Biekorf. Jaargang 26
(1920)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBiekorf. Jaargang 26. Wed. L. De Plancke, Brugge 1920
DBNL-TEI 1
Wijze van coderen: standaard
-
gebruikt exemplaar
exemplaar Koninklijke Bibliotheek Den Haag, signatuur: T 3075
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Biekorf. Jaargang 26 uit 1920.
redactionele ingrepen
Koppen tussen vierkante haken zijn toegevoegd.
p. 63: in het origineel is een gedeelte van de tekst onleesbaar. In deze digitale editie is ‘[...]’ geplaatst.
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (deel 1: π2, π4, deel 12: XLIII, XLIV, XLV, XLVI, XLVII, XLVIII) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.
[Deel 1, pagina π1]
1920
BIEKORF
zes-en-twintigste jaar
[Deel 1, pagina π3]
1920
Biekorf
Dat is een leer- en leesblad voor alle verstandige Vlamingen, uitkomende 12 maal 's jaars.
Nullus otio perit dies apibus
ZES-EN-TWINTIGSTE JAAR
TE BRUGGE
Gedrukt bij Wed. L. De Plancke, in de Sinte-Clarenstrate, 1.
[Deel 1, pagina 1]
Biekorf
Dat is een leer-en leesblad, voor alle verstandige Vlamingen, verschijnende 12 maal 's jaars tegen 5 frank.
Nullus otio perit dies apibus.
26ste Jaar, - Tk 1.
In Nieuwjaarmaand, 't jaar 1920.
[Deel 1, pagina 24]
Gedrukt bij Wed. L. De Plaucke, in de H. Clarenstrate, 1, te Brugge.
[Deel 2, pagina 25]
Biekorf
Dat is een leer-en leesblad, voor alle verstandige Vlamingen, verschijnende 24 maal 's jaars tegen 5 frank.
Nullus otio perit dies apibus.
26ste Jaar, - Tk 2.
In Schrikkelmaand, 't jaar 1920.
[Deel 2, pagina 48]
Gedrukt bij Wed. L. De Plancke, in de H. Clarenstrate, 1, te Brugge.
[Deel 3, pagina 49]
Biekorf
Dat is een leer-en leesblad, voor alle verstandige Vlamingen, verschijnende 12 maal 's jaars tegen 5 frank.
Nullus otio perit dies apibus.
26ste Jaar, - Tk 3.
In Lentemaand, 't jaar 1920.
[Deel 3, pagina 72]
Gedrukt bij Wed. L. De Plancke, in de H. Clarenstrate, 1, te Brugge.
[Deel 4, pagina 73]
Biekorf
Dat is een leer-en leesblad, voor alle verstandige Vlamingen,
verschijnende 12 maal 's jaars tegen 5 frank.
Nullus otio perit dies apibus.
26ste Jaar, - Tk 4.
In Grasmaand, 't jaar 1920.
[Deel 4, pagina 96]
Gedrukt bij Wed. L. De Plancke, in de H. Clarenstrate, 1, te Brugge.
[Deel 5, pagina 97]
Biekorf
Dat is een leer-en leesblad, voor alle verstandige Vlamingen, verschijnende 12 maal 's jaars tegen 5 frank.
Nullus otio perit dies apibus.
26 ste Jaar, - Tk 5.
In Bloeimaand, 't jaar 1920.
[Deel 5, pagina 120]
Gedrukt bij Wed. L. De Plancke, in de H. Clarenstrate, 1, te Brugge.
[Deel 6, pagina 121]
Biekorf
Dat is een leer-en leesblad, voor alle verstandige Vlamingen, verschijnende 12 maal 's jaars tegen 5 frank.
Nullus otio perit dies apibus.
26ste Jaar, - Tk 6.
In Zomermaand, 't jaar 1920.
[Deel 6, pagina 144]
Gedrukt bij Wed. L. De Plancke, in de H. Clarenstrate, 1, te Brugge.
[Deel 7, pagina 145]
Biekorf
Dat is een leer-en leesblad, voor alle verstandige Vlaminge, verschijnende 12 maal 'e jaars tenen 5 frank.
Nullus otio perit dies apibus.
26ste Jaar, Tk 7.
In Hooimaand, 't jaar 1920.
[Deel 7, pagina 168]
Gedrukt bij Wed. L. De Plancke, in de H. Clarenstrate, 1, te Brugge.
