Hoksje nu, beteekent kleine hakker, en Hokken is 't zelfde als hukken of hurken, en beteekent op zijn hielen zitten, tegenover fokken dat is gebogen op zijne knien zitten en eldors flokken heet. Hokken en fokken moet vroeger mondsgemeene geweest zijn, als koppelwoord - wisselwoord, van bijna gelijke beteekenis, en bestaat zeker nog wel bij 't volk.
Dat het woord Hokker, verkleind tot hokje, in 't Westland hoksje, wel gekozen is, blijkt wel daaruit dat een stuk boter geen beenen heeft om er op te staan, en dus altijd hukt of hokt.
De raadsels verder om oplosbaar te zijn moeten iets welbekends verhelen, en zoo is de boterstul hoksje bij uitmuntendheid.
Die oude westvlaamsche spreuken wil achterhalen, boude wel rekening van de onuitgesprokenheid van de aanvanga h, en zoo zal hij vermijden te schrijven van iemand dat hij jaloersch is van zijn haver (versta aver), even als aver van eenen ezel gezeid wordt die de turf kwijt gerocht zijnde tegen de jeukte zijn aver wendt. (Aver van af bediedt rug, en lager deelen ook, als dekwoord, en af wordt â in âwind enz.)
Andere spreuken worden moeilijk achterhaalbaar, en door, onkunde herwrocht door het wegvallen van 't voorzetsel be- in samenstellingen.
Drogredenen voor bedrogredenen kent iedereen, maar ieder weet veel min wat gedacht van de katte die te koore, te choore of te koorde gaat.
Ik vermoede dat er moet gedacht worden aan de katte, die de slimheid en de valschheid verzinnebeeldt, voorgesteld als te bekoore gaande.
Verdere voorbeelden van koor in plaats bekoor ken ik niet, buiten de uitdrukking van koorloozen haze. Een haze die niet kon gedeerd worden, die hem op zijn huk (hok) zette als de pensjagers op hem eene eerste schote gelost hadden, ze vriendelijk groette met zijne voorpooten over zijne ooren te strijken, en dan wegspoeterde. Die koorlooze haze wareerde vroeger te Clytte (Reninghelst), rond den Prol en de Maerelputten.
Of kalle die te koore gaat eene verdere beteekenis heeft die meer rechtstreeks in verband is met bekooren, kan ik niet uitmaken. Katte als bijvoeglijk naamwoord heeft den zin van slecht in: kattespel (twist kattepoot (die niet wel vasthoudt), kattekerkhof (heidensch, geusch, pestekerkhof), kattebeiers (braam) kattesmete (eerste slecht uitgevallene smete in 't spel), kattekachtelen (huis dat inzinkt), kathalzen (dood doen). Kattesmerte is mij van onzekere betrekenis in 't eerste lid; ik weel niet of kalle hier hoedanigheidswoord of naamwoord is; vermoedelijk is het woord hier naamwoord gelijk in kattelauw. Of katte daar slechte, erge smerte bij den lijder te kennen geeft, ofwel of de katte daar de naam is van 't lijdende lichaamsdeel, moet ik onopgelost laten. De laatste beteekenis schijnt mij de waarschijnlijkste, en zij brengt tevens waarschijnlijk de beste oplossing mede nopens de spreuke: 't is nu dat de katte te koore gaat.
Gust. Lamerant