Biekorf. Jaargang 40
(1934)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 283]
| |
Uit den ouden taalschat.Conrere - Conrerie.OP het einde der 15e eeuw werd te Veurne een nieuwe nijverheid ingebracht: de saaiweverij. De ‘Ordonnancie ende Statuten van de Sayerie’ uit deze jaren bevatten keuren ‘op de Vulders van de Sayen, op de Conrere en op de Verwerie’. De Keure op de Conrere beschikt ‘dat de conrere gheen sayen winde op een stock...; dat de conrerers alle de ghebreken die zij vinden inde sayen den warandeerders te kennen gheven...; dat de conrerer alle de gaeten ende plecken teeckene met eenen drade op de toochzyde...; dat gheen conrere een saey dat sentencie heeft, noch eens voor warandeerders legghe...’ Conrere (ook Conrerer) staat nevens mnl Conreider. Dezes beroep was het Conreiden (fr. corroyer) d.i. het be reiden en looien van leder, het opmaken van stoffen, het persen van saai zooals te Veurne (fr. apprêter). Na den grooten brand van 1512 werd, benevens de ‘Vulderie’ en de ‘Verwerie’ ook de ‘Conrerie’ weer ingericht. De rekening van 1512 vermeldt o.a.: ‘Antheunis de Kethelare, maetsenare, van ghewrocht thebbene int beghinehof omme de conrerie daer te stellen...; van een bul wulghen bard omme tboeysele vanden clenen ketele inde conrerie; Guillemin de Savary, scrinewerckere, van ghe maeckt thebbende eene nieuwe persse metten houte daertoe gelevert, omme de sayen te perssene in de conrerie...’ Dezelfde rekening bevat verscheidene uitgaven voor het aankoopen van ‘conreystocken’ te Hondschoote en voor het plaatsen van een kleinen en een grooten ‘conreyketele’ in de ConrerieGa naar voetnoot(1) of perskot voor de saai in 't Begijnhof. | |
[pagina 284]
| |
Het Brugsche Reglement der Zwarte Saaihalle van 1583 spreekt van Couroyen, Couroyeren en de ambachtsman heet er CouroyerGa naar voetnoot(1). | |
Priael.Kiliaen vermeldt het woord Preael, gebruikt in Vlaanderen met de beteekenis: een doek (Lat. supparus), een lichte gestreepte neusdoek (Lat. muccinium pendulum et striatum). Bij Verdam is het woord niet vermeld. In zijn Kettersche Spinnecoppe, gedrukt te Brussel in 1596, schrijft Jan David: ‘[de ketters moeten hun zonden niet beweenen] zoo dat zij voort aen noch priael, noch snutdoeck meer van doen en hebben om haer tranen en wangen te dwaen...’. Priael is hier wel gebruikt in den zin van Kiliaens preael. In een Inventaris der juweelen van de abdij Ter Doest, opgesteld omstreeks 1560, ontmoeten we: ‘twee zilveren crootsen, een cleene ende een groote met drij prialen’Ga naar voetnoot(2). Priael moet hier iets meer beteekenen dan een overtrek, aangezien het in den inventaris uitdrukkelijk vermeld is. Zou priael hier niet de liturgische mappula (of mantile) beteekenen, waarmede de staf aan den prelaat aangeboden wordt? In de Inventarissen van het kerkgoed der Sint-Gilliskerk te Brugge worden verscheidene prialen vermeld: ‘Item ix. prialen’ geschikt tusschen een ‘berecht dwale’ en veertien ‘keelct zacxkins’ in den Inventaris van 22 Juni 1521. ‘Item een wit satijn priael gheborduert met vier inghelen ende ciborie, ghegheven by Elisabeth Mathijs in 't Roozusterhuis. Item noch een priael van gout ende zelver draet | |
[pagina 285]
| |
ghevrocht up root armoisijn, ghegheven bij Mevrauwe van Meulenbeke. Item noch een roo fluweele [priael] gheborduert met een ciborie ende inghels ende botschepe’. Inventaris van 14 Nov. 1605. ‘Item een wit priael dienende tot de remonstrantie’. Inventaris van 1611. ‘Een wit satijne priael gheborduert met de figuere van het H. Sacrament. Een ferweele roode priael met de bodscap daerop gheborduert’. Inventaris van 1619. Deze inventarissen berusten op het Kerkarchief. In deze teksten beteekent priael blijkbaar een soort velum, kelkvelum, schoudervelum of benedictie-doek. 't Woord moet voorzeker uit het Latijn komen; bij Du Cange is er geen spoor van te vinden. Ook Littré wijst voor het Fransch geen dergelijk woord aan. A.V. |
|