[Deel 8, pagina 169]
Biekorf
Dat is een leer=en leesblad, voor alle verstandige Vlamingen, verschijnende 12 maal 's jaars tegen 5 frank.
Nullus otio perit dies apibus
26ste Jaar, - Tk 8.
In Koornmaand, 't jaar 1920.
[Deel 8, pagina 192]
Gedrukt bij Wed. L. De Plaucke, in de H. Clarenstrate, 1, te Brugge.
[Deel 9, pagina 193]
Biekorf
Dat is een leer-en leesblad, voor alle verstandige Vlamingen, verschijnende 12 maal 's jaars tegen 5 frank.
Nullus otio perit dies apibus.
26ste Jaar, - Tk 9 In berfstmaand, 't jaar 1920.
[Deel 9, pagina 216]
Gedrukt bij Wed. L. De Plancke, in de H. Clarenstrate, 1, te Brugge.
[Deel 10, pagina 217]
Biekorf
Dat is een leer - en leesblad voor alle verstandige Vlamingen, verschijnende 12 maal 's jaars tegen 5 frank
Nullus otio perit dies apibus.
26ste Jaar, - Tk 10.
In Zaaimaand, 't jaar 1920.
[Deel 10, pagina 240]
Gedrukt bij Wed. L. De Plancke, in de H. Clarenstrate, 1, te Brugge.
[Deel 11, pagina 241]
Biekorf
Dat is een leer-en leesblad, voor alle verstandige Vlamingen, verschijnende 12 maal 's jaars tegen 5 frank.
Nullus otio perit dies apibus.
26ste Jaar, - Tk 11.
In Slachtmaand, 't jaar 1920.
[Deel 11, pagina 264]
Gedrukt bij Wed. L. De Plancke, in de H. Clarenstrate, 1, te Brugge.
[Deel 12, pagina 265]
Biekorf
Dat is een leer-en leesblad, voor alle veretandige Vlamingen, verschijnende 12 maal 's jaars tegen 5 frank.
Nullus otio perit dies apibus.
26ste Jaar, - Tk 12.
In Wintermaand, 't jaar 1920.
[Deel 12, pagina 288]
Gedrukt bij Wed. L. De Plancke, in de H. Clarenstrate, 1, te Brugge.
[Deel 12, pagina XXXIII]
Bladwijzer van Biekorf1920 Opstelwijzer. I. Opstellen.
Bladz. | |||
---|---|---|---|
Gezelle's levensavond | Al. Walgrave | 1-14, 25-33 | |
Gemoedsmatige wording van eenige zijner ‘Laatste verzen’. | |||
In memoriam... G.M. | M. English | 15-18 | |
1. Sacramentum regis...; 2. Laatste bezoek; 3. Lijkbezoek; 4. Ager Domini. | |||
Kerstnacht [te Pierre Rouge] | J. Bernolet | 18-22 | |
Ligging en doening. Plechtigheid. Inleidende liederen, waaronder een Vlaamsch. Intreê, met omdracht van 't Kindeke Jesus - een levende -. Kerstmissen. Slotgezangen.
