| |
| |
| |
Mengelmaren
De opvolging van Gezelle in het Engels klooster
1899
Guido Gezelle overleed in het Engels Klooster, Karmersstraat, te Brugge op maandag 27 november 1899, kort na de middag.
Nog dezelfde dag postte advokaat J. Soenens een brief naar Madrid, waarvan de tekst hier wordt medegedeeld.
De geadresseerde van die brief was een kozijn van Soenens, priester Hector Hoornaert, die sedert juni 1894 te Madrid resideerde als ‘administrateur’ van de stichting San Andres de los Flamencos. De begaafde en dynamische Hoornaert had al het mogelijke gedaan om de nogal verwarde situatie van de stichting in Madrid te regulariseren. De zaak was eindelijk zover dat Ministerie en Bisdom samen een nieuw statuut gingen uitwerken... Juist op dit ogenblik valt het (alstoen zeer hooggeschatte) rektoraat van het English Convent open.
Voor de letterkundige Hoornaert en voor zijn familie was dit een gedroomde post. Blijkbaar hadden ze er hun boontjes op te weken gelegd, hun persoonlijke betrekkingen met het Bisdom lieten dit toe. Hoornaert kon echter onmogelijk uit Madrid worden weggetrokken nu de onderhandelingen van Bisdom en Ministerie in een beslissende fase waren getreden.
Hector Hoornaert is dan ook in Madrid moeten blijven totdat in de volgende zomer de zaak geregeld was. Het Engels Klooster was ondertussen bezet door rector Valeer Van de Velde. Hoornaert kreeg echter een goede kompensatie: op 29 augustus 1900 werd hij pastoor van het Brugse Begijnhof, waar hij in 1922 overleden is.
a.v.
De aanleiding tot die brief wordt hiermede, menen we, voldoende toegelicht. - NB. Rembry is de kanunnik-sekretaris van het Bisdom. De affaire is de betwisting rond de Vlaamse stichting te Madrid. Monseigneur = bisschop Waffelaert. Ministre: de minister van buitenlandse zaken.
| |
Brief van advokaat Soenens
Bruges, le 27 Novembre 1899
Mon cher Hector,
Il y a du neuf ici. Mr. Gezelle vient de mourir. Il s'était fait extirper une loupe qu'il portait depuis longtemps dans la tête. Il en est résulté de l'inflammation externe d'abord, puis une méningite, qui l'a emporté.
Malheureusement ce décès est fort inopportunément arrivé à ce moment de votre point de vue. Jugez par vous-même.
Le 19 octobre Mr. Rembry a écrit au Ministre pour demander où en était l'affaire et laisser entendre qu'il se disposait à nous rappeler.
Le Ministre a pris cela non comme une entrée en matière pour pré- | |
| |
parer votre retour mais comme un ultimatum, une mise en demeure, et it a répondu par une dépêche urgente disant que l'affaire était en bonne voie et qu'il y avait espoir fondé que vous alliez devenir l'administrateur unique; qu'en conséquence il priait Monseigneur de vous laisser en place de peur que votre retour ne vint entraver les négociations en cours.
Sur quoi Monseigneur s'est engagé à vous maintenir...
Je crains donc que même si on avait songé à vous nommer au Couvent Anglais on se croirait lié par la promesse faite au ministre, à moins que vous forciez la situation.
Décidément pas de chance!!
Je termine pour laisser partir cette lettre ce soir même
Salut affectueux et fraternel J. Soenens
[Adres] Monsieur l'abbé Hoornaert
Administrateur de St. André des Flamands
Preciados, 37 1ma isq.
Madrid. Espagne
| |
Joos van Ghistele en zijn familie op het kasteel van Zuiddorpe bij Axel
1500-1552
Omstreeks 1400 was het geslacht van Ghistele gekomen in Zuiddorpe bij Axel. Een Gerard van Ghistele trouwde alsdan jonkvrouw Isabella, erfdochter van het geslacht van der Moere. Daardoor kwamen de rijke bezittingen rond Zuiddorpe en het aldaar staande kasteel de Moere in de familie van Ghistele.
