Biekorf. Jaargang 26
(1920)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe kerk van OostkerkeGa naar voetnoot(1)Eene welsprekende herinnering aan 't heilstichtende beschavingswerk dat de kloosterlingen van St Quintinsabdij te Oostkerke volvoerd hadden, is wel de grootsche kerk die ze er, omtrent 1200, opbouwden. Ten gevolge van menigvuldige herstellingen die het | |
[pagina 252]
| |
voorheen zoo prachtig heiligdom ondergaan heeft, is het niet zonder moeite dat in het huidige kerkgebouw de eerste vorm en de afmetingen der oude kerk op te sporen zijn. Van die kerk bleven enkel over de toren, de reeks pilaren die den zuidbeuk van den middenbeuk afscheiden en de grondzuil, nu op 't kerkhof liggende, van 't gewezen hoogaltaar. (Vgl. boven bl. 165). De kerk was volgens spitsbogigeu trant met Doornijkschen stijlinvloed opgevat. Het binnengedeelte van den toren vertoont eenige deelen naar franschen vorm bewrocht: vergeten we niet dat de St Quintinsabdij eene fransche abdij was. De vierkante toren meet eene hoogte van 37m46, eene lengte en breedte van 7m92; omlaag zijn de muren twee meter dik, in 't bovengedeelte 1m85. Bekroning en spits, wier vormen ons onbekend bleven, zijn, tijdens de 17e eeuw, mogelijks bij de kerkherstellingen van 1612 en 1639, verdwenen. Langs binnen is de toren uit groote roode steenen opgemaakt; langs buiten met bouwstoffen van verschilligen aard bekleed: immers met zwart en bruin veltsteen in stukken van grooten omvang, eenige klompen geel of grijs zandsteen, ook Doornijksch orduin; de omlijstingen der vensters zijn uit deze laatstgenoemde stof verveerdigd. Binst de jaren 1650 en 1651 herbouwde de meester metser Joost Brocket het bovengedeelte van den toren tot op een einde van 8m25. Dertig jaar daarna dreigde deze in te storten. Meester Jan Hallevoet, deken van het timmermansambacht, en Pauwel Feyts, meester metser, beiden Bruggelingen, onderzochten hem tot twee reizen. Over de toen uitgevoerde werken bezitten we geen bescheiden. Wellicht verdween alsdan het gewelf der tweede verdieping en werden de muren door ankerverbindingen versterkt. Later kapte men, langs de west- en oostzijde de muren schuins af en belegde ze met schaliën, om ze tegen vochtigheid te vrijwaren; langs noord- en zuidzijde kapte men insgelijks de muren af en bedekte ze met een schaliedak dat tot in 't midden van den toren neêrkomt: daar | |
[pagina 253]
| |
ligt eene goot die het water langs de vensters van den klokstoel afleidt. De benedenverdieping van den toren binnen boeit de aandacht door zijne grootsche afmetingen en eigenaardige bouwvormen: langs drie kanten een rij van drie volgemetste spitsbogen, naar doornijkschen vorm opgevat, - kapiteelen met vierkante dekplaten, pilaarkens met ringen die de afgehoekte ribben van 't gewelf onderschragen, - langs den westkant eene boog met hoekige bekroning in wier midden de ogivale venster van den westgevel ingelijst zit. Op het gewelf staat het jaartal 1661 in zwarte verf geschilderd (thans overwit): het herinnert wellicht aan een tijdstip van gedeeltelijke aan den toren uitgevoerde herstelling. Treden wij de kerk binnen. Het oostgedeelte werd in 1639 gesloopt. De overblijvende bouwstoffen dienden om de ontworpene herstelling te bewerken. Bij de afbraak verdwenen de mooie graftomben en zerken die in de voorkerk lagen. Daar de grondzuil van 't hoogaltaar, ter plaatse waar het stond, bewaard gebleven is, kunnen wij vaststellen dat de middenbeuk van af den voet van den toren tot aan de hoofdinge der oude kerk eene lengte had van 72 meter. De spitsboog die den middenbeuk van het priesterkoor afscheidde bleef in stand, werd toegemetst, en omkranst heden den oostgevel der huidige kerk. In den noordbeuk, langs buiten, steekt eene mooie, nu toegemetste, rondvormige boog: bevond zich daar de ingangdeur eener sacristij nevens het kerkkoor aangemaakt? Enkel door opdelvingen zouden wij in staat zijn ons in te lichten nopens de volledige uitgestrektheid der oude zijbeuken. De drie beuken hebben heden eene lengte van 28m30, de middenbeuk meet in breedte 9m44, de noordbeuk 5m22, de zuidbeuk 5m05. Zeven spitsbogen scheiden de zijbeuken van den middenbeuk af. Langs beide zijden was het middendeel door zeven hooge ogivale vensters verlicht wier doorsnede 3m64 breed was; overblijfsels van de voetingen ontwaart men heden nog in de bovenin uren der kerk, de spitsbogen zitten tusschen het kerkdak en de heden- | |
[pagina 254]
| |
bestaande middenkoorboog verborgen. In de oude kerk was dus het dak van het middendeel merkelijk boven de daken der zijdeelen verheven. De ronde pijlers der zuidbeuk, hoewel sinds meer dan zeven eeuwen opgebouwd, staan steeds onaangeroerd en wekken ons op om met treurnis op de vernielde prachtvormen der oude kerk terug te staren. Zij meten eene hoogte van 3m65; hunne kapiteelen zijn met eene enkele rij knollen omzet. De have pijler die in den muur van den toren vastzit, draagt twee rijen knollen en heeft, hij alleen, zijne basis bewaard; de grondzuilen der zeven andere pijlers zijn afgekapt. De reeks pijlers van den noordbeuk verdween bij de kerkherstelling van 1639 en is door eene rij moderne ronde pilaren vervangen die zoo hoog als de spits der bogen van den zuidbeuk opklimmen; zij meten eene hoogte van 7m40. De halve pijler die den beuk aan den toren verbindt, bleef recht; doch, boven het afgeknotte kapiteel met twee rijen krullen plaatste men een modern dekhoofd, wellicht om den pilaar ter gepaste hoogte te brengen. De pijlers der noordbeuk zijn door platronde bogen verbonden; rondvormig zijn de bimnengewelven uit steen opgemetst. De buitenmuren der kerk, waarin moderne vensters steken, zijn herbouwd. De drie daken werden gesloopt; en nu omvat een enkel dak het gansche kerkgebouw. De kunstmatige beschrijving der huidige kerk die we zoo juist mogelijk trachtten op te maken, bewijst dat de herstelling ten jare 1639 op eene niet degelijke wijze opgevat was, dewijl de herstellers van de oorspronkelijke bouwtrantvormen geen rekening hielden. Eigenaardig, hoewel niet aanstootend, schijnt heden het inwendig kerkgebouw; terwijl anderzijds het uitwendig kerkgevaarte, tegenover den reusachtigen toren. iets dwergachtigs aanbiedt. Ook de minst nadenkende aanschouwer vermoedt zoohaast dat aan den voet van dien reus eens een heiligdom tot stand kwam wiens grootsche afmetingen kenmerkend waren. ('t Vervolgt) J. Opdedrinck. |
|