Mitsgaders de zeg van drie liederen: Anen à Bétélen; Lous Pastres; Guihaume, Toni, Peire. |
|||
De Stande leekt | L. De Wole | 34-45 | |
Die stande is Vlaanderen, en 't leeksel is zijn leven. De ouderen sterven; de jongeren bederven... innewaard uit voornaamheidszucht (34-36). ‘Men’ bestrijdt alleen het uittewaardsch gevolg hiervan, dannog met ontoereikend behulp (36-38). En, uitwendig strijdende, ontaarden de strijders inwendig zelve voort, ook door voornaamheidszucht; met dit erbij dat onderwijls 't Bewind, en die Strijders meê, ons volk maar immer meer ont-vlaamschen (38-41). Wat dan gedaan? Het volk niet gedwongen vlaamsch te zijn: slecht werk (41); maar eer doen geren vlaming zijn, doen willen vlaming zijn in alle eenvoudigheid (41-43). De voornaamheidszucht bevochten (43); benevens 't uitwendig gestrijd, wat 'n werk is slechts voor enkelen, meer inwendig gewrocht, 't zij 't werk van allemaal: het goede aangekweekt, en 't ruwe weggeschaafd (43-44)... Met teederheid en liefde (44-45). | |||
Het klooster der Nazaretten te Damme. | J. Opdedrinck | 49-59 | |
Ligging (49, 51); stichting (50, 51); doel (54); bezigheden (54, 55); bekende leden (55, 56); aanwinsten (52, 53, 57); gezag (52); aansluiting bij Zoetendaele (53); twist tusschen deze abdij en de Wet van Damme (53, 54); bezetting door de Geuzen (57); overgang aan Zoetendaele (57), aan de Jezuieten van Brugge (58), aan Sarepta van Moerkerke (58); overblijfsels (49). |
[Deel 12, pagina XXXIV]
Bladz. | |||
---|---|---|---|
De Liguriërs | J. Claerhout | 59-64 | |
Waren de eerste bewoners van Vlaanderen wellicht; bewijs: uit stroomnamen (60, 61); uit lijfteekens (61, 62); uit nagelaten alaam (62, 63); uit eenige voortlevende zwanenvereering (63, 64). | |||
Vlaamsch in Pas-de-Calais | T. Raepaert | 64-67 | |
Uit Ardres een winkelmare in 't vlaamsch (65); belang voor kennis van grens (66) en aard onzer taal aldaar (67). | |||
De Abdij Ter Duinen [vóór en] onder den abt Joannes Maes, 1376-1406 | J. Fruytier | 73-81 | |
Toestand der abdij zeggens De But en De Visch (73-74). Dit verhaal is tendeele echt: betreffende immers de weelde, de rijke gift van den ‘Mijter van Duinen’ aan Citeaux (76-77), en de begunstiging der leerzaamheden (74, 80). Ook tendeele onecht; ten bewijze: de ongemelde opstand van Peyt (74-75), de onware dagteekening van 't eerste verkrijgen der Pontificalia voor Duinen (75), de verzwijging van dezer herkrijging door medewerking met den Tegenpaus (78-79), de onduidelijke voorstelling van 't bekomen dierzelfde voorrechten voor Cîteaux (76-77), en de verduiking der moeilijkheden met de aanhangers van den Roomschen Paus (79). | |||
‘Matrona’ en toebehoor. | A. Dassonville | 81-84, 111-113 | |
Taal- en voorbeeldmatige herleiding van Mat-r-ona (81, 111) en Mat-r-ina (82) Mat-r (82, 111-112) en Mat-l (83) tot Matt (83, 112-113), welke zal beteekend hebben: 1. waterloop, 2. grens (83); daarbij die zal behoord hebben, in oudere tijden, allerminst tot 't Keltisch, mogelijks tot 't Ligurisch (83-84). | |||
Nog Vondelingnamen | L. De Wolf | 84-88 | |
Weer voorbeelden, oude(84-86) en huidige(87), van namen genomen uit den omstand, benevens de algemeene namen (86); mitsgaders ook een naam mogelijks oververworven van de menschen waarbij de vondeling thuisging (87-88). | |||
*Gedichten | A. Coussens | 88-92 | |
1. De Graankorrel; 2. Lente; 3. Herfst; 4. Eens komt de dag... | |||
En wie zal er ons Manewaard leiden? | L. Speurmans | 92-94 | |
