Biekorf. Jaargang 26
(1920)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |
[Nummer 6] | |
Magister Egidius de BraineStichter van Sparmaille, proost en zegelbewaarder van Vlaanderen.Een bescheiden bijna vergeten boekje, Onse Live Vrouwe van Troost in de abdie van SparmailleGa naar voetnoot(1) bracht ons er toe kennis te maken niet een vooraanstaande figuur van Vlaanderen uit de XIIIe eeuw, een groot vriend en weldoener der Bernardijnen, Gillis, Egidius de Braine. Ziehier hoe deze door het boekje, geschreven volgens de traditie, de brieven en oorkonden van het klooster van Spermaille, wordt voorgesteld. ‘Int jaer 1141 meester Gillis de Brene, een Edelman en devoot priestere, proost van S. Salvator te Harlebeke, canoninc van St. Donaes in Brugghe ende cancellier van Vlaanderen fundeerde t'clooster Sparmailie bij Brugge in de prochie van Sieseele ende gaf dat den jonckvrauwen van de Ordre van Cisteaux woonende te Hun- | |
[pagina 122]
| |
kenvliet in Slipene ende quaemen van Hunkenvliet woonen te Sparmailie. Dit clooster van Sparmailie ghaf hij de naeme Nieuw Jerusalem. Deze meester Gillis de Brene woonde wel 29 of 30 jaren te Spaermailie, hij was vande edelen huyse van Brene in Henegauwe, zyn vader was mher Hendrik van Brene, ridder casselein van Bins in Henegauwe, dese waeren Leenhouders ende capiteinen van den edelen graeve Boudewyn, keysere van Constantinople, graeve van Vlaandren ende Henegauwe. Hij had, aenmerckende de onbequaemheyd der plaatse tot een clooster naementlijk van vrauwpersoonen overmits de steurheyt en ongesontheyt des gronds, alsoo hy van tijdelijke middelen maghtig was en niet minder van oprechte liefde tot synen naeste voor dese religieusen te Spermailie een ander klooster nieuw uyt den grond gesticht.’ Gillis de Braine behoorde dus tot een der voornaamste familiën van Henegouwen, genoeg bekend als weldoenster der Bernardijnen. Een Gillis, Antoine en Henri de Braine komen meermalen voor in de oorkonden van de abdij Cambron. Henricus, castelanus van Binz, waarschijnlijk de vader van den stichter van Sparmalie was getuige in een oorkonde dezer abdij 1184Ga naar voetnoot(1). Een Antoon de Brena, erfelijk kastelijn van Binche, nam deel aan een begiftiging der Bernardijnerabdij Epinlieu bij MonsGa naar voetnoot(2). Nog andere familieleden van Braine schonken giften en bewezen diensten aan het Bernardijnerklooster van O.L. Vr., gesticht omstreeks 1235 te Wauthier-Braine, waar het stamhuis der familie gelegen wasGa naar voetnoot(3). Gillis van Sparmalie had zijne genegenheid voor de Bernardijnen niet van vreemden geërfd. | |
[pagina 123]
| |
Behalve mét de abdij Sparmalie, zijne stichting, stond hij ook in nauwe betrekking met de abdijen Hemelsdaal, Duinen en Ter Doest. In het stadsarchief te Brugge bewaart men nog een handschrift afkomstig van Ter Doest ‘Ex dono Egidii de Sparmaelgen prepositi sancti Petri Duacensis canonici beati Donatiani Brugensis’. Ter Doest, ten blijke zijner dankbaarheid, teekent zijn naam op zijn sterfdag in het doodenboek der abdij ter jaarlijksche gedachtenisGa naar voetnoot(1). Om zijne genegenheid voor de Bernardijnen wenschten wij nader kennis te maken met Gillis de Braine. Na onderzoek in een beperkte kloosterbibliotheek kwamen wij tot bevinding, dat Gillis de Braine, Brene, Bredene, Brienne, ook geheeten de Brugis, van Brugge, en later de of van Sparmalie, Sparmaille, vele titels en beneficies verkreeg. Zijn hooge geboorte zal wel een der redenen geweest zijn, maar zijne bekwaamheid en werkzaamheid, en de gunst van de graven van Vlaanderen hadden voorzeker hiertoe bijgedragen. Wij leerden hem kennen als magister, klerk of notarius van den graaf van Vlaanderen, kanunnik van St. Donatiaan te Brugge, van St. Pieter te Rijssel, proost van St. Pieter te Douai, proost van St. Salvator in Harelbeke en deken van St. Pieter van Anderlecht. Sanderus noemt hem in de lijst der proosten van Anderlecht zegelbewaarder van Vlaanderen en kanselier, en telt hem ook onder de proosten van St. Donatiaan. Meermalen komt Gillis voor met den titel van magister, waaruit men besluiten moet dat hij dien graad behaalde aan eene universiteit waarschijnlijk te Parijs door de studeerende jeugd der Nederlanden in dien tijd meestal bezocht. Wellicht kan het bekende werk van Jos. DenifleGa naar voetnoot(2) hierin de noodige inlichtingen geven. Officieel in een oorkonde ontmoet men Gillis het eerst in 1227. Ferrant, graaf | |
