| |
| |
Matrona
(Vervolg van bladz. 141)
In de oude heldendichten komt de burg: Matelane voor, doch misschien verloopen uit een oude Matterane.
In den stam mat. matt. is de beteekenis van weide, weiland, hooiland doorgeslegen in onze oord- en waterloopnamen.
In den stam mos (Mosa, Mosella, Maas) die tot den morstam moet gebracht worden, is het nogmaals, de beteekenis van: moeras, vuil water, stilstaande drabbig water, die doordraagt.
Mos = moeras; Kiliaen geeft: mies, gelijk het hd. mies; ags. meos; on. myrr.
In de stammen: is, it (i) en samenstellingen: is-t-er, istre (metath.); it-er en nevensvormen: as, at, a, enz.; in de latere: hade, hadene-vormen komt de beteekenis vooruit van: onbedrichte grond, heide, eet, enz.
Met de hore, hoore, horel, hoorel-namen geraken wij geen streke. De stam: hore beteekent: slijk; doch geheel oude vormen vindt men niet. De Oder?
| |
| |
Er zijn in Vlaanderen veel hore, hoore, horen, hooren, horel, hoorelbeken, maar ze zijn niet geboekt, tenzij hier en daar in weinig afgelegen tijden. Die vorm hoort ongetwijfeld tot de Oostfranken en zal in latere tijden alhier zijn ingevoerd.
Behandelen wij nu den uitgang ona, die denzelfden weg gevolgd heeft van den uitgang ana en geen echte suffix is, op zijn eigen beschouwd, doch een naamwoord, die in den breeden zin: woonplaats, streek, en voortijds, bloote onbedrichte streek beduidde: terra vacua, waar het at, ad (het eet) groeit. Ona staat voor odina, gelijk ana voor adina reeds lang in den voortijd samengetrokken. Odina is gevormd met een aanvoeg ina bij oda - dat men tegenkomt in: jegenode; adina met een aanvoeg ina bij ada - dat men tegenkomt in contrada. De samentrekking moet plaats gehad hebben toen de uitgang ina reeds verdoofd èna luidde om geheel te verdwijnen.
Gelijkerwijze is carina, carene (enkelv.), en scarina, scarene (enkelv.) geworden, om reden dat juist te dien tijde, en bij die volkeren die ons het woord hebben overgezet, de stemzaat op de eerste lettergreep viel. Volgens dien regel wierd ook bij ons: ja-ik: jaak of jijk. Alzoo leverde bij verscheidene landspraken het woord scarina, latertijd scarne of scrine - bank, kist, écrin -.
Neemt nu dat er een stroom of watergang door eene weide-streek loopt die den uitgang ona noch ana niet aanneemt, maar den suffix ina of ino volgens men hem naamt, hij zal met den eersten aanvoeg ar, er, en met den tweeden ino of ina, matrino of matrina luiden, verlatijnscht: matrinus of matrina. E.H. Dassonville maakt ons bekend dat eene rivier Matrinus, in het landschap Picenum vermeld wordt bij Pomponius Mela. Dezelfde wordt aangehaald door Strabo: ο Ματρι̑νος ποταμος, ρεων απο της Άδριανω̑ν πόλεως εχων επίνειου της Αδριας επωνυμου ὲαυτου̑.
De zeehave droeg dus denzelfden naam, den naam der streek. ΣTΓABΩNOΣ. BIBΛ. E. KEΨ. Δ. 201. (9).
| |
| |
Neemt nog dat een waterloop zijn naam verschuldigd is aan eene weide-streek waar de uitgang ara in gebruik was, de streek zoude den naam dragen van Matara, Matra. De uitgang ara heeft de verloopen beteekenis van streek, uit zijn eerste bediedenis van eetstreek gekomen; ara is verkort uit atara; at beteekent eet; ara = aanvoeg: ar.
Deze overgang door verzwakking der t heeft plaats gehad reeds lang vóór onze tijdrekening, gelijk ook sommige klankverschuivingen, aan de geleerden ontsnapt: zooals in den merkweerdigen naam der: Usipetes (die dezelfde beteekenis heeft van de: Atrebates).
Veel later, in de hooge middeleeuwen te beginnen, wierden vanlengerhand al de adene, hadene, edene, hedenenamen samengetrokken tot ane, hane, ene, hene, en met verdubbeling der n tot anne, hanne, enne, henne.
