Biekorf. Jaargang 26
(1920)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
[Nummer 7] | |
Magister Egidius de Braine
| |
[pagina 146]
| |
Slechts eenmaal ontmoeten wij den proost Egidius, Gillis, opkomend voor het belang van zijn kapittel van St. Pieter te Douai. Juli 1252 verkocht Egidius prepositus en Jacobus Decanus et totum capitulum S. Petri Duacensis de marktrechten, welke zij bezaten aan de stad DouaiGa naar voetnoot(1). Gillis is waarschijnlijk proost van St. Pieter geworden op het einde van 1241 of begin 1242. In de reeds aangehaalde oorkonde van Sparmaille, Aug. 1241, wordt hij slechts magister Egidius kanunnik van St. Donatiaan getiteld. 1242 Juni, in de oorkonde van Hemelsdaal wordt Egidius reeds proost genoemd. De lijst der proosten van St. Pieter geeft op: ‘AEgidius de Brugis canonicus ecclesiae S. Donatiani Brugis 1240-1252’Ga naar voetnoot(2). Meermalen ook na dit laatste jaartal komt Gillis AEgidius nog voor als proost van S. Petri Duacensis nl. nog 1265 en bij zijn dood wordt hij zoo getiteld in het necroloog van het kapittel van St. Donatiaan. In Januari 1240 of 41 getuigt Arnoldus Heer van Audenaarden en Gillis kanunnik van Brugge, dat graaf Thomas en gravin Joanna de belasting genaamd balfard hebben afgeschaft, welke de armen te veel drukteGa naar voetnoot(3). In een oorkonde van Mei 1241, waar Gillis met twee Doornijksche kanunniken optreedt als scheidsrechter in een geschil tusschen de gravin van Vlaanderen en den bisschop van Doornik over het rechtsgebied te Waasmunster, wordt hij ook nog alleen genoemd kanunnik van St. DonatiaanGa naar voetnoot(4). In de verschillende reeds vermelde oorkonden van het jaar 1242 wordt hij steeds proost van Douai genoemd. 1242 Aug. in een scheidsrechterlijke uitspraak over een wateringhe tusschen het bestuur van Damme en | |
[pagina 147]
| |
Broucke, titelt hij zich Gillis de Brugge, proost van DouaiGa naar voetnoot(1). 1242 [3] Febr. 14 was als scheidsrechter aangesteld over het betwistte rechtsgebied te Maldeghem Egidius praepositus et clericus domini comitis FlandriaeGa naar voetnoot(2). Zien wij eerst nog eenige oorkonden, waarin Egidius in betrekking komt met de abdij St. Baafs en St. Bertin. 3 Apr. 1247 verklaart de bisschop van Doornik, dat hij met den abt van Duinen en met E. de Brugis prepositus Sti Petri Duacensis als scheidsrechter uitspraak zal doen over het eigendomsrecht van eenige gronden, welke de gravin Margaretha en de abdij van St. Baafs elkaar betwisten. De abdij St. Baafs en de gravin van Vlaanderen beweerden beiden te Waterlos het hooge recht, la haute justice, uit te oefenen. Januari 1247 verklaart de gravin Margaretha met haar zoon, dat zij met de abdij overeengekomen is en aan scheidsrechters de beslissing heeft overgelaten. Zij hadden daartoe gekozen na onderling overleg den deken en den baljuw van Rijssel en magister E. de Brugis prepositus St. Petri Duacensis. 18 of 19 Juni 1249 deden deze uitspraak ten voordeele van St. BaafsGa naar voetnoot(3). Febr. 1249 of 50 beëindigt Gillis de proost van Douai met ridder Hele en René den baljuw van Brugge een oneenigheid tusschen de abdij St. Bertin en de vrouw van ridder Walter Mols over tienden en een hof te KoudekerkeGa naar voetnoot(4). 1252 3 Juli verklaart Dirk van Beveren, dat hij zich zal houden aan de uitspraak der scheidsrechters, den abt van St. Andries bij Brugge en dominus Egidius, proost van Douai, in zake het geschil tusschen hem en de abdij St. Baafs over de tienden te Adendyk, Aandyk. 1253 21 April verklaart hij voldaan te zijn door de abdij volgens de uitspraak der scheidsrechtersGa naar voetnoot(5). | |
[pagina 148]
| |