[pagina 124]
| |
van Vlaanderen en Johanna bevestigen aan Gillis de Brene, Bredene, kanunnik van Brugge, een rente hem geschonken door Jan, heer van NesleGa naar voetnoot(1). In dat jaar was hij dus reeds kanunnik van St. Donatiaan. Het Compendium toegeschreven aan Foppens zegt, dat Aegidius de Brugis (1250) bezitter was der 3e prebende in St. DonatiaanGa naar voetnoot(2) en tevens proost van St. Petri Duaci. 1241, 15 Febr. sloot het kapittel van St. Pieter te Rijssel een accoord met de stad over het bouwen van eenen muur nabij het huis van Gillis de BruggeGa naar voetnoot(3). Als kannunik van St. Pieter zal Gillis zich metterwoon te te Rijssel gevestigd hebben, waaraan ook zijne betrekkingen aan het grafelijk hof niet vreemd zullen geweest zijn. Duidelijk blijkt uit een oorkonde van 1238 dat Gillis èn kanunnik van Brugge èn van Rijssel was. Reeds lang bestond de gewoonte, dat de proost van St. Donatiaan te Brugge een prebende genoot van St. Pieter te Rijssel en de proost van St. Pieter te Rijssel wederkeerig een in St. Donatiaan te Brugge. Over deze gewoonte verwekte de kanunnik van Doornik meester Gerard Moraghe moeilijkheden en geschil. Van beide zijde besloot men een overeenkomst te sluiten en drie scheidsrechters aan te stellen. Deze waren Fulco van Gent, kanunnik van Rijssel; magister Wilhelmus, kanunnik van St. Donatiaan en heer AEgidius de Brugis, zoowel kanunnik van Rijssel als van St. Donatiaan. Zij schikken de zaak in der minne en de overeenkomst werd door de belanghebbenden goedgekeurd. 1238 Aug. en Sept.Ga naar voetnoot(4). Het jaar te voren Sept. 1237 traden Egidius en magister Wilhelmus dictus Ghiselin, kanunniken van St. Donatiaan, op als scheidsrechters in een verschil over tienden tus- | |
[pagina 125]
| |
schen de abdij Nonnenbosch bij Yperen en het kapittel van St. DonatiaanGa naar voetnoot(1). In een oorkonde van 1239 spreekt de gravin van Vlaanderen over Egidius als van haar ‘clerici nostri dilecti et fidelis’. Hierdoor krijgen wij de verzekering dat Gillis werkzaam was in de kanselarij der graven van Vlaanderen. De clerici of notarissen van het grafelijk hof waren voornamelijk belast met het opstellen der oorkonden, met de werkzaamheden verbonden aan het beheer der goederen en de zorg voor de ontvangst der inkomsten en belastingen van den graaf, welke aan het oppertoezicht waren toevertrouwd van den kanselier, een waardigheid onafscheidelijk verbonden met het proostschap van St. Donatiaan. Tevens had deze het zegel van den graaf ter bewaring, en bezegelde al de grafelijke documenten. Hierom volgde hij steeds den graaf waar deze verbleef. Alle kanunniken van St. Donatiaan waren kapelaan van den graafGa naar voetnoot(2). Gillis echter zal wel eerst zijn loopbaan begonnen hebben als kapelaan aan het grafelijk hof en vervolgens als notarius, kanunnik, enz. Hoog stond hij in aanzien en gunst bij de gravin Joanna, zooals blijkt uit de vermelde oorkonde. Toen de gravin Joanna moeilijkheden had met den proost over het bewaren van het zegel en over de te vorderen rechten, leidde dit tot een overeenkomst 1223 en weder 1233. De proost moest zoo hij afwezig was van het hof of het hof niet kon volgen, aan magister Philippus het grafelijk zegel toevertrouwen. Tevens werden de rechten en inkomsten van den zegelbewaarder vastgesteldGa naar voetnoot(3). Omstreeks dien tijd stond het kapittel van St. Donatiaan toe, dat de proost twee kanunniken te zijner beschikking mocht hebben (sine periculo foraneitatis); een om zijn zaken in zijn huis te Brugge te behandelen en een om het zegel te bewaren en te dragen aan het grafelijk hof. 1241, 1 Juni, maakten de graven van Vlaanderen be- | |
