dat gevuilzopte goed in grote ingematste tinnen fornooizen gekookt. Ondertussen 'n keer 't onderste naar boven trekken met de wasstok en toedekken met een koperen deksel om heel de nacht te laten trekken en 't zop warm t'houden tegen 's nuchtends.
De dinsdag begost de ‘grote slag’ in 't washuis: 't goed uitgetrokken in de kuip op een kloek wasstaan en aan 't frotten in 't nog warme zop. Ieder waswijf hield haar zelfste plaats aan de kuip met haar wasplanke en haar zeeppot aan een haak bij de kuip. En frotten was frotten met een frottertje over 't wasgoed op de wasplanke, bij zo verre dat hun handen soms openlagen tot t'halven den arm. Ja't een lastig werk... en pertangs verdienden ze een kwartje min of een strijkster, dat was 1,25 frank daags.
Miel de knecht schepte 't regenwater uit de blekersgrachten in een stande op zijn kortewagen, vulde fornooizen en maakte vier. De baas moeide hem niet in 't washuus, alleen madam Sarlotje met Miel haar rechter arm. Maar we zeiden wijnder nooit madam 't was altijd ieffrouw en zij kommandeerde de knecht. De wasmanden uitgewrongen goed voerde hij naar de bleek tussen de grachten en de leermeistpes legden ze uit. Miel kwam besproeien met de houten schuppe, de gieter dat we zeiden, waarmee hij 't water uit de grachten over 't wasgoed in een djoep! speersde, want 't mocht niet drogen. De knecht was wel een fraaie vint maar als hij de keur had speersde hij de meisens mee en 't was schetteren: ‘Oei! heel mijn kloefers vul! Wacht een beetje gij, op mijn hoofd en mijn krulletjes zijn nat!’ Maar ieffrouw was daar aantijden gezet en de leute was uit. 't Halven de achternoene voerde hij de waste naar 't spoelkot en vandaar weer naar de bleek om te drogen.
En als 't regende? Ho! een blekerij is daarop ingericht, seffens werd de strijkkamer en zolder vol waskoorden gespannen van een grote bolle, want de koorden mochten niet bestoven hangen. Miel was overal aan en bij, maar nog jongman zijnde, smeerde hij heel zijn weekloon op de zondag. Ieffrouw moest zelf wat achterhouden om op zijn spaarboekstje te zetten. want anders zou hij de reste nog gegeven hebben aan zijn nichte die van haar vint verlaten was. De strijksters vermaanden hem dikwijls: ‘Miel als ge alzo voort doet geraakt gij nog bij de Broertjes (gesticht) in uw oude dag’. En daar zie... zat hij er later niet in dan!
'k Zei daar dat ik mocht in de keuken helpen, 'k deed het geerne omdat er altijd wat te peuzelen of te lekken viel. 'k Duwde een bolletje uit de worst voor een proevertje en 'k goot de pan met zoetepap niet uit tot op de bom om te kunnen uitschrepen en uitlekken, of er viel een steertje van