De grote figuur uit dit geslacht is Joos van Ghistele (1446-1516), de ‘Grote Voyagier’, die 1481-1485 het H. Land en het Oosten heeft bereisd. Over die tocht werd in 1557 te Gent een belangrijk reisverhaal uitgegeven.
Elisabeth van Ghistele, de oudste dochter van Joos, was gehuwd met Dieric van der Gracht, heer van Heule. Bij de dood van haar man in 1505 werd zij zelf vrouwe van Heule. Op 21 september 1516 overleed haar vader, Joos van Ghistele, heer van Axel, en Elisabeth werd vrouwe van Axel.
Elisabeth is overleden gedurende de periode 1533-1536 en werd begraven in de kerk van Zuiddorpe, waar haar vader in 1516 begraven was.
Haar zoon Joos van der Gracht werd heer van Axel en Zuiddorpe bij de dood van zijn moeder (in 1533-36).
Joos van der Gracht trouwde in 1531 Johanna van Halewijn, barones van Guyse gezeid Couchy, weduwe van de in 1529 overleden Willem van Claerhout, heer van Pittem. Joos overleed zonder nageslacht in 1540 en werd begraven bij de van Ghistele's in de kerk van Zuiddorpe.
Zijn weduwe, Johanna van Halewijn, overfeed te Zuiddorpe op 29 april 1552. Zij werd niet begraven bij de van Ghistele's in de kerk van Zuiddorpe, doch in de parochiekerk van Pittem, bij haar eerste echtgenoot Willem van Claerhout.
| |
| |
De stamboom van de van Ghistele's is niet zonder zwakke plekken. De bovengenoemde Elisabeth, dochter van Joos de Reiziger, wordt soms onjuist opgegeven als een dochter van een Gerard van Ghistele. (Annuaire noblesse beige).
Uit zijn huwelijk met Margareta van Raveschot had Joos van Ghistele geen zonen, alleen een drietal dochters. Zijn oudste dochter Elisabeth is, zoals gezegd, vrouwe van Axel geworden bij zijn dood in 1516. Dit blijkt voldoende uit de notitie van J. Fruytier in NNBW VI (1924) 581-583.
Een tweede dochter, Margareta, werd vrouwe van Moere (bij Zuiddorpe), eveneens bij de dood van haar vader. Zij was gehuwd met Jan van Cortenbach, heer van Helmond.
Alleen de derde dochter, Marie, heeft door haar huwelijk met een heer van Culemborg, Vlaanderen verlaten voor Gelderland.
De naam van Ghistele blijft met de geschiedenis van Axel en Zuiddorpe verbonden vanaf ca. 1400 tot aan de dood van Joos van Ghistele in 1516. Door zijn dochter en haar zoon Joos komen de namen van der Gracht en van Heule op de voorgrond.
Van de merkwaardige grafmonumenten van de van Ghistele's in de kerk van Zuiddorpe is weinig overgebleven. (A. de Mul in Jaarboek Vier Ambachten 1931). In 1775 was nog een gedeelte van de stenen grafzerk van Joos de Reiziger in die kerk bewaard. Dit stuk is verdwenen, zoals ook het wapenkabinet van Joos van Ghistele dat nog ca. 1550 in de St.-Pieterskerk van Axel was opgesteld.
e.n.
| |
Feodale zalen in Oud-Vlaanderen
Op de vraag in Biekorf 1970, 64.
Rijsel en Ieper hadden weleer elk een Zale, er waren echter ook zalen onder de mindere heerlijkheden.
Zo o.m. de heerlijkheid van Gruyterzale te Langemark, ook Sgruterszale (1453): misschien zo geheten naar een vroegere heer (de Grutere?).