Een oorkonde van 1252 en een quitantie van 1253 van Gillis Sparmalgen over tienden bevinden zich nog in het archief van 't Seminarie te BruggeGa naar voetnoot(1). Bij gebrek aan bronnen en wijl wij het weinige, dat over St. Salvators kapittel is uitgegeven niet konden inzien, kunnen wij over Gillis als proost van Harlebeke niets vermelden, dan dat hij voorkomt op de lijst der proosten bij Sanderus in Flandria Illustrata, en bij Caneel en dat alle schrijvers, die den stichter van Sparmaille vermelden, hem dien titel gevenGa naar voetnoot(2). Oorkonden waarin Gillis als proost van Harlebeke of deken van Anderlecht voorkomt, vonden wij niet. Het Obituarium van St. Pieterskerk te Anderlecht vermeldt 2 Januari een jaargetij van zijn deken Egidii de Branea, waarvoor deze eene rente geschonken had op een huis en erf te Brussel, gelegen in de parochie la Chapelle. De uitgever van het Obituarium stelt zijn dekenschap van 1251-55Ga naar voetnoot(3). De lijst der dekens bij van Gestel, in 1290. Bijna alle geschiedschrijvers van Vlaanderen, die Gillis de Braine, de stichter van Sparmaille vermelden, titelen hem als proost van St. Donaas en kanselier van Vlaanderen. Sinds 1089 waren deze twee ambten onafscheidelijk vereenigd. In de lijst der proosten van St. Donatiaan, Gall. Christiana V, 244, komt Egidius de Brene, de Brugis of de Sparmaille niet voor, wel wordt hij opgenomen in de lijst bij Sanderus, om reden voegt deze er bij, dat Egidius de Brene kanselier van Vlaanderen was en dus rechtens ook proost van St. Donaas. Doch Egidius was noch het eene, noch het andere. De proosten van St. Donaas behoorden meestal tot de grafelijke familie en tot den hoogsten adel. | |
[pagina 149]
| |
Deze vereischte bezat Egidius. Doch Egidius kan geen proost geweest zijn dan de laatste jaren van zijn leven, omdat men steeds dit ambt bezet vindt door anderen. Egidius was evenals de lijst der proosten van Harlebeke bij Sanderus zegt slechts ‘vicegerens’ van den kanselierproost van Vlaanderen. Ziehier de reden. 11 Juli 1240 overleed de proost van St. Donaas Franciscus de Malderen. Zijn opvolger was Philippus van Savoie, broeder van Thomas, echtgenoot van gravin Johanna van Vlaanderen. Zijn vader de graaf van Savoie, ‘liberis onustus’ bestemde hem en anderen tot den geestelijken stand. Wegens de misbruiken, toen reeds algemeen, kon hij voor zijne kinderen de rijkste beneficies en de hoogste kerkelijke waardigheden verwachten. Men behoeft slechts de bisdommen op te sommen, welke zij verkregen, om te zien hoe hij slaagde. Zijn zoon Willem werd bisschop van Valence en Luik; Amédée werd bisschop van Maurienne; Bonifacius bisschop van Belly en kreeg er later Valence bij; 1242 werd hij bevorderd tot aartsbisschop van Kantelberg. Philippus geb. 1207, primiceriusGa naar voetnoot(1) van Metz, werd 1240 of 41 proost van St. Donaas te Brugge. Hetzelfde jaar wendde hij alle pogingen aan om den bisschopszetel van Lausanne, door den Z. Bonifacius van Brussel verlatenGa naar voetnoot(2), te bemachtigen met den steun zijner invloedrijke familie. De kanunniken van Lausanne, in twee partijen verdeeld, kozen elk een nieuwen bisschop, den proost van St. Donaas, Philip de Savoie, en Johannes den cantor van het kapittel. Met geweld van wapenen betwistten zij elkaar den zetel. Ofschoon de Paus ten gunste van Philip beschikte, wilde het volk niet van hem wetenGa naar voetnoot(3). Savoie moest den strijd opgeven. 1242 verkreeg Philippus | |
[pagina 150]
| |
het dekenschap van het kapittel van Vienne en hetzelfde jaar 17 Juli 1242 het bisdom Valence, open door de bevordering van zijn broeder tot aartsbisschop van Kantelberg. Wel schreef hij 1244 aan den Paus, dat hij de zorg voor het bisdom niet kon behouden ‘adeo litterarum studio ac aliis negotiis occupatus’ en werden stappen gedaan om hem een opvolger te bezorgen, maar ten slotte behield hij allesGa naar voetnoot(1). Het is te begrijpen, dat een man met zulke ambten overladen niet in Vlaanderen kon verblijven om aldaar te werken als kanselier. Toen de graven van Vlaanderen, na moeilijkheden geopperd te hebben, moesten erkennen, dat de proost van St. Donaas recht had op het zegel te bewaren, verleenden zij hem oorlof ‘commitendi sigillum alicui personae Comiti Flandriae juratae’ en deze persoon was, zooals wij reeds zagen, de Proost van St. Pieter van Douai, Egidius. In de oorkonden van het kapittel van St. Donaas komt hij ook steeds op de tweede plaats voor b.v. 1245 zaterdags na O.L. Vr. Lichtmis wordt een Ordinatio capituli S. Donatiani pro capellanis St. Basilii uitgevaardigd. Er treden op R. decanus, AE. prepositus Duacensis, J. cantor, canonici B. DonatianiGa naar voetnoot(2). Egidius is hier onder de dignitarissen van het kapittel de plaatsvervanger van den eigenlijken proost Philippus, die nog niet genoeg voorzien was van kerkelijke beneficies. Bij gelegenheid van het concilie van Lyon 1246 werd hij door Paus Innocentius IV tot aartsbisschop van Lyon verheven. Philippus en heel zijne familie stond hoog in aanzien bij den Paus. Hij voerde het bevel over de pauselijke troepen en was belast met de zorg voor de veiligheid van het concilie. De Paus schonk hem de noodige dispensatie om al de inkomsten van het bisdom Valence en van andere beneficies in Vlaanderen en Engeland enz. te behoudenGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 151]
| |
Het lijdt geen twijfel of in Vlaanderen zag men met leede oogen aan, dat de eigenlijke proost-kanselier van St. Donaas zich zoo weinig aan zijn ambt gelegen liet, en luide klachten werden hierover geuit. Om die reden zeker liet Philippus 1249 door den Paus Innocentius IV de oorkonde van 1241 bekrachtigen van de graven van Vlaanderen, waarbij zijne rechten als proost-kanselier erkend en de voorwaarden voor zijn plaatsvervanger opgesteld warenGa naar voetnoot(1). Toen de broeder van Philippus, graaf ThomasGa naar voetnoot(2), na den dood der gravin, Vlaanderen had verlaten, werden steeds meer en meer klachten geopperd over dezen ongeregelden toestand in Vlaanderen. Het gevolg hiervan was dat Paus Urbanus IV 28 Aug. 1263 aan Philippus toestond zijne beneficies te behouden behalve ‘praepositura Brugensis et cancellaria Flandriae’Ga naar voetnoot(3). Philippus maakte geen haast met de uitvoering van de pauselijke verordening, ten minste in de voorwaarden, waarop het kapittel van St. Donaas 1265 's maandags na Maria-Magdalena toestemde in de stichting van een Karmelietenklooster te Brugge, komt Egidius nog met zijn gewonen titel op de gewone plaats voor als plaatsvervanger onder de dignitarissen het geheel kapittel vertegenwoordigend. W. decanus, E. prepositus St. Petri Duacensis, J. Cantor, L. Culin et magister E. dictus Bonin, canonici St. DonatianiGa naar voetnoot(4). Eindelijk maakte Paus Clemens IV een einde aan den ongeregelden toestand, waarin Philippus zich bevond. Door | |
[pagina 152]
| |
een breve van 11 Maart 1267 beval hij den gekozen bisschop van Valence en Lyon zich voor het eind van den Vasten tot subdiaken te doen wijden en indien hij onder het octaaf van Sinxen niet alle heilige ordens had ontvangen, zou hij van al zijne beneficies ontzet worden. In een anderen brief berispte hem de Paus wegens zijne nalatigheid, eischte opnieuw sed vel praelatum impleas, vel Ecclesiae Lugdunensi amplius non illudasGa naar voetnoot(1). Philippus, meer krijgsman dan geestelijke, had geen enkele wijding ontvangen; hij deed afstand van al zijne kerkelijke beneficies en huwde Aleidis van Burgondie. 1268 volgde hij zijn broeder op als graaf van Savoie. Uit een brief van Paus Clemens IV aan den aartsbisschop van Kantelberg, Bonifacius en aan den kardinaal legaat Ottobonus, waarin hij zich alle beneficies in Engeland reserveerde waarvan Philippus afstand gedaan heeft, blijkt ook dat VII kal. Aug. 1267 het proostschap van St. Donaas zeker vrij wasGa naar voetnoot(2). In de rij der proosten van St. Donaas volgt nu op Philippus Jan de Dampierre, doch de juiste datum van zijne instelling is niet bekend. Het zou mogelijk zijn dat Gillis, die zoolang het ambt van proost en kanselier | |
[pagina 153]
| |
had waargenomen als plaatsvervanger, ook werkelijk proost geweest is in de laatste jaren van zijn leven en dus met recht den titel van proost van St. Donaas gevoerd heeft, die hem door zoovele schrijvers gegeven is. Slechts een drietal jaren overleefde Gillis het ontslag van den kanselier. Hij overleed na een werkzaam leven 4 of 5 December 1270. Plechtig was de uitvaart van den man, die een der hoogste ambten van Vlaanderen had bekleed. Wellicht was de abdijkerk van Sparmaille te klein om dien stoet van edelen, geestelijken en kloosterlingen te bevatten, die hem aldaar naar zijn graf begeleidden, bereid in het koor der kerk, de plaats aan den kloosterstichter toegestaan door de orde van Cîteaux. De nonnen van Sparmaille deden een schoone graftombe oprichten te zijner gedachtenis, waarop zijn beeltenis levensgroot rustte met een leeuw aan de voeten. Zijn overlijden werd in het doodboek opgeteekend. De abdij Ter Doest vermeldde eveneens het overlijden van zijn weldoener in zijn necroloog en teekende 4 Dec. op. ‘Egidius prepositus Sancti Donatiani’. Uit dezen titel hem gegeven door zijne vrienden, zijne gunstelingen, die zoo nabij Brugge met het St. Donaaskapittel woonden, zou men moeten besluiten, dat hij werkelijk dien titel heeft bezeten, ten minste de laatste jaren zijns levens. Toch is het slechts een bewijs, dat hij om het verrichten der ambtsbezigheden van den proost ook algemeen als proost van St. Donaas werd genoemd, wijl de eigenlijken titularis slecht zelden in Vlaanderen verscheen. De kanunniken van St. Donaas daarentegen, zeker op de hoogte, teekenden op in hun necroloog 5 Dec. ‘Ob. Egidii prepositi Duacenis canonici’Ga naar voetnoot(1). Het necroloog van Duinen is zoek, evenals dat van Sparmaille. Ter Doest vermeldt zijn overl. 4 Dec., St. Donaas 5 Dec. en evenzoo het grafschrift op zijn tombe, vermeld door de meeste schrijvers. In Sparmaille bleef de gedachtenis van den stichter steeds in eer. De naam Nieuw Jerusalem, de officieele | |
[pagina 154]
| |
naam, waarop de nonnen geprofest werden, door Gillis gegeven had geen opgang. Toen de abdij door de Calvinisten in de XVIe eeuw werd verwoest, bouwden de nonnen volgens de kerkelijke raadgeving haar nieuw klooster binnen de stad en wel te Brugge in het refuge der abdij van Duinen, 1600. Het gebeente van haar stichter Gilles de Sparmaille werd met allen eerbied overgebracht naar de nieuwe abdij in Brugge. Toen de Fransche revolutie gewelddadig een einde maakte aan de eeuwenoude stichting van Gillis de Sparmaille en de Bernardienessen verjoeg uit haar eigendom, ging de gedachtenis van den stichter te loor. 1830 kwamen nieuwe zusters der H. Kindsheid het oude Spermaille doen herleven, maar van den stichter of van zijne grafstede is alle herinnering verdwenen. Doch een getuige uit het leven van Egidius of ‘Gillis de Brene oprechten dienaer en priester Godts’ heeft de stormen der hervormingen revolutie overleefd, het genadebeeld van O.L. Vr. van Sparmaille, de Troosteres der Bedrukten. De overlevering zegt, dat het beeldje door de Bernardienessen meegebracht werd van hare eerste woonplaats Hunkevliet naar Sparmaille en reeds door mirakelen was vermaard. Gillis de Proost deed een kapel bouwen, waar het beeldje ter vereering werd uitgesteld. Deze kapel kreeg alzoo den naam van proostkapel. Gered uit de handen der woeste beeldstormers, verkreeg het beeldje een eereplaats op het O.L. Vr. altaar in een zijbeuk der abdijkerk te Brugge. Vele geschenken werden aldaar geofferd voor de gunsten door Maria's voorspraak wondervol verkregen. De zusters wisten haar schat te onttrekken aan de heiligschennende Fransche overweldigers. De laatste Cisterciënsernonnen van Sparmaille schonken 1830, toen zij haar einde zagen naderen, haar schat, het eeuwenoude beeldje, aan de kerk van het begijnhof te Brugge, waar zij een verblijf hadden gevondenGa naar voetnoot(1). Daar troont het bij den ingang van het koor, | |
[pagina 155]
| |
maar vergeten, evenals den stichter van Sparmaille, misschien wel omdat het door herstelling en beschildering een heel modern aanzien heeft verkregenGa naar voetnoot(1). Moge deze weinige regels, gewijd aan de gedachtenis van Egidius de Braine, een der lezers aanzetten een onderzoek in te stellen in de rijke Vlaamsche archieven en bibliotheken, om zoo die opmerkenswaardige figuur van Vlaanderen beter te doen kennen en te waardeeren.
J. Fruytier, Bernardijn. |
|