De menschen bekommernis om tot aan de maan te geraken(92); ontoereikendheid van totheden vele tuig, inzonderheid van vlieg tuig en schietbal. Nieuw-voorgesteld tuig: een paffer. Beschouwenderwijze, dezes voordeelen (92). Daarentegen uitwerken derwijze, zijn totnog onvoldoenbare vereischten (93-94). |
[Deel 12, pagina XXXV]
Bladz. | |||
---|---|---|---|
Sint-Guthago | J. Opdedrinck | 97-109 | |
Zeiselkundig: zijn leven, verblijf en lot te Oostkerke (98-102). Geschiedkundig: zijn heiligerkenning (102-103); de uitstelling zijner HH. Overblijfselen (104-106) welke nadien zijn verdwenen (104-105) op een tand na (106-107); eindelijk zijn bezondere eeredienst (107-109); mitsgaders een woord op zijn gezellen Willo en Widolf (97, 108-109), inzonder op Willo's vereering (108). | |||
Bais, enz | A. Dassonville | 109-111 | |
‘Bais’ uit ‘batti’ waaruit nog ‘beek’; reeds bekend in samenstelling (109-110); werd ook alleen gebruikt (110), en diende aldus tot 't smeden van oord- en eenlingnamen (110-111). | |||
Het Fransch in stervensnood | L.D.W. | 113-116 | |
In stervensnood uit reden van omstandigheden: nl. geschiedkundige buiten Frankrijk(113), en volkskundige daarbinnen (114); uit reden nog van innerlijke ontierbaarheid (114). Hoe te verhelpen (115). - Opgelet voor 't Vlaamsch (115-116). | |||
Magister Egidius de Braine, stichter van Sparmaille, proost en zegelbewaarder van Vlaanderen | J. Fruytier | 121-130, 145-155 | |
Zijn aantrek voor de Bernardijnen (122-123). Zijn oorkomst (123), hooge bedieningen en bekende bedrijvigheden (123-126, 146-153). In 't bezonder hoe hij 't huis van Spermalie stichtte (126-128). Zijn verdere betrekkingen met den Duine, Ter Doest en Hemelsdaele (128-130, 145). Zijn afsterven en uitvaart (153). Zijn overblijfsels (153-154), nagedachtenis, en 't laatste dat aan hem nog denken doet te Brugge ‘'t O. Vrouwtje van Spermalie’ in 't Begijnhof (154-155). | |||
*Aan Hilda Baekeland | A. Mervillie | 130-133 | |
Het vierde aardkorstelijk Tijdvak. | J. Claerhout | 134-137 | |
Met verschillende lagen: schoon te herkennen (134), uit verscheidene oorzaken ontstaan (135-136), naar twee wijzen te tijdvesten (136-137), en bevattende ook in onze gewesten eerst den ‘Elephas antiquus’, daarna den ‘Mammouth’, dan in de opperste lagen 't rendier en de eerste menschen alhier (136-137). | |||
Matrona | J.V. | 137-141, 155-161 | |
(Buiten de strakke taalkunde beschouwd) moet Matt- beteekd hebben grondzakelijk: vochtigheid (138); dus gebruikelijk: 1. weiland (138, 139, 160). 2. waterloop van erdoor (138). De grond beteekenis: komt algemeen weer in de bekende voorbeelden (140-141). De gebruikbeteekenissen: vooraan volgen uit de wet dat de stroomen naar de landen heeten, en niet |
[Deel 12, pagina XXXVI]
Bladz. | |||
---|---|---|---|
omgekeerd (138, 160); en achteraan spelen mee met talrijke nevenstaande gevallen van jongere oordnamen (155-157). - Gesteld dat Keltisch en oud-Frankisch 'tzelfde zijn, is Matt-in jongere tijden West-Keltisch ttz. Oud-West-Frankisch (158-159). | |||
*Berouw | L. Bittremieux | 161 | |
Baren lijk bergen... zoo hooge. | W. Vandewaeter | 162-164 | |
Aard der baren, bestaking, hoogte en wijdte (162-163) tweewijsde afgemeten (163-164). | |||
De Kaboutertjes | A. Coussens | 169-179, 193-202 | |
(Seumas Mac Manus naverteld). | |||
*O wilde woestheid van de puinen. | A. Mervillie | 179-184 | |
Een Tegen- ‘Belydenisse’ aangaande den Eed in 1707. | L. De Wolf | 184-189, 202-211, 226-229 | |
