Biekorf. Jaargang 40
(1934)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||
Uit een oud zeeboek.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||
namen zijn dezelfde die door de Vlaamsche zeelieden gebruikt werden. De tijen (ebbe en vloed) gaan samen met den dagelijkschen omloop van de maan die 24 uur en 50 minuten duurt; binst dien tijd is er tweemaal hoogwater. De tijen in het Zeeboek worden aangegeven volgens de richting van de maan; als het hoogwater is wanneer de maan in het N. zit, dan zal het nog eens hoogwater zijn 12 uur en 25 minuten later als de maan in het Zuiden zit. Opdat de zeeman aanstonds zou weten waar hij zich langs de kust bevindt, worden de herkenningsteekens opgesomd: hoog of laag land, bergen, duinen, rotsen, vuurtorens, steden, dorpen, kasteelen, kerken, torens, molens, huizen, boomen, bosschen, die dicht of ver van wal staan. Daarnevens wordt soms het waterpeil bij laag water aangegeven en het oogenblik (volle vloed, halve vloed, ebbe) waarop men in sommige havens moet binnenvaren naar gelang van den diepgang van het schip. De schippers die wilden ankeren, vonden in het Zeeboek de noodige inlichtingen over den grond van de reede (rotsen en slijk houden geen anker), met de aanduiding waar en wanneer de strooming gevaar oplevert voor het ankeren. Om den zeeman toe te laten zijn ligging te bepalen, daar waar ver van de kust moest gevaren worden, is de diepte van de zee op verscheidene plaatsen aangegeven; waar dezelfde diepte over groote afstanden bijblijft, wordt de natuur van den zeebodem beschreven, om aldus een nadere plaatsbepaling mogelijk te maken. Onder de maten die in het Zeeboek gebruikt worden is een vadem ca. 1,70 m., en een myle = Fransche lieue of Engelsche league (dus drie zeemijlen van 1852 m.) = 5556 m.
Dit oorspronkelijk Vlaamsche Zeeboek beschrijft:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||
Hier volgen eenige beschrijvingen uit het Zeeboek, in 't Vlaamsch overgezet; waar hij van belang schijnt, laten we den Nederduitschen tekst volgen. J.D.S. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||
1. Beschrijving van de tijen op de Vlaamsche kust.I. 27. Item, te Boonen, te Kales, te Greveninge, te Duinkerke, te Nieuwpoort en langs geheel de kust van Vlaanderen, is het laag water wanneer de maan in het oosten of het westen zit. 28. Item, van Wolterslande tot aan het klooster van Duinen is het stil hoog waterGa naar voetnoot(1) als de maan W.Z.W. zit, en van daar tot Blankenberge is het stil hoog water als de maan tusschen Z.W. en W. zit, en van Blankenberge tot Ste. Katherine (Knokke) is het stil hoog water wanneer de maan in het Z.W. zit, en dat is hoog water. I. 27. Item in Bonen unde to Kalis unde to Grevelingen unde to Duenkerken unde tor Nyeporten unde in alle de kost van Vlanderen maket lege water de mane west unde oest. | |||||||||||||||||||||||||||
2. Zeestroomingen aan den ingang van het Kanaal, het Pas de Calais (de Hoofden) en de Vlaamsche kustII. 2. Item, ten N.N.O. van Ouessant (eiland ten W. van Brest) is er een plaats waar men een diepte vind van 50 vadem, en geen enkel schip mag daar ankeren, want de stroom draait daar rond, en deze plaats wordt genoemd de roode stroom (dat roede raes), en ligt op 2 mijlen van Ouessant. 22. In het midden van de Hoofden valt de vloed van N.O. naar N., en de ebbe van Z.W. naar Z. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||
23. Van Greveningen tot Duinkerke valt de vloed van N.O. naar N., en de ebbe van Z.W. naar Z. 24 Item van Duinkerke tot de Duinenabdij valt de vloed N.O., en de ebbe Z.W. 25. Van de Duinenabdij tot Oostende valt de vloed van N.O. naar O., en de ebbe van Z.W. naar W. 26. Item van Oostende tot Ste. Katherine (Knokke) valt de vloed O.N.O., en de ebbe in tegenovergestelde richting. II. 22. In deme myddel van deme Hovede vallet de vlot nortost ton norden, unde de ebbe sudwest ton suden. | |||||||||||||||||||||||||||
3. Invaart van de haven L'Albervrac'h, in het Kanaal ten N. van BrestVII. 6. Die wil te Abervrac'h binnenzeilen zal, al de groote rotsen ten oosten van hem laten liggen, en hij zal alzoo het zuidzuidwesten invaren totdat hij bij het land komt, en wanneer de rotsen zeewaarts van hem liggen, zal hij langs het land oostwaarts zeilen. En als ge alzoo een stuk zult binnengezeild zijn, zult ge een rots vinden die onder water ligt, maar de zee breekt er gedurig op; deze rots ligt in het midden van het water en men mag zeilen langs gelijk welke zijde van deze rots, en als de rots een goed eind achter den rug is, zal men het anker werpen op een diepte van 4 of 5 vadem. | |||||||||||||||||||||||||||
4. De invaart van San Lucar de Barameda (de voorhaven van Sevilla) en van Cartagena.VIII. 21. En die wil zeilen voor San Lucar in de monding van den stroom van Sevilla (de Guadalquivirstroom), buiten voor de haven zal hij den toren van San Lucar ten Oosten van hem houden, en varen tot waar | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||
hij een diepte van 6 vadem zal vinden, en deze diepte van 6 vadem zal bijna een mijl ver loopen, en als hij daar recht voort vaart zullen de loodsen aan boord komen. 30. Item, die wil zeilen binnen Cartagena zal buiten voor de haven een klein eiland vinden, en met zuidwesterwind zal hij middenin tusschen het eiland en het vasteland zeilen, en als hij binnen de twee hoeken van de haven is, dan zal hij dicht bij den eenen of den anderen wal zeilen, want in 't midden van de haven ligt er een breede rots een voet onder water; en als men een weinig voorbij de rots is, zal men het anker werpen op een diepte van 6 of 7 vaam. ('t Slot volgt). |
|