In 1535 was Jacob Lauwereins fs. Fransois heer van de Gruyterszale te Langemark. De heerlijkheid was toen 26 gemeten groot en was gelegen te Langemark ‘tusschen de beke en de Zaelstrate, vermocht baljuw, zeven schepenen en een amman, alsmede sommige feodale rechten, boeten tot drie pond, 26 razieren evene en een kleine penningrente’ (L. Gilliodts-van Severen, Cout. chât. Ypres I 376, 391-392).
Sanderus vermeldt de ‘Gruterzale’ onder Langemark, die toen (1641) in handen was van m'her François van Pamele.
In de vorige eeuw was de Gruyterzale of Ruyter-zale een
| |
| |
schaaphofstede van 52 ha, eigendom van baron Godefroy de Pamele te Esquelmes bij Doornik. Pachter was mijn overgrootoom Jan van Acker, die de hoeve uitbaatte voor eigen rekening, voor een broer van hem en voor de weeskinders van zijn broer, waaronder mijn grootvader (tot ca. 1853).
Na de eerste wereldoorlog werd de oude Gruiterzale verminderd in oppervlakte en werden hele stukken gevoegd bij de omliggende kleinere hoeven.
L. van Acker
| |
Wanneer een stichting van ‘vereniging voor oude Vlaamse noordzeeschepen’?
't Was in 1935 dat voor rekening van reder Van Houtte, op de werf Hillebrandt te Oostende, de dandy-cutter ‘Lorette’ te water werd gelaten. Het vaartuig was benevens de traditionele grote mast en de bezaanmast ook uitgerust met een (hulp) motor.
Ingevolge het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog stevende het schip naar Bray-Dunes, waar het schade opliep door een zeemijn. Het gehavend vaartuig werd nabij Malo-les-Bains op de grond gezet. Daarna werd het weggesleept naar Gravelines. Het hersteld schip zou tenslotte tot in 1968 in de vaart blijven als de ‘DC 788’. Ten gevolge averij aan de kiel zonk in dit jaar het 33-jaar oude schip. Reder Jules Creton liet het wrak overbrengen naar het scheepskerkhof te Duinkerke.
Daar ontdekte de h. Roetinck, leraar aan het Vormingsinstituut te Brugge, doch wonende te Nieuwpoort-Bad, het oud Vlaams scheepsmodel. Na heel wat moeite werd het gehavend vaartuig overgebracht naar Nieuwpoort.
Met hulp van scheepstimmerman Herebout werd sedertdien het tweemastvaartuig volledig vernieuwd: een nieuwe steven werd aangebracht, een nieuwe kiel, nieuwe zijplanken en ribben, enz. In oktober 1969 werd het schip opnieuw te water gelaten, in de IJzermonding. Het zal echter nog heel wat tijd vergen eer het vaartuig volledig is opgetuigd in zijn oorspronkelijke staat.
Spijtig is echter dat de h. Roetinck, als entoesiast liefhebber van oude Vlaamse scheepstypen, weinig of geen navolgers vindt. Hopelijk zal zijn initiatief leiden tot het stichten van een vereniging zoals NEVAS (Ned. Vereniging tot Adoptie van Schepen), welke zich tot doel stelt: het opwekken en het levendig houden van de belangstelling voor de Scheepvaart - zowel Marine, Koopvaardijvloot als Visserij -, en al hetgeen hiermee verband houdt.
Nieuwpoort
Jacques Beun
| |
| |
| |
Westhoeken en de Westhoek
De Flou heeft in zijn Top. Wdb. van Westelijk Vlaanderen (XVII 366-373) heel wat Westhoeken samengebracht. Een Westhoek veronderstelt toponymisch meestal een Oosthoek, en sommige plaatsen bewaarden het getuigenis van vier toponymische hoeken, zoals Belle (Bailleul) reeds lang voor 1500 ook een Noord- en een Zuidhoek als wijknaam (en sektienaam in het Ambacht) kende. Winnezeele had (later) een Oost- en West- en een Middelhouck.
Westhoeken van vóór 1500 zijn bij De Flou gestaafd te Ekelsbeke (1199), Rexpoede (1328), Beveren-Roesbrugge (1365), Belle (1386), Eecke (1445), Crochte (1445), Lapscheure (1497), Pitgam (15e eeuw).