Uit honderden, een voorbeeld: dhadene beke wordt dhaenebeke, later dhannebeke. Hadenkint wordt Haenekint, Hannekint; Hedenkint, Henekint, Hennekint, ook Hinnekint. De Bruwhadenestrate wordt de Bruwaenestrate. De taalverschijnsels zijn niet beperkt tot één tijdstip; maar worden door de bronnen en oorkonden van verscheidene tijdstippen best waargenomen, als echte daadzaken onwederlegbaar. Sommige hunner vormen beantwoorden door geheel hun tijdverloop aan de gekende taalregels, dat het een wonder is; andere blijven wederspannig tot dat een oudere taalvorm een geheel nieuw licht bijbrengt en ons ootmoediglijk dwingt te bekennen, dat onze taalregels in veel opzichten ontoereikend zijn. Gedurende den oorlog deden een tientaal taalgeleerden opzoekingen aangaande Vicogne (te Stuivekenskerke) en gaven er bladzijden taalkundigen uitleg over; toen in een enkelen stond na vier jaren, alles in duigen viel door het vinden van het eerste oorspronkelijk woord - door en door Saalfrankisch - ...
Tot welke taal behoort het woord: matt, mat?
De oude belgische streek, die strekte volgens de kaart van Strabo, van de mondingen der Liger (Loire) tot aan de grenzen van de Helvetii met eene rechtloopende lijn, moet
| |
| |
vóór onze tijdrekening, ten minsten van de mondingen der Sequana tot aan de grenzen, van Zwitserland door westfrankische volkeren bewoond zijn geweest.
Die westfrankische volkeren wierden door de grieksche schrijvers Celten genaamd, tot de verre Saalfranken toe (кϵλτιкον ϵτνος).
Eratosthenos plaatst de ‘Celtica’ van aan de Loire tot ver over den Rhijn, met eenen zwaai komende van beneden de mondingen der Loire en strekkende tot in Westphaliën - ongeveer 200 jaren vóór Christus -. Al de oudste schrijvers rekenen de later genaamde ‘Germanen’ bij de Celten. Eens dat die nieuwe naam van Germanen doorgeslegen was en als een algemeene stamnaam, geheel ten onrechte, overgedregen op de volkeren voordien onbekend (al 't Noorden inzonderheid: terra nondum explorata!), wierd de keltische streek beperkt tot aan den Rhijn, of toch, tot weinig mijlen verders. Zoo teekent ze Strabo, die dan ook de Germanen reeds op den rechteroever van den Rhijn plaatst en daarboven geheel ten Noorden den overgeschreven gebakken vorm nog durft zetten van: nondum exploratae terrae!
De keltische groep is een echte stamgroep die één groot oorvolk uitbeeldt en ééne wijduitloopende, vaste, bepaalde windstreek beslaat: de Westzeekust van Europa en de Noordzeekust - Noord- en Oostzeekusten inbegrepen -.
Van aan de mondingen der Sequana en dan Noordwaarts op, geheel oud Belgie beslaande en het Noorden van Duitschland, woonden honderden jaren vóór Christus reeds de West- en Noordkelten beantwoordende later aan de West- en Noordfranken; die oud Westfrankisch en oud Noordfrankisch spraken.
Tot dit West-Keltisch, 't is te zeggen oud West-Frankisch behoort de naam matt, mat, gelijk bijna al de stroom- en riviernamen, en de oudste aardrijkskundige vormen over 't algemeen, van oud Belgenland. De Kelten die bezuiden oud Belgenland en bezuiden de frankische volkeren in Duitschland woonden waren Zuidkelten, die Gallen ge- | |
| |
naamd wierden. Die Gallen hebben, weinig eeuwen vóór Christus, de Westkelten naar het hooger Noorden verdreven - waarvan de roomsche schrijvers getuigen dat een tijd de Gallen de bovenhand hadden: Gallorum res superiores fuisse. Intusschentijd eer de West-kelten weder hun recht konnen veroveren, wierden zij door het roomsche rijk zelve overwonnen; en hun oude rijk wierd al 't zuiden verroomscht. Alzoo wierden ook sommige namen van waterloopen en van nieuwe volksstammen waargenomen die niet West-frankisch zijn, maar te grooten deele Zuidkeltisch (Aremorisch-Bretoensch) en romaansch.