[pagina 126]
| |
kend, dat zij een overeenkomst gesloten hadden met den nieuwen kanselier-proost van St. Donatiaan, Philips de Savoie (die nooit in Vlaanderen resideerde zooals wij verder zullen zien). Zij stonden toe, dat hij een vertrouwd persoon, die hun aangenaam was in zijn plaats kon stellen om het grafelijk zegel te bewaren, te dragen en er mede te zegelen en de rechten daarvoor te ontvangen. Deze vice-kanselier moest zijn een persoon, zooals zij eischten ‘de consilio nostro juratus’Ga naar voetnoot(1). Gillis de Brugis werd met het hooge ambt belast en trad voortaan als dusdanig op. Met dezen titel onderteekende hij eenige oorkondenGa naar voetnoot(2). Ongeveer ter zelfder tijd werd Gillis proost van St. Pieter te Douai en dezen titel voerde hij steeds. Dikwijls komt hij met dien titel voor tegelijk met den deken, cantor en andere dignitarissen van St. Donatiaan in de plaats van den proost van dat kapittel, zooals men zal zien bij en na het bespreken der stichting van Sparmaille en zijne betrekkingen met de Cisterciënserabdijen. Uit een oorkonde van gravin Johanna van Vlaanderen, Juli 1239Ga naar voetnoot(3) vernemen wij het volgende over de stichting van Sparmalie door Gillis. ‘Quia quod Ecclesiae Dei, cui Ordo Cisterciensis maxime invigilat, confertur, cedit ad honoris augmentum et animarum salutem; Nos attendentes pium desiderium dilecti et fidelis clerici nostri Domini AEgidii canonici Brugensis quod habet ad dictum ordinem ratam habemus et firmam donationem quam fecit Abbatissae et monialibus de Honkevliet Cisterciensis ordinis de domo et manso suo de Spermaelgen cum terris pratis et arboribus etc. presentium testimonio approbamus. Ita ut ad dictum locum se transferant et ut ibi sit caput abbatiae praedictis et quittamus et reditum quinque solidorum qui de dicta terra de Spermaelgen ad brevia Domini Boidini de ArchebroeckGa naar voetnoot(4) quittamus eidem, ad majorem notitium exprimen- | |
[pagina 127]
| |
tes, quod dictus AEgidius coram nobis plane et aperte protestatur, tam ante donationem quam in dicta douatione facienda, quod in omnibus praedictis terris arboribus et pratis et in aquis usumfructum quamdiu vixerit, debeat retinere pro voluntate sua.’ Het klooster te Honkevliet was circa 1200 gesticht door een devote jonkvrouw Gela, die de kapel van Slipen had gebouwd met een woonst voor de kloosterzusters. Zij zelf werd er religieuse na het klooster begiftigd te hebben met zekere goederen en landen te Hunkevliet. Gravin Johanna van Vlaanderen nam het kloosterken met zijne bezittingen te Hunkevliet in Slijpene, later parochie St. Pieterskapelle, in hare bescherming en keurde goed, dat het klooster opnomen was in de orde van Cîteaux, Mei 1235. Zoo ten minste moet men de oorkonde verstaan, die zegt dat zij hare toestemming geeft om een Cisterciënserklooster op te richten met alle vrijdommen aan die orde verbonden, hetgeen reeds geschied was. Het klooster werd ingelijfd in de orde van Cîteaux op het generaal kapittel 1234. De abt van Cambron, Balduinus de la Porte van Doornik 1234-1241 of 45Ga naar voetnoot(1) en Wilhelmus de Carmin, abt van Loos 1223-1251Ga naar voetnoot(2), begaven zich, op last van het generaal kapittel, ter plaatse om deze inlijving te voltrekken. De abt van Duinen verzette zich tegen deze inlijving, omdat het klooster niet op den vereischten afstand gelegen was van zijn uithof den Hem, hetgeen strijdig was met de wetten der orde. In 't bijzijn der abten werd een overeenkomst gesloten en de wederzijdsche grenzen bepaald, Aug. 1235Ga naar voetnoot(3). Wellicht was dit verschil met de abdij van Duinen ook een der redenen, waarom men het klooster wenschte te verplaatsen, ofschoon deze niet opgesomd wordt in de toestemming der gravin van 1239. Niettegenstaande deze toestemming duurde het nog twee jaar, eerdat de nonnen geheel vrij waren hare nieuwe verblijfplaats, geschonken | |
