kwam, wipte er waarachtig al met eens in den halven maneschijn een spook over den weg en 't verdween weer in den mist. 't Kwam dan weer nader en strompelde al kreunend en zuchten dichtebij den hovenier.....; het stak zijn armen uit en 't groeide zoo geweldig groot uit, dat onze man al de moeite van de wereld had om verder te gaan. Of hij de heiligen uit den hemel ter hulpe riep, weet ik niet,.... maar toen hij aan de poorte van 't kasteel kwam, zwaaide hij een beetje links, lei er een halven of een heelen door en viel bijna achterover klaar van 't geweld. 't Spook verdween gelijk een weerlicht door de kasteeldreef in de richting van den Stuiver.
's Anderendaags onder het werk vertelde de hovenier verschrikkelijke dingen: het duurde wel acht dagen eer dat Jules Finesse zijn sprake terugvond.
***
Jules, zelf hovenier geworden, speelde in zijn vrijen tijd met de duiven en ging daarvoor over en weer naar de herberg van Seppen Reynaert; en hij vertelde daar geern van wat hij gehoord en ondervonden had. Er kwam daar ook met zijn duiven een kloeke kerel van een vent, een deurendal, die er mee bofte van niemand en niets benauwd te zijn.
't Was in December 1913, in den winter juist voor den oorlog, dat Jules en die andere duivemelker ('k mag hem niet vernoemen, want de man is nog in leven) te Reynaert's een pinte pakten. En Jules begon stillekens van spoken en verkeersels te vertellen totdat de andere het moe werd en luidop zei dat hij er geen tinnen knoop van geloofde.
- Praat voor de vaak, zei Jules met een heilig gezicht, met al uw boffen en stoffen, 'k wedde dat gij te middernacht op het kerkhof niet en durft komen.
De duivemelker was gebeten: hij riep heel de kamer tot getuige en de overeenkomst was: dat hij den volgenden zondagnacht zijn mes zou planten in 't graf van een ouden vrek die over zeven weken gestorven was.
Den volgenden zondag trokken tien mannen uit