Biekorf. Jaargang 26
(1920)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 226]
| |||||||
Taalmatig achternaatjeBij, namelijk hierbovenGa naar voetnoot(1), de Ten dienste van de taalvorschers, ziethier het aantal woorden, gebezigd in dat boekjeGa naar voetnoot(2), ook bij VynaegieGa naar voetnoot(3) en GeeraertGa naar voetnoot(4), en die meen ik nog dagelijks gebruikt of bruikbaar mogen heeten, doch niet, althans met hun beteekenis van hier, verwoordenboekt en zijn: Alhaest (BP. bl. 10; V. bl. 2 vk.) = weldra. (Vgl. boven, bl. 206). Beëede en Beëedige = beëedigde. Dit woord, door G. gesteld (Biek. bd. xxv, bl. 355) stond best geboekt beëedde (of beëedigde). Gedraegzaemheyd, v. (BP. 12) = gedoogzaamheid. (Boven, bl. 207). Vgl. 't groot Wdb. Ndl. Taal, o. 't w. ‘gedraagzaam’. Hertstogt, m. (V. 1 vk.) = passio, ‘lijdendheid’ zegt G. Gez. (Godd. Beschouw. bl. 64); maar in den zin, niet enkel van den drift, het aanjagen, doch van de lijdenschap, de lijdinge, 't gejaag. (Vgl. Biek. bd. xxv, bl. 328). Opleg, m. (BP. 9) = last, verplichting. ‘De Eed [zegt BP.] is gedoemd geweest met opleg aen alle die beëedigde van den zelven te erroepen’. Partydigheyd, v. (BP. 14) = partijschap. ‘Laet ons alle partydigheyd van kant stellen’. Het beste van de twee (partijschap of partijdigheid), om ‘meening’ te bedieden, zal liefst... gezindte... zijn (vgl. DBo o. 't w. ‘gezindte’). Redenschap, v. (V. 1 vk.) = redengeving, rechtveerdiging. (Vgl. Biek. ald. bl. 328). Tastelyk (BP. 3) = tastbaar. Niet enkel dus als bijwoord doch ook als ‘hoedanigheidswoord’. (Vgl. boven, bl. 203). Tegenzeg, m. (BP. 5) = niet alleenlijk tegenspraak | |||||||
[pagina 227]
| |||||||
(vgl. DBo op ‘tegenzeg’), ook tegenstand, wederstand. ‘Het was bekent dat de Administratien --- onder de oogen van den Wetgever, zonder tegenzeg den Eed uytgeleyt hadden in den goeden en katholyken zin’. ‘Tegenzeg inbrengen’ of ‘verzet’ ware wat beter medunkt dan 't onhebbelijk ‘protest aanteekenen’ waarmee men heeledagen onze ooren afzaagt. Toevallende diensten (BP. 7) = te verwachten diensten, echter gerekend naarmate ze toevallen, verschaffende ten anderen een toegevoegd inkomen: 't ‘Casuale’ te weten. Hebbe hun ‘onttrokken den onderstand des levens, die zy plagten te genieten uyt de toevallende Diensten’. 't ‘Kasueel’ zou dus mogen heeten de ‘toe-val’Ga naar voetnoot(1):
Van de drie, de voornaamste zijn de twee laatste zinnen en ze staan bondig en best in 't woord ‘toeval’ begrepen. ‘Toeval’ bestaat insgelijks met nog andere zinnen. Doch, dit is geen belet dat ‘toeval’ ook gelde voor 't nw. ‘casuel’. Nogtemeer dat ‘toevallig’, als ‘hoedanigheidswoord’, reeds ‘casuel’ vertolkt waar dit woord een hoedanigheid aanduidt. | |||||||
[pagina 228]
| |||||||
‘Casuel’ (‘hoedanigheidswoord’) in den zin van gebeurlijk, ‘waarschijnlijk’ (niet van alleen ‘ongewis’), heb ik meermaals vernomen onder noormansche franschmans. - Gaat 't regenen? vroeg de eene. En de andere als hij 't min of meer verwachtende was, 'n antwoordde nooit of' met ‘c'est casuel’. - Derschen met 't stoomtuig te winter zoo men thunnent al doet, en in de opene lucht, is mèèr nog dan rieschelijk, is vast-aan gevaarlijk; en de boer die 't me zei sprak zijn vrees uit met even een ‘c'est casuel’ (niet ‘c'est trop casuel’, maar ‘c'est casuel’). Deze zin bijgevolg van ‘vast te verwachten al blijft het onwis’, is ver van wat-nieuws; en dat, rechts nog bij dezen van wie wij het woord hebben overgevlaamscht. Zoo, voortaan: waar de franschman, met het woord ‘casuel’, indermeening bedoelt niet enkel 't, onwisse maar ook het haast-wisse van het toevallend inkomen, laat ons zoovele bedurven als hij... vermits wij het kunnen; en nietmeer gezeid de onzekere inkomsten, maar liever den toeval. Destemeer aangezien we, daarmee nog, hebben voren bij hem den zin van een toegevoegd inkomen. 'k En twijfele niet dat - geldschappelijk gesproken -, waar er te kiezen zou zijn, al die er bate bij heelt, met mij meer zal houden van ‘toeval’ dan van... ‘onzekere inkomsten’. En is 't zoo met de zake, 't zij het ook met het woord. Uytwerkende Magt (BP. 5) = uitvoerende Macht. De ‘Commissaris van de uytwerkende Magt’. Verdoemelyk (BP. 4, en verder; vgl. boven, bl. 204. Ook bij G.; vgl. Biek. bd. xxv, bl. 355) = doemweerdig. 't Woord, zie-jewel, 'n was nog niet ontstichtend. Vervuldag, m. (V. 3 vk.) = ‘Jour complémentaire’. (Vgl. Biek. ald. bl. 332). Wis was het beter ‘aanvuldag’. Doch Vynaegie en de anderen - bedenken we dit wel - 'n wrochten toen niet als woordscheppers of taallouteraars; en de woorden welke ze bezigden, smeten zij uit, lijk het volk ringsom-hen, als woorden gebruikt of gebruikelijk | |||||||
[pagina 229]
| |||||||
toch. Wij, alvorens die woorden nu te versteken (zoowel als om die te aanveerden) dienden eerst dezer gewezen bestaansrecht vannader te kennen. Voordagt, (v.?) (BP. 14) = vooroordeel, vóóropgevatte meening. ‘Laet ons alle voordagten van kante stellen’. Heel iets anders nog als: overleg en vooruitzicht. Voorgeven (BP. 10) = voorstellen, voorhouden, ingeven, inblazen. (Vgl. boven, bl. 206). Te Brugge, nogheden, zegt men van een waanzinnig man: ‘hij geeft hem vanalles voor’ ttz. ‘hij beeldt hem vanalles in, en geelt hem alles toe’. * * *
Uitleg dan, ware welgekomen over de volgende uitdrukkingen: Ontluycken, een eed - (V. 2, ak.; vgl. Biek. bd. xxv, bl. 331. Ook ald. 3, ak.; evend. bl. 333) = een eed afleggen, doen. Vergunnen = bekomen. Te vinden bij G. (evend. bl. 355). Weldaed, het -, o. = (BP. 13). ‘Beroovende de Geloovige van het weldaed der H. Absolutie’. Deze twee laatste, ‘vergunnen’ en ‘'t weldaed’, kunnen zijn een vergissing; maar de vóórste, ‘ontluycken’?
L. De Wolf. |
|