Hoewel Stellers bijdrage aantrekkelijk is, en zelfs - lijk hij terecht beweert - den oorsprong onzer kermissen ‘in een breeder licht stelt’, heeft hij, dunkt ons, daarom geenszins afdoende bewijs geleverd tegen de algemeen aangenomen verklaring: kermis = kerkmis.
Integendeel, al zijn onze kermissen, wel een overblijfsel uit heidensche tijden, hierdoor zelf dat ze, sedert de bekeering, ‘met kramen rondom de kerk’ gevierd werden, wordt die oude verklaring nog bevestigd. En ook het tweede lid van 't woord: messe, misse, wijst toch op een christelijk-geworden gebruik? Maar juist aan dit tweede lid geef ik veeleer een anderen zin, t.w. Germ. messe ‘feestmaal, feest’.
De mogelijkheid van een germaansch * germasse ‘jaarmis’? - Ons oudsassensch (en oudnederduitsch) zei wel eens ‘gêr’ naast ‘jâr’ = Ndl. jaar, (en vgl. Ags. gêar = Eng. year): de g en j verwisselen; doch g- kon nooit k- (ger tot ker) worden, in onze germaansche talen.
- En een ‘Keltsch’ * Kermasse ‘dorpsmis’? - Dit is, in 't gedacht van den schrijver, een gaëlsch grondwoord *ker-, dat dan moet verwant zijn met Germ. ‘haard’, Lat. ‘cremare’? - Dat zou dan eer een ‘haardsfeest’ geweest zijn, ten huize en niet bij de kerke gevierd.... Doch, lijk Schr. zelf schijnt te vreezen: in de jaren 600-700 was er op onze kust en verder in 't land geen de minste sprake van Keltsche (en zeker niet van Gaëlsche) woorden. En 't woord kermesse is nog zoo oud niet: noch oud-hoogduitsch, noch oud-nederduitsch, noch angelsaksisch, noch gotisch.
- Ten anderen 't Ouddietsch (Mndl.) had kermesse naast kercmesse, en de beide vormen komen ook voor in 't Mndd. en Mhd.; 't oudfri. had aléén tzercmisse.
Vergelijkt nog woorden als ndl. kerspel: in dezelfde oud-westgerm. talen met ker- en met kerk- geboekt; het beteekende oorspronkelijk ‘gebied eener kerk’ later ‘parochie, dorp’; mndl. kercmeester en kermeester, enz. En de vele voorbeelden van Karel de Flou bewijzen wel iets!
Een ander ker(r), en kêr (keer), is een waternaam,