Uitzicht van 't boekje (184). Zoeking naar zijn Steller of toch naar dezes geest, al steunende op de machtspreuke (186), de tale (186), den inhoud (187-188), de strekking (188-189). Overboeking der hoofdzakelijke deelen en gezegden (202-210). Beoordeeling boekwezenmatig (210-211). | |||
- Taalmatig achternaatje: ongewoordenboekte zegsels uit hetzelfde oud werkje (226-229). | |||
Oostkerke en de abdij van Sint-Quintens-ten-Eilande | J. Opdedrinck | 211-225 | |
Benedictijnen uit dit Vermandeesche wijgemeente (211), vermoedelijk reeds sedert de VIIe e. (212), ontgonnen de streke bij Meunikenreede (213) van weerzijden het Zwyn (214); ze deden er werk van geloofsbode: stichtten er Oostkerke, en meêgaande Wulpen, Lapscheure, Moerkerke, Was[capelle] enz., mitsgaders wat later Damme, Ste Catherine, Houcke, Ste Anna-ter-Muyden (215-217). In 't bezonder Oostkerke, ons bekend vanuit de Xe e., kan ontstaan zijn in de IXe e. (218) immers op gewezen land van ‘oze’ ‘moeve’ en ‘wase’, waaraan de namen Oskerke, Moerkerko en Wascapelle schijnen te herinneren (219). Oostkerke's beschermheiligen, personaat en patronaat (220), onderhoorige vlekken (221) en grootte van bevolking (222). - Bijdragen: ‘Beneficiën’ en ‘incomsten der abdy’ aldaar (223-225). | |||
*Nauwelijks aangekomen | A. Mervillie | 229-235 | |
Handmaarkunde bij 't volk | T. Raepaert | 235-239 | |
Ten oorlogstijde vele gepleegd (235): hoedanig er geschiedt de uiting der gevoelens (236); hoedanig m'er wil dat de trant zij: wetten en bewoording (236-239). 't Verhelp van de scholen daaraan (238-239). |
[Deel 12, pagina XXXVII]
Bladz. | |||
---|---|---|---|
Oproep om hulpe | 't Berek | 241-244 | |
Biekorf's huishoudelijke kommernissen en zorgen bij 't ingaan van 1921. | |||
Herist... en meer andere saalfranksche woorden | J.V. | 244-247 | |
Nl. uit de Lex Salica, en opgehelderd met behulp der West- en Franschvlaamsche zaal wetten (244-245). Herist Fon Meni = eerst van manen (245-246); inmetalostan = in 't middelste (246-247); ibuernicuimit = of hij niet kwame (247). | |||
*Aan onze Helden | Theo Brakels | 248-251 | |
De kerk van Oostkerke. | J. Opdedrinck | 251-254, 278-281, 165-166 | |
Eerste bouwing ± 1200 (251), en wat ervan overblijft (252). Trant. Toren: afmetingen, bouwtuig, verdoening vooral in 1650-1651 (252-253). Timmer: eerste gemaaksel, grootten, overblijfsels en verwerking (253-254), in 1612 (278-279), in 1639-1641 (278-281). | |||
- Vgl. Een vraagske vij'-zesse betwisting (165-166). | |||
Het ‘Monument’ voor de gesneuvelden in onze kerken | M. English | 255-257 | |
't Wordt dooreen in onzen tijd te volstrekt opgevat en te ‘schoon’; 't blijve meer in den trant van de omgeving, en sta in den geest van de werkelijkheid. Goed voorbeeld uit 't verleden (255); kwalijk voorbeeld uit het heden (255-256). Voorstellen (256-257). | |||
Luistert e' kee' | L.D.W. | 259-260 | |
Laten we toch weer ons aan 't ‘zanten’ zetten, tot zelfs b.v. van vervlaamschte fransche woorden. | |||
*Puinen bij navende. De oude ‘Zale’. | Horand | 260-262 | |
Schildlooze Schildpadden | L.O. Dierssone | 262-263 | |
Gemaaksel (262), leefwijze en leefoord (263). | |||
Vlaamsche of Fransche Grafsteenen | J. Verstamme - Biekorf | 265-269 | |
Talwikking, opgevat als bevinding of onze voorouders uit de hoogere standen òf vlaamsch òf fransch gebruikten. Tegenover 't bewijs getrokken door Kurth uit de gewezen open bare handteekens (265-266); rechtveerdiging van dit nieuwe gehandel (266-267). Voorstel om rekewijs dienaangaande alles op te nemen (267-268). | |||