Belle, Beveren, Eecke, Ekelsbeke, Crochte en Rexpoede vertonen daarbij telkens in het genoemde jaar een Oosthoek.
Merckeghem bij Duinkerke had in 1260 een Noordhouc en een Zuudhouc. Met de oudste Noordhoeken prijken dan verder Eringhem bij Duinkerke (1268) en Blankenberge (1299).
Dit alles vóór 1500. Na dit jaar zijn de dokumenten overvloediger en de West- en andere hoeken eveneens.
Over De Westhoek als streeknaam heeft De Flou - die de dokumentatie van zijn Woordenboek praktisch in 1930 had afgesloten - geen enkel citaat. Hoewel de streeknamen in zijn werk een goede plaats krijgen.
In 1932 noteerde de Duinkerkse historicus Dr. L. Lemaire het volgende: ‘Aujourd'hui, certains auteurs à tendance flamingante, dénomment Westhoeck le coin français de la Flandre occidentale, c'est à dire la partie française du West-Quartier, notre Flandre maritime’. (Bulletin Union Faulconnier XXIX 241).
Zou de benaming De Westhoek in feite eerst in de jaren 1920 opgekomen zijn? Dit is moeilijk te aanvaarden, hoewel het stilzwijgen van De Flou bedenkelijk is.
c.b.
| |
Caesar Gezelle
Als nr. 23 van de VWS-Cahiers (Bibliotheek van de Westvlaamse letteren) verscheen in de vertrouwde brochure-vorm van 16 blz. (met portret en specimen van handschrift) een kleine bloemlezing uit het werk van Caesar Gezelle, die ‘met de doem van een naam’ ook aan Biekorf heeft meegewerkt, in heel wat belangrijke mededelingen over zijn Oom. Ereprefekt Frans De Vleeschouwer, die een uitvoerige studie over Caesar Gezelle voorbereidt, biedt hier in kort bestek een biografie die uitmunt door de dokumentatie en het waarderend kritische oordeel. De bibliografie wordt hier uiteraard
| |
| |
vollediger gegeven dan in Nationaal Biografisch Woordenboek (III 349-352) door dezelfde auteur.
b
| |
Een glorie van de pruikentijd in Brugge
Jan Garemijn 1712-1799
Onder de auspiciën van het Stadsbestuur van Brugge publiceerde Dra. B. De Prest in eigen beheer een monografie over de kunstschilder Jan Garemijn. Een uitgave die onmiddellijk inneemt door de rijke illustratie: een twintigtal buitentekstplaten, die toelaten met het werk van de schilder handig om te gaan. Op een goed gedokumenteerde biografie van de kunstenaar volgt de kritische analyse van een dozijn schilderijen. Een beperkte keuze, die door de bereikbaarheid van het werk zelf van Garemijn wordt bepaald. Een gevarieerde keuze, omvattend portretten, religieuze en historische taferelen, stadsgezichten en genretaferelen. De ontleding van de belangrijke ‘Delving van de Gentse vaart’ wordt waardig gesteund door vijf gedetailleerde platen. Soms kon de beschrijving wat dieper in de voorstelling indringen, zo o.m. bij de volkskundig boeiende ‘Gaaischieting in de Bogaardenschool’ waar de kinderspelen (het ‘knibbelen van de gans’ en het ‘terden van het schootelken’) verdienden in het licht te worden gesteld. De aandacht van de auteur is ten slotte ook gegaan naar de geïllustreerde aantekenboekjes van Garemijn: het boekje van het schooljaar 1768-1769 wordt in een leerrijk hoofdstuk beschreven en ontleed. - Garemijn heeft nog niet de roem bereikt die hem toekomt. Wordt ooit een keur van zijn werk in kleur (en in detail) uitgegeven, dan is zijn opgang verzekerd. Zijn aktualiteit wordt in deze studie, nog wat aarzelend soms, op verdienstelijke wijze verduidelijkt.
a.v.
