beurt een les geven aan Claeys en beval de baljuw van Rumbeke hem te arresteren. Hierop kwam de baljuw en zijn officier hem in de herberg vragen op wiens gezag hij een huiszoeking in 't spinhuis had durven doen. Hij beweerde bovendien dat hij als baljuw het recht had hem aan te houden. Claeys antwoordde dat hij dat gerust kon doen, zo hij maar een mandaat van aanhouding kon laten zien. Intussen was bij die woordenwisseling een hele troep volk voor de herberg bijeengekomen. Toen de baas vertelde wat er gebeurd was begon het volk te roepen en te schreeuwen tegen de baljuw, die blij was zich zonder verdere beledigingen uit de voeten te kunnen maken.
Van Rumbeke trok Claeys nu naar Roeselare en landde aan bij Louis De Wilde in het stadhuis. Hij ontbood Joannes De
| |
| |
Gryse, die vroeger bij zijn oom pastoor te St.-Joris had gewoond. Samen trokken ze naar het klooster en vroegen de overste of ze pensionairen aanvaardde. Deze gaf ten antwoord dat ze er gene aanvaardde aangezien de koer van 't klooster tot standplaats diende voor militair karooi.
Met het vallen van de avond vertrok Joseph-Louis met De Gryse naar Wervik. 's Anderendaags te 7 uur 's morgens ging hij aankloppen aan het klooster. Hij vroeg de mis bij te wonen en ging plaats nemen op de kommuniebank, zodanig dat hij enkel het hoofd te draaien had, om al de pensionairen op het doksaal achter in de kerk te kunnen zien. Zodra de mis uit was ging hij naar de refter, maar geen Caroline was daar te zien. De overste verzocht hem thee met haar te nemen en onderwijl diste hij haar hetzelfde vertelseltje op als te Tielt. Seffens stemde de overste toe zijn zuster als pensionaire op te nemen en verzekerde bovendien dat zij differente meisjes van hun te vroegtijdige trouwplannen had doen afzien. Sedert drie dagen was er hier zelfs ene uit het Brugse. Terstond meende Claeys dat het nu wel Caroline kon zijn maar spoedig bleek dat het een meisje was van Breeninge (Bredene) bij Oostende.
Van Wervik ging de reis nu naar Menen. De mannen vroegen in het spinhuis of er daar al of niet pensionairen konden aanvaard worden. Van de overste kregen ze tot antwoord dat ze er gene aanvaardden sedert de Fransen er de stad hadden gebombardeerd, maar dat ze na vier of vijf weken weer hun pensionaat zouden openen. Een priester die daar ook aanwezig was vroeg van welke streek ze kwamen. Hij drong erop aan dat beiden bij hem zouden blijven eten, wat ze dan ook deden.
Claeys vertrok ten slotte alleen naar Kortrijk. Aan de barrière van Melsens buiten de Brugse poort vond hij de zoon Ivo Melsens - een oude kennis - die vroeger te Oedelem bij de griffier Roelandts had geschreven. Van hem vernam hij nu dat drie dagen geleden daar een karre had gestaan met een oude man, dragende ‘een paruyke in schalie koleure en in laeken kazak’, een bejaarde vrouw die een Brugse stropmutse op had en verder een jonge dochter die er erg droefgeestig uitzag; ze vroegen naar de koopman Dobbelaere in Kortrijk... Voor Claeys werd de zaak nu duidelijk. De karre die van de Posterij naar Ingelmunster en vandaar naar Emelgem was gereden, was niet de karre met Caroline, de knecht van de Posterij had hem op een verkeerd spoor gebracht. Teleurgesteld, moe en afgemat kwam Joseph-Louis over Ingelmunster en Ruiselede naar Bellem terug.
| |
| |
| |
Kapittel V. Hoe een brief van Caroline de ogen van Joseph-Louis doet opengaan en hoe beide ervaren dat het breken van een tralie advokatenwerk is en wat meer volgt
Veertien dagen later kreeg Claeys een briefje van Caroline die hem liet weten dat ze in een klooster, dat Campo heette, opgesloten was en dat ze hem trouw wilde blijven. Alleen uit de stempel op de brief kon hij weten dat hij uit Doornik kwam
Joseph-Louis vloog op Doornik toe, logeerde er in ‘De Grote Spiegel’ en vernam daar dat dit klooster St. Sauveur de Campo genoemd werd. Reeds te zeven uur 's morgens kwam hij er toe terwijl de mis bezig was. Daar zag hij Caroline in de kapel zitten, zij ook had hem opgemerkt. Toen hij vroeg Caroline te spreken werd dit hem ten strengste geweigerd. Hij begaf zich bij een mutsemaakster rechtover het klooster. Daar schreef hij een brief aan Caroline en voor een halve franse kroon zou die modiste de brief bezorgen.