- Eerste wikking, van getallen opgedaan in S. Walburge's te Brugge (268-269). | |||
*Heimwee naar Mayombe | L. Bittremieux | 270-272 |
[Deel 12, pagina XXXVIII]
Bladz. | |||
---|---|---|---|
O.L.V. van den Thuyn in S. Walburga te Brugge en andere Mariavereeringen in de keerken | M. English | 272-275 | |
Oud beeld hersteld en terug in eere gebracht (272-273) - afbeelding (273) -, als een aanwijs hoeveel beter het is oude eigene Mariavereeringen in leven te houden dan immer maar dwaasweg (273 opm. 2, en 274 opm. 1) nieuwe in te blauwen (273-274). Tot nieuwe besta er eerst een geldende reden(275). | |||
Brugge Mariastad. - Mariavereeringen buiten de kerken | Memorare | 276-277 | |
(Niet met vreemde N.D. des Victoires!) Met oude hoekbeeldekens: waarvan oorsprong, weerde, en eigendom dooreen (276). Samengaande meestendeel met ‘Confrerietjes’, zooals 't O. Vrouwtje uit de Moerstrate welke thans weggepakt is, tot schade van gebuurtegeest en-loven (277). - Waar blijven dit O. Vr.'s ‘juweelen’? - | |||
*Puinen bij navende. De oude ‘Tempel’. | Horand | 282 | |
Van den Oorlog en al zijn gesleep verlost O.H. | Van Grimmingen | 283-285 | |
Uitval tegen 't woord ‘oorlogsmeter’: slecht naar maaksel en begrip, uitheemsch en onkiesch van gebruik (283-284); beter te vervangen door ‘moedertje’ (284-285). | |||
En is dat nu ookal schoon? | D. Diets | 285 | |
Afkeuring van ‘sneeuwbedekt’... on van andere dergelijke zegwijzen. |
Onze Vlaamsche Zendelingen †. | C. Scherpereel - J.B. | 22-23, 46, 68, 144, 216, 264 | |
E.V. Liborius [De Lodder A.], (22-23); Amideus [Van Landeghem J.], (23); EE. VV. De Wolf J., Selosse A., Seys M., Stroo C., Tyberghein J., Vanderstraete A.; EE. Br. Chielens H., Impe P., Rathé K., Van de Putte H. (46); EE.VV. Molhant A. (68), Brabant A., Goormachtigh (144); De Meester M., Boels H., De Lobbelle Fr., Borgonie Fl. (216); EE.Br. De Maeght O. en J., De Boninge L., Van Laere E. (264). | |||
Aan de Kust | [G.V.] | 23-24, 47-48, 192 | |
Bijgeloof: kwaadwering, weêrkunde (23-24, vgl. 264); meêlijdendheid (192). [Spreekwijzen] (47-48). | |||
Ketsereel | J. Cl. - A.D. | 48, 72, 94-95 | |
De zin (48)? Oorsprong van 't woord taal- (72, 95) en geschiedkundig (94-95). | |||
Zeelt [= tinke] | J. Cl.. | 48 |
[Deel 12, pagina XXXIX]
Bladz. | |||
---|---|---|---|
Oksje | G. Lamerant | 68-69 | |
(Vgl. Biek. xxv, 367). Vermoedelijke zin van dit woord, met algemeene bespiegelingen over de aanvangstaven h- en be-, en over den zin van ‘katte’ in samenstellingen. | |||
Metje's in 't ende! | L.D.W. | 70 | |
Zin, herkomst. | |||
[Anna Stasia] | L.D.W. | 70-71 | |
Voegende doopnamen! | |||
't Hoofd van 't Land als Doopvader | L.D.W. | 71 | |
XVIIId eeuwsch voorbeeld. | |||
[Dieren tijd... dieven tijd] | W.I. D'oore | 72 | |
'n Volksmeening. | |||
[Boomvellingstijd] | T.R. Caes | 72 | |
'n Volksbeginsel. | |||
[‘Waren alle menschen wijs’] | T.R. Caes | 72 | |
Gewezen boek-, thans spreekwoord. | |||
Vlaamsche namen te vreemde | L.D.W. | 95-96 | |
In Amerika, Calvados en 't Heraultsche in Frankrijk. | |||
Ra' Ra' wat is da'? | T. Raepaert | 96 | |
Bastaardwoorden uit winkelmaren. | |||
[Messenwetting op een bidhuisdrommer]. | L.D.W. | 116-117 | |
Becelaerenarige, Becelaersche | L.D.W. | 117 | |
Verschil. | |||
Inderminne | D. Vylder | 118-119 | |