- Dra. B. DE PREST. Jan Garemijn (1712-1799). Kritische analyse van schilderijen. Brugge 1970. 8o, 78 blz. met 20 buitentekstplaten. Prijs 120 F. In de boekhandel.
| |
Westvlaams kunstbezit in 1824
Om ‘de gedenkstukken van geschiedenis en kunst’ te beschermen lieten de Gedeputeerde Staten van West-Vlaanderen in 1824 een inventaris opmaken van het aktuele kunstbezit. Men weet dat in de voorgaande decenniën ons kunstpatrimonium zeer had te lijden gehad. Als ‘gedenkstukken’ golden niet de gebouwen, wel de schilderijen en beeldhouwwerken, met inbegrip van de grafmonumenten in de kerken.
| |
| |
Voor de stad Brugge is de zeer uitvoerige inventaris bewaard. Kortrijk en Veurne zijn met korte doch niettemin interessante lijsten vertegenwoordigd. Dr. Luc Devliegher verenigde die in het Nederlands gestelde inventarissen in een publikatie van 150 blz. 8o, met 31 platen (Brugge Gidsenbond 1968; overdruk uit Bulletin van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen XVI en XVII; 1965-66 en 1967-68). De inleiding plaatst de dokumenten in het historisch kader van hun ontstaan, n.l. de stichting van een ‘Commissie ter goede bewaring van gedenkstukken van geschiedenis en kunst’. Een alfabetisch register op de namen van de geciteerde kunstenaars verhoogt de dokumentaire waarde van deze welkome uitgave.
a.v.
| |
Roeselaars jaarboek in vernieuwde reeks
Het Jaarboek van het Geschied- en Oudheidkundig Genootschap van Roeselare en Ommeland, dat na vier goede nummers een vertraging kende, is gestart met een keurige bundel Rollariensia die deel I (1969) vormt van de vernieuwde reeks. De bijdragen in dit deel handelen over: het tevergeefs verwachte bezoek van de Eerste Consul in 1803 (M. De Bruyne); het Verzonken Kasteel ofte kasteel van Warelles te Rumbeke (J. Delbaere); een boedelbeschrijving van het stadhuis van Roeselare in 1815 (Ph. Coussement); het onvindbare ‘Rousselaersch (- Nieuw Aenkondigingsblad uit 1865-1866 (J. Huyghebaert); het orgelbouwersgeslacht Medaert, alias Middaert (A. Deschrevel); de trappist H. Speeckaert en de Stevenisten in Gits (A.T. van Biervliet). Zeer aanbevolen. (120 blz. met ill. Prijs 125 F. Te bestellen door overschrijving op p.c. 405104 M. De Bruyne Rumbeke).
b.
| |
Oud-zonnebeke II
Deel I van ‘Zonnebeke vóór 1914’ was gewijd aan West-Zonnebeke (zie Biekorf 1969, 313). In het pas verschenen deel II handelt Guido Vermeulen over de Merul, een volkrijke wijk met eigenaardig volksleven. De Merulnaars waren kloefkappers, trimards, briekebakkers (in het Pas-de-Calais), cichoreipieten. Een ‘middeleeuwse’ wereld nog, op de drempel van onze eeuw, en waarvan de laatste getuigen hier aan 't woord komen. Wat hierdoor wordt gered en bewaard is niet te schatten. Alleen de bladzijden over de briekebakkers van de Merul zijn een heel boek waard. Werk van een onvermoeibare ‘goudzoeker’, zegt Eli E. Balduck in een kruimige Inleiding. En meer deeltjes van deze uitstekende volkskundige bijdragen zijn in voorbereiding. - Zonnebeke vóór 1914. Deel II: De Molenaarelst (= De Merul). 44 blz. in-8, ill. In eigen beheer. Te bestellen door overschrijving van 40 F op P.R. 8540.27, Guido Vermeulen, Zonnebeke.
A.V.
|
|