Enkele dagen later ging hij te Gent de advokaat Aelbroeck opzoeken. Deze gaf de raad persoonlijk een verzoekschrift te richten tot de représentant du Peuple Pirré te Brussel ten einde Caroline hare vrijheid weer te geven of ten minste toe te laten haar een advokaat tegen moeder en voogd te bezorgen. Ze vertrokken dus samen naar Brussel. Door de hulp van de heer Michiel Kadets, een vriend van de secretaris van de représentant, werden ze na twee dagen bij deze toegelaten. Alle mogelijke uitleg werd door Aelbroeck en Kadets verstrekt. De représentant liet verstaan dat de oude wetten nog van kracht waren maar dat hij meende dat men met Caroline willekeurig had gehandeld. Hij zou het advies vragen van de Commission Centrale en zo mogelijk een gunstig besluit nemen.
Over Halle, Ath, Leuze ging het dan weer naar Doornik. Aelbroeck stelde een volmacht op die Caroline zou moeten ondertekenen. In het klooster zegde de advokaat dat hij door de représentant Pirré gelast was Caroline persoonlijk te ondervragen over het al of niet gegrond zijn der klachten die hem waren gedaan. Seffens werden ze in een spreekkamer gebracht waar Caroline ook verscheen, echter van hen afgescheiden door een ijzeren traliewerk. Het meisje tekende een volmacht die onmiddellijk bij procureur Le Clerq werd afgegeven en ze vroegen hem het nodige te doen om Caroline een raadsman te mogen bezorgen. De overste van het klooster zou ook bevel krijgen Caroline niet te laten vertrekken uit het klooster met gelijk wie als het tegen haar wil zou zijn. Dit werd toegestaan en Claeys kwam over Oudenaarde en Gent voor de zoveelste keer terug te Bellem.
| |
| |
| |
Kapittel VI. Waarin men verneemt van de belangrijke besprekingen in het Damberd te Kortrijk en in de Grote Spiegel te Doornik.
Enkele dagen later was Claeys ten huize van Joseph Zutterman. Vrouw Zutterman verzocht hem een brief voor de baljuw van Eeghem te willen bezorgen. Claeys vergat zulks seffens te doen. Toen hij de brief terugvond was deze opengegaan. Hij vond er een brief in van de heer Dobbelaere uit Kortrijk bestemd voor moeder van Poucke. Dobbelaere liet daarin weten dat hij bij Caroline was geweest, dat zij nog altijd aan haar eerste voornemens hield en dat alle pogingen om haar te doen veranderen vruchteloos zouden zijn. Terzelfdertijd drong hij erop aan dat moeder van Poucke bij hem zou komen.
Claeys trok seffens zelf naar Kortrijk om zo mogelijk Dobbelaere op zijn kant te krijgen. Afgestapt op de markt vroeg hij in ‘Het Damberd’ waar Dobbelaere woonde? Het moest lukken dat Dobbelaere met de zuster van de waardin van den ‘Damier’ getrouwd was. Hij legde daar de reden van zijn bezoek voor en de waardin zou voor Claeys een goed woord doen bij haar schoonbroer.
Deze was echter reeds naar Doornik vertrokken toen ze hem 's anderendaags ging opzoeken. Claeys vertrok dan seffens ook naar Doornik waar hij, in De Grote Spiegel, botste op Moeder van Poucke, haar dochter Johanna en... mijnheer Dobbelaere. Deze namen er hun avondmaal op hun kamer, maar 's morgens dronken ze koffie nu met Claeys alleen, Dobbelaere was stillekens vertrokken. Na wat gekibbel gingen ze ten slotte samen Caroline bezoeken in het Campo-pensionaat. Ze bleven er twee volle uren en kwamen buiten in akkoord dat Caroline binnen drie maanden zou mogen trouwen. Het stond haar tevens vrij naar huis te komen of nog in 't pensionaat te blijven.
Claeys, in de derde hemel, keerde naar Bellem terug. Moeder van Poucke van haar kant liet haar dochter Johanna achter te Doornik bij Caroline en liet zich met paard en kar terugvoeren naar Sint-Joris-ten-Distel.
't Vervolgt.
J. Raes
|
|