Vlaamsche gilde: leuze, doel, zittingen, tolk; 1e verslag met rede over ‘Vlaanderen en 't Vlaamsch: nl. dezer wezenschappelijk gewicht, te weten in opzicht van ons-aller hoogste bestemming (118). Wie de zorg erover heeft (118). Thans vooral in de algemeene war, hoe gehandeld om redematig, met oordeel, vooruitzicht en kracht, daaraan meê te helpen’ (119). | |||
De h. Godelieve in 't Boonensche. | T. Raepaert | 119-120 | |
Een nieuw fransch treurspel te heurer eer. Een vlaamsch gedenkstuk insgelijks; voorstelling dezes. | |||
Hij vroeg ten tienen | [G.V.] | 120 | |
'n Volksgeplogenheid. | |||
Spelen van Cornelis Everaert | A.D.M. | 141-143 | |
Boekbespreking. | |||
Uit Vreedzame Dagen | A.D.M. | 143-144 | |
Boekbespreking. |
[Deel 12, pagina XL]
Bladz. | |||
---|---|---|---|
Intronisatio SS. Cordis Jesu. | T. Raepaert | 164-165 | |
Inhoud naam on plichtpleging daarvan, in 't dietsch uiteengedaan. | |||
Een vraagske vij'-zesse op Oostkerke's bidsteê | L. De Wolf | 165-166 | |
Vgl. ‘De kerke van Oostkerke’, xxxvii. | |||
Het Boek der Psalmen | A.D.M. | 166-168 | |
Boekbespreking. | |||
[‘De Thiende’ van Simon Stevin] | J.Cl. | 168 | |
Nog over te Leuven, te Antwerpen. Niet te Brugge? | |||
De Klok van Lampernisse | P. De Grave | 168 | |
Ouderdom, en vernietiging. | |||
[Stamverwantschap der Indo-Europeanen... wellicht allen Japhetiden] | J. Cl. | 189-190 | |
Gesteld tegen J. Mansion. | |||
't Is eindelijk geluld | D. Diets | 190 | |
Schuimgezegde voor ‘vague’; de verdietsching. | |||
...‘Mijn Overal’ voor ‘Mijn Parde'su’. | O. Vlaming | 191 | |
In 't Engelsch goed; niet in 't Vlaamsch...? | |||
De Tote van de Helle | L.D.W. | 191 | |
Laatstovergebleven voorbeeld dezer tooneelmatige voorstellinge der Helle. | |||
*[In de maand van Mei... ei] | 191 | ||
Volkszeg. | |||
[Cachebeurre!] | W.I. D'oore | 192 | |
Naamverfransching. | |||
[Jan Vandervelde] | T.R. | 192 | |
Veriemanding van 't ‘veld’, alsof men sprak van den baas van 't landwerk. | |||
Meetkerke? | L.D.W. | 239 | |
Bekende spreek- en stelwijzen. | |||
Duist en vijfhonderd | L.D.W. | 239-240 | |
Zin en vermoedelijke herkomst. | |||
Een kinderdeuntje | L. | 240 | |
‘Met een viole... viatse.. viee...’ | |||
[Drie] Vlaamsch[e woorden] uit de Slagstreek | 247-248 | ||
't Volk maakt er altijd entwat van | 251 | ||
Nl. van de vreemde woorden. Voorbeeld. Vgl. 282. |
[Deel 12, pagina XLI]
Bladz. | |||
---|---|---|---|
Ze zeggen | 257-258, 285-287 | ||
Melding van een nieuw oud-opgemaakt huis (257-258). | |||
Melding ook, met voor en tegen, van tal van herstellingen in 't Ypersche, en te Nieuwpoort (285-286);... oproep aan Poperinghe en Yper... (286-287). | |||
Ende'n zonder einde | Et Reliqua | 258-259 | |
Voorbeeld van goed en van slecht gehandel met kerkelijke ‘oudheden’. | |||
[Ippenasschen = iepenhoutasschen] | J. Cl. | 263-264 | |
[Weêrvoorspelling uit de katten] | [G.V.] | 264 | |
Vgl. 24. | |||
Van ons Huishouden... | 264 | ||
Oproep ter vernieuwing der inteekeningen. | |||
[Ex libris P.D. = 'n Grafbericht!] | T.R. | 272 | |
*[O Hooveerdij... mij!] | [G.V.] | 272 | |
Volksvoegreken. | |||
*[Drie procureurs] | [G.V.] | 282 | |
Volksvoegreken. | |||
['t Fransch in vlaamsche monden] | 282 | ||
Zes mismaakte woorden. Vgl. 251. | |||
Ookal weg... of tewege | T.R. | 287 | |
De zoogezegde ‘stront’ van S. Niklaai's peerd. - Insgelijks de ‘kadetjes’. | |||
*['t Zijn de boeren...] | L.D.W. | 288 | |
Volksvoegreken. Een taaleigenaardigheid. | |||
*[Elk huisje... kruisje...] | 288 | ||
Volksvoegreken. | |||
Blad- en Zakenwijzer | i | ||
Blad- en Opstelwijzer | xxxiii |