Biekorf. Jaargang 26
(1920)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 278]
| |
De kerk van Oostkerke(Vervolg van bladz. 254) Na het rampvolle tijdstip der Godsdienstberoerten, in 't ingaan der 17e eeuw, ontbraken de middelen om de gansch bouwvallige kerk te herstellen. Die taak kwam vooral aan de tiendeheffers der parochie toe. Ook namen de Pastor, Hoofdmannen, kerk- en dischmeesters tot dezen hunnen toevlucht. Vruchteloos zullen hunne pogingen gebleven zijn. Op 3 December 1611 zond Zijne Hoogw. de Bisschop een rekwest tot de erfgenamen van Fernando de Salinas die met het oplichten der tienden van St Quintinsabdij belast geweest waren. De aanvraag bleef onbeantwoordGa naar voetnoot(1). Ook op 11 Januari 1612 veroordeelde Zijne Hoogw. den Abt en de tiendenontvangers om gedurende zes naeenvolgende jaren, telken jare twee honderd gulden tot herstelling der kerk te storten; het eerste jaar was reeds in Oogstmaand 1611 vervallenGa naar voetnoot(2). | |
In 1612.Vooralsnu zagen de Pastor, Meester Jan Lantsocht, en de kerkmeesters er van af tot volledige herstellingswerken over te gaan, en namen het besluit enkel de zuidbeuk ‘een onderlat’ genoemd, in goeden staat te stellen. Wegens die gedeeltelijke herstelling liggen eenige inlichtingen in 't kerkarchief bewaard. Het in orde stellen van de zuidbeuk wordt, op 13 Spor- | |
[pagina 279]
| |
kel 1612, voor 30 pond grooten vlaamsch aangenomen door Jacob de Wyntere en Pieter Aernoudts, metsers te Brugge; - op 10 Sporkel ontvangt Pieter Aernouts 9 schellingen grooten voor het ruimen der kerk; - op laatsten Sporkel neemt Renier Bruugadien het dekken met schaliën aan, ten prijze van 3 p. 11 sch. gr. per vierkante roe; - voor levering van kalk krijgt Clemens de Donck 14 gr. 11 stuivers op 17 Maart; - het leveren van eene looden goot wordt op 1 April 1612 aanbesteed aan Philips Luda, loodgieter te Brugge, voor 16 p. gr.Ga naar voetnoot(1). Toen de werken voltrokken waren, kwam Zijne Hoogw. Monsgnor de Rodoan, de herstelde zuidbeuk wijden op 15 Sept. 1613. | |
In 1639-'41.Intusschen bleven de overige deelen der kerk in erbarmlijken toestand. Laten we het uitgebreid verslag raadplegen dat meester Jan Jennyn, deken der Christenheid van Damme, na het kerkbezoek in 1639 opmiekGa naar voetnoot(2). Het diene om de inlichtingen die wij hooger (op bl. 105) neêrschreven, te volledigen en te bevestigen. ‘Prachtig was eertijds dit grootsch heiligdom. De toren, tamelijk hoog, staat aan den westgevel; heden is hij van naald en dak beroofd, zoodat de klok er bloot in hangt. Langen tijd lag de tempel gansch bouwvallig. Eene enkele kapel werd langs den zuidkant opgemaakt waarbij eene armoedige beuk die zich tot aan den toren uitstrekte, te klein om de geloovigen te bevatten. In de kerk bestonden er eertijds drie autaren: het gewijde hoogaltaar, - een ongewijd altaar van O.L.V. dat in de noordbeuk stond, - het ongewijd altaar van St Quintinus dat in 't midden der bovenvermelde kapel geplaatst is. Het dak der zuidbeuk waar men nu den kerkdienst | |
[pagina 280]
| |
verricht, alsmede de daken van de midden- en noordbeuk, lagen open. Men is tot het besluit gekomen de drie beuken te herbouwen, de oude daken af te breken en de gansche kerk met een enkel dak te overdekken. Kostelijk zal dit werk wezen doch het draagt de bewondering der meest ervaren vakmannen weg. De kapel aan O.L.V. toegewijd zal prachtig zijn, deze van den zuidkoor zal in pracht de voorgaande niet evenaren, vooral voor wat het binnengedeelte aangaat. Vurig drongen de parochianen tot de herstelling hunner kerk aan, toen eindelijk Philips de Corte, Heer van Oostkerke, hunne bede inwilligde en ook nu alle zijne krachten aan de heropbouwing besteedt’. Verders bespreekt de deken de kosten der uitvoering: ‘De dakbalken met de verbindingen worden op 871 pond grooten geschat, - steenen en moortel noodig tot het opmaken der muren zullen 900 p. gr. kosten, - pilaren met bijwerk 600 p. gr., - het ijzerwerk wordt op 1000 gulden geschat, - voor dekplanken en timmerlieden worden 300 p. gr. gerekend’. De ontworpene herstelling moest met het jaar 1639 volledig uitgevoerd zijn, doch de werken sleepten tot in 1641 aan, omdat de werklieden aan hunne verbintenissen niet volkwamen. Ten jare 1640, zoo bemerkt de deken, was de kerk nog zonder dak en om reden van den wind die langs alle kanten inspeelde, kon het volk nauwelijks eene gelezene mis zonder sermoen bijwonen. De drie hoogervermelde altaren wierden gesloopt; een houten autaar stond in de nieuwopgemaakte sacristij welke op den oostkant van St Quintinuskapel aangebouwd was. Bij het kerkbezoek van den deken ontbrak nog aan de sacristij de ingangdeur die door een versleten tapijt vervangen was. Zoo liepen de relikwien en kerksieraden, hoewel in een kas ingesloten, gevaar van gestolen te worden. | |
[pagina 281]
| |
Tot hier de gegevens van den deken. Voor een laatst putten we nu nopens de kerkherstelling van 1639-41, eenige inlichtingen uit de geringe oorkonden van 't kerkarchief. Men weet dat de huidige kerk dagteekent van deze hiergenoemde herstelling. Lodewijk Schokaert, van Brugge, miek de schetsen der uit te voeren werken op, ten prijze van 50 pond grooten; - de voorwaarden, bij het uitvoeren der kerkherstelling te vervullen, werden op 2 Januari 1639 afgekondigd in 't bijwezen van den pastor Jan van Hesch, de hoofdmannen Pauwels Lucx, jongste, en Adriaan Wulfaert, de kerkmeesters Cornelis de Wilde, Cornelis Lambrecht, Adriaan Lauwereins, den ontvanger Lieven de Wilde en verscheidene voorname parochianen; - op 1 Februari daarna werden de volgende werken aanbesteed: het metselwerk aan Pieter Bultinck en Jan van Troostenberghe voor 820 pond grooten vlaamsch, - 't opmaken van 't kerkdak aan Clement de Prince, 't leveren van 't orduin aan Laurens Boly voor 600 p. gr., - op 21 Maart het schaliedak aan Simon Goetaert voor 245 p. gr., - op 23 April, 't ijzerwerk aan Joost van Troostenberghe, ten prijze van 2 p. 15 schell. grooten voor elk honderd pond gewichteGa naar voetnoot(1). Onder de kerkarchieven liggen drie afschriften van den verlofbrief, te Sluis door den veldmaarschalk Willem van Nassauwen geteekend, aan de meesters en werklieden die van Brugge naar Oostkerke kwamen werken, toegestaanGa naar voetnoot(2). Onder dezen komen twee bekende meesters, Jooris Aerts en Jeroom Stalpaert. De laatste bezorgde ook drie autaar steenen, van graven en deksels voorzienGa naar voetnoot(3).
J. Opdedrinck. |
|