| |
| |
Kerstnacht
Rechts de groote steenweg Montpellier op Castelnau, ligt de beroemde hofbouwschool ‘Enclos Saint-François - Pierre Rouge’. Aan 't hoofd staat lbbé Prévot, doctor in de rechten en thans priester van 't bisdom Montpellier. Benevens de hofbouwschool bevat het gesticht verder: een weezenhuis voor jongens en meisjes en een klein
| |
| |
seminarie. Kunstopleiding vormt de basis van heel die doening, met als doel de kennis en aanbidding der Opperste Schoonheid, en als middelen het loeren genieten en verstaan van 's Heeren werken in de natuur, het loven en verheerlijken van God in de bewerking van het geschapene door de kunst.
't Was gezegd dat we in het jaar Ons Heeren 1918, in de nacht van 24 op 25 December, aldaar de Kerstmis zouden bijwonen. We kregen gemakkelijk de toelating van de majoor alsmede van l'abbé Prévot, en pas halftien stapten we het af langs de kronkelende, dalende wegeltjes midden veld en wei naar Montpellier toe. Toen we aankwamen was de kerk reeds tamelijk vol, maar dank zij ons militair kostuum en onze belgische nationaliteit, kregen we dadelijk plaats vooraan het koor op de eerste rij. Een mooie kerk in gotische bouwtrant, zuiver van lijn, vol smaak in schikking en opsiering met eene vaste kennis en trouw-beperken tot de stijllijnen. Het middenkoor is afgescheiden van het schip bij middel van een eenvoudige ijzeren kommuniebank met rechts en links een uitsprong naar het schip toe. Van daar uit wordt door onderdiaken en diaken epistel en evangelie voorgezongen gekeerd naar het volk, uit oude verlichte (ge-enlumineerde) bijbels. Het middenautaar in grafvorm uitgebeiteld uit fijn wit marber, draagt tot versiering twee koperen kandelaren. Als ciborie geldt eene duive uit zuiver goud gesmeed, waarvan de vlerken openslaan tot bovendeksels. Romeinsche rustplaatsen zijn in het koor aangebracht voor de priesters en dienstdoende knapen.
Om half twaalf werd het kerstfeest ingezet. Stil en zoet klinken de eerste tonen van 't orgel, even zwellend tot trippelende dansende akkoorden terwijl de koraal invalt met het begeesterend huppelende languedoc's kerstlied: Lous Pastres, uit de XVIIe eeuw. Hierop volgt het fransch ‘Dieu vient de naître’ uit de XVIIIe eeuw. Het ‘O kerstnacht schoonste van de dagen’ van Vondel, om te sluiten met een fransche Noël uit de XVIIIe eeuw: ‘Tu u'as point
| |
| |
d'asile’. Vreemd kwam het ons voor in 't Zuiden van Frankrijk door fransche jongens en meisjes een lied van Vondel te hooten voordragen. Maar hier dient, opgemerkt dat de vlaamsche literatuur in heel die streek hoog aangeschreven en fel bestudeerd wordt; ja, daar bestaan zelfs vlaamsche studie- en werkkringen waar met de meeste sympathie heel de ontwikkeling der vlaamsche beweging gevolgd wordt.
Op klokslag twaalf zet het orgel eene trippelende dansende rythme in ‘Il est né le divin enfant’ (XIIe eeuw) gevolgd door het Tollite Hostias van Saint-Saëns en de Pastorale du Messie uit Haendel. Uit eene nevendeur achteraan de kerk doet de processie van 't kind Jesus haar intree. Stap voor stap, zoetjes en ingetogen met een vaandeltje of strekje in de hand, treden kleine kleine bengels, omhuld met een wit benedictijner kleed, nader. Grootere volgen met brandende kaarsjes, wijl grootere nog in diaken gekleed, eene kribbe dragen waar een levend kind met blond kroesel haar, de armtjes uitgestrekt, in zijn bloote voetjes, op strooi gelegen, het kind Jesus verbeeldt. Ze gaan de kerk rond tot tweemaal en verdwijnen altijd even stil en ingetogen, één voor één in het sakristie.
Nu vangen de kerstmissen aan, eenvoudig maar indrukwekkend om de trouwe toepassing der liturgie. Boven voeren de koren prachtige stukken uit de Missa Pontificalis van Perosi, de Missa brevis van Palestrina, de Messiaskoraal van Haendel, uit C. Franck, Bach, Hassler. Vooral onder de tweede en derde mis wordt eene keurlezing van oude kerstlