Biekorf. Jaargang 26
(1920)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdSchildlooze SchildpaddenBestaat dat? In Oost-Afrika ja 'tGa naar voetnoot(1). Wat is 't voor een dier? 't Is een landschildpadde. Geen bolde nochtans; een effene liever, effen zooveel als, ja meer dan de zeeschildpadden. Wat er heur kenmerkt vooral is dat ze noch onder noch boven een schale aan en heeft, oftenis 't doet, nagelhoornen geschub dat ge zoudt snij'en met de schare. Edoch ze 'n schijnt niet alsan gelijk uitgerust. Al den tijd dat ze klein is, beneên het jaar oud, aardt ze stijf op de grieksche, de temme schildpadde die we altonzent laten-dremmelen in de hovingen, en die 's winters onder de eerde gaat kuilen. Ook als deze, heeft ze een ruggebeen, ribben, en een bultachtig schild dat al hard is. Maar 't verandert dan zeere. Met groeien trekt al heur gebeenderte weg, àl, uitgeweerd echter de ruggrate: heur ribben verzwinden, en heur schild wordt allengerhand lutse. Ge zoudt zeggen: heur schild? 't Is nochtans heur verweer. Hoe toch, waarom toch lost die schildpad heur schild? Is 't om alzoo een last van heur schouders te | |
[pagina 263]
| |
schudden? Het zijn er ja die dat doen, min of meer, en daaròm; immers diè welke leven in loopende wateren. Of is 't omdat ze acht dat ze, daar in heur land, volkomenlijk vrijloopt van vijanden? Slacht eenigszins die uit de Galapagos-eilanden?... Maar, van deze-hier en gene, de schale 'n verdwijnt niet, verdunnen is 't eer, danig verdunnen al niettemin hard-zijnde voort; van de onze verdwijnt ze. Ten anderen deze, onze schildlooze schildpadde, uit Oost-Afrika-daar, 'n leeft nièt in de natte, noch ook nièt in de gerustheid; ze leeft er op droogen en veltsteenen grond, en omringd van gebroed welk het op heur heeft gezien... Doch even de reden die we zoeken zal dààr zijn: trouwens, als de hagedissen en ook als de slangen, houdt die schildpad heur geren gescholen, namelijk tusschen of onder de steenen; door dan heur longers op of ledig te blazen, 't is dank aan heur weeke bekleedsel, dat ze zoo kan zwellen en krimpen, en kruipen naar beliefte in spleten en holten waar men ze moeilijk nog uitkrijgt. Voor een ‘schildpadde’ toch! Nu, ze is-zij de beste. De slechtsten daarmee, 't zijn wij met heur name, met dat schild in heur name: want zulke ‘slakke ziele’ 'n kunnen we nietmeer heeten een schildpadde. Gaan we nu zeggen een ‘schildpad-en-geene’? ... Of gaan we er maar-liever van zwijgen?
L.O. Dierssone. |
|