[pagina 128]
| |
door Gillis de Braine, te betrekken. Eerst moest de goedkeuring van het kapittel van Cîteaux verkregen worden. Hiervoor zal de abt van Duinen, die belang had bij de verplaatsing, wel gezorgd hebben. 1241 in de maand Augustus vereffende Egidius magister en W. filius GisleniGa naar voetnoot(1) en R. magister, kanunniken van St. Donatiaan en van O.L. Vrouw te Brugge, de laatste moeilijkheden, die de verplaatsing van het klooster naar Sparmalie in den weg stonden. Zij stelden de voorwaarden en sloten eene overeenkomst waarop het kapittel van O.L. Vrouw, dat het patronaat te Sysele bezat, de nonnen toestond hare nieuwe stichting te bewonenGa naar voetnoot(2). Weldra dan ook leidde Gillis haar in de nieuwe abdij, welke hij den officieelen naam gaf van Nieuw Jerusalem en waar hij zelf, voor zoover zijne bezigheden het hem veroorloofden, zijn verblijf hield. De naam van Sparmaille bleef behouden en die van Nieuw Jerusalem vond geen ingang. Ja van dien tijd werd de stichter veelal magister Gillis de Sparmaille genaamd. Zien wij nu de nog karig overgebleven bewijzen van de betrekkingen van Gillis de Braine met de abdijen Duinen, Ter Doest en Hemelsdal. 1242 trok Egidius, de proost van Douai, op last der gravin Joanna, zich het lot aan der Cisterciënsernonnen van Hemelsdal te Essene. Vrouw Elisabeth, weduwe van Boudewijn van Steenvoorde had 1237 aldaar voor de nonnen van de abdij MarquetteGa naar voetnoot(3) een klooster gesticht en met inkomsten begiftigdGa naar voetnoot(4). De pastoor der | |
[pagina 129]
| |
plaats, meester Theodoricus, die als patroon het kapittel van St. Donatiaan erkende, verzette zich tegen de vestiging van dat klooster in zijne parochie. Op aanhoudend verzoek der gravin Johanna besloot hij tot een overeenkomst. Egidius, proost St. Petri Duacensis en magister Jacobus Schotelaere, kanunik van St. Donatiaan, stelden de voorwaarden, welke met toestemming van het kapittel van St. Donatiaan 1242 zaterdags voor het feest van St. Jan-Baptist door beide partijen werden aangenomenGa naar voetnoot(1). Wanneer wij het Cartularium der machtige abdij Ter Duinen openslaan, dan vinden wij: De abten het konvent dier abdij verzoeken gravin Margaretha, pas aan het bestuur van Vlaanderen gekomen, om, na inzage van hunne privilegiën en oorkonden, de abdij te bevestigen in hare bezittingen, vrijheden en voorrechten. Om aan deze bede te voldoen koos de gravin ‘duos viros discretos et litteratos AEgidium poepositum Sti Petri Duacensis et magistrum dictum Jacobum Futschelaar canonicos Sti Donatiani in Brugis,’ en gelastte hun zich naar Ter Duinen te begeven, alle voorrecht- en eigendomsbrieven na te zien, en zich te vergewissen over de bezittingen der abdij. Na uitvoerig verslag der beide kanunniken, bevestigde gravin Margaretha de abdij Ter Duinen in al haar voorrechten en bezit, Dec. 1245Ga naar voetnoot(2). Eveneens onderzocht Egidius, proost van St. Pieter, kanunnik van St. Donatiaan, met zijn collega Jacobus Futchelaar, alle privilegiën en oorkonden van Ter Doest, waarop gravin Margaretha Dec. 1245 de abdij in hare bezittingen bevestigdeGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 130]
| |
Aan Ter Doest schonk Egidius 5 bunder land in ambachte van Rodenburg (Aardenburg). Hij verbond er eene zware voorwaarde aan. De abdij moest hem gedurende zijn leven een zekere rente betalen en na zijn dood jaarlijks 30,000 turven aan de St. Donaaskerk leverenGa naar voetnoot(1).
('t Vervolgt) J. Fruytier, Bernardijn. |
|