Als de moleneinden nu aan 't draaien zijn, draait de molenas met zijn bane (ook marbelsteen) op den banesteen tusschen de smeerstijlen, dat alles gehouden door den windpeluw - groote balk die van weerskanten op de daklijsten bevestigd is, en door den middenpriem, die van onder tot boven door den windeweeg loopt, geschoord is.
De molenas, die een dikke eikenboom is, van ongeveer twee voet doorsnede, draait met zijn punt in den pinnesteen die in de pinnebalke vastzit.
Op den asse zit nu meest overal een kop in gietijzer. Dat stuk weegt omtrent 1500 klgr., is met vliemen in 't asselijf ‘geramd’, met felle assebanden vastgeprangd, en dient als bane en kop waardoor de pestels kruisgewijs gevoegd zitten.
Op d'asse zitten de kamwielen, 't zij arm- of stropwielen. De twee armen zijn kruisgewijs door d'asse en over en dooreen gewerkt, en dragen op d'uiteinden het wezen en de wielvelgen waarin de kammen gereekt zitten.
Van de andere wielen is het strop gevormd door vier armen die helft om helft zwaluwsteertig dooreengevoegd zijn, en als een vierkantig strop op het asselijf, dat met kaken vierkantig gemaakt, ingeschoven en er op gespied is. Op die armen dan is het aangezicht gevestigd, en de velgen met de kammen, en op de vangwielen, die meestal stropwielen zijn, is ook de voering voor de vange, met tappen bevestigd.
De vange is een houten of stalen band die rond het vangewiel ligt, en lost of prangt ingevolge de vangevlegel opgeheven of neergelaten is.
De koornwindmolen is gebouwd om koorn te malen, dus om maalsteenen te bewegen.
In de kammen van de wielen komen de spillen van de lanteern die op het vorkijzer geschoven is en er met spiên is opgepaald. Dat vorkijzer draait met zijne punt in de schaart van de ijzerbalke en wordt ter plaats gehouden met de note. De vorke staat gescherreld over de rene, die viertakkig in den maalkant van den looper,