‘getallen, stelt de verhoudingen vast, en deelt ze ons mee’.
Dat ieder Geestelijke, ieder taalliefhebber in Vlaanderen, ieder voor zijn eigen kerk of kapel, hem die kleine moeite wilde opleggen, 't ware voor elk van hen een onbeduidend klein iets, dat nochtans van zeer beduidend belang voor de geschiedenis van 't verleden kon worden; 't werd bovenal een voldingend antwoord op lichtzinnige beweringen van eenderwelke tweetaligheidsmannen.
Men zou zelfs nog niet behoeven hiertoe gansch het stuk van-woorde-te-woorde op te nemen. Of teekende men enkel maar aan: de taal van het opstel, den naam en het sterftejaar van den doode, 't gebouw waar de steen is te vinden!
Meermaals zou een kind dit reeds kunnen. Tijd kan ontbreken daartoe, gadinge, ja; men steke dus een leerknaap eraan. Ten verloftijde, een dag dat het regent b.v., in een halven stond tijds zou deze al een deftige namenreeks hebben, waarvan Biekorf's berek òf den inhoud òf ten minste de bekomen verhouding overdrukken zou kunnen, tot meerdere eer en kennis van ons duurbaar oud-Vlaanderen.
Zal 't zijn?
J. Verstamme.
Namaat: Waarom niet? Onzerzijds heel geren gedaan.
De zake schijnt 't weerd. We bevinden 't alreeds aan de volgende voorstelling.
In een eerste nieuwsgierigheid om te zien indedaad tot hoeverre dit nieuwe gedacht ons zou brengen, hebben we samengesteld de Vlaamsche Fransche en Latijnsche grafmaren uit de gewezen en uit de huidige bidsteê van S.-Walburga te Brugge: namelijk zoo die verkondingen staan in J. Gailliard's Inscriptions funéraires et monumentales... Bruges, [ancienne] Eglise Ste Walburge [et] ancienne Eglise des PP. Jésuites actuellement paroissiale de Ste Walburge (Bruges, 1867).
S. Walburga, nietwaar, was altoos het ‘rijkste geweste van stad’, dus nog dàt wat het meest hier zal rieschen te zijn-genegen-geweest om zijn afgestorvenen in de zoover-