De Matrona is vast een oud westfrankischen naam gelijk de Somona (vroeger de Isomona); de Isara (nu de Oise); de Samber (vroeger Isamber) (Isambara) ook Sabis; Samarobriga (slecht: briva). Ptolemeus schrijft: Σaμaροβριγa, van een oud westfr. Isamarobriga; en menige andere. Een fransche taalkundige, hoogbefaamd, die meer dan vijftig jaren de Bretoensche taalkunde doorgrond had, schreef dat hij onze zienswijze ten volle zoude goedkeuren indien wij een doorslaand bewijs konden geven dat de oude zuidkeltische taal een tamelijk groot getal oude woorden in de Nederlandsche taal zou nagelaten hebben, die als een ‘argumentum’ zouden optreden dat eens de Armorici langen tijd de scheidgrens der Westfranken van den voortijd zouden bewoond hebben. Woorden zooals ja (gemeen goed) en breûr, brér, breûdeûr, uit een oudere bron voortkomende, konnen niet gelden. Wij zouden hem een honderdtal woorden in den bretoenschen woordenschat van ‘Le Gonîdec’ (1850) te vinden en goed bewaard in de oude taal van West- en Fransch-Vlaanderen en eindigden de lijst met twee naamgestellen die volgens zijn gezegde: hem hadden doen hutsen van lachen: grac'h = oud wijf; in 't westvl. krake, oude krake; en skubelen, ook skoberen, in 't westvl. schobber = bezem.
| |
Aanhang betreffende het woord Matrona.
A. Niet zonder belang zijn de mat-namen tusschen Leie
| |
| |
en Zee gelegen, in onze liggers, ommeloopers, terriers na te gaan. Vóór den oorlog hadden wij aangeteekend: ‘de matte; de mattewee, de mattewide, den grooten en cleenen Matterijck (deze te Dadizeele), de mattebeke, de Matterijcke (voor: ten Matterycke, eertijds), Madkerke, Meetkerke, maddecom, metecom, mat, achtermaat ook aftermat gelijk in 't engelsch; de Matare, de Maetere, 't maeterstick, zelve Maternia nevens Bevernia en Fleternia gesteld als beeknamen gevonden en opgeschreven met aanhaling van oorkonden enz.’ Wie zal ze ons, het oorkondschap misschien voor goed verloren, wedergeven?
B. De zielkunde der taal doet ons navorschen hoe de eerste beteekenis van matt, mat, haar ontwikkeld heeft. Daarbij of in de stammen van gelijke bediedenis die oorbeteekenis nog te vinden is, en hoe de latere beteekenissen op dezelfde zaken en personen worden toegepast. Het is opmerkensweerdig dat, de eerste beteekenis van mat in onze streken ter zijde geschoven wordt en dat de afgeleide voorenkomt en tot heden blijft. Nochtans moet de eerste beteekenis, die bij de gelijk beduidende stammen heden nog bestaat, voortijds in gebruik geweest zijn.
Die eerste beteekenis van vocht, vuil water, zelfs aqua eliminata, vinden wij een enkele maal bij den stam mat doch niet in de namen van streken noch rivieren, maar in de aangehaalde plaats der Lex Salica codd. 7. 8. 9 mathalio ook mathaleo. Het woord is niet noodzakelijk samengesteld maar waarschijnlijk staan er twee woorden op hun eigen: matt = vuil water, alio, aleo = ale (tot heden toe alië) die oorbeteekenis is te vinden en bewaard bij den stam sik, sec; bij den stam mod; mor; mutra (oi), mud (idg.); de algemeene wortel mu; bij den stam mos - mozegat - mazegat.
Het oorgedacht van ons volk in den voortijd, bij het eerste noemen der landen, stroomen, waterloopen, was dus, zonder tegenspraak: den aard der streek zelve, en daaruit vloeit alles. Die streek was vochtig; met stilstaande waters, moeren en moerassen, met heiden en heidegewas,
| |
| |
met, in den beginne, morsige waterloopen met een overgroot getal onontginde plaatsen, bosschen en far-isten = for-eesten, waarvan de taalkunde moet rekenschap houden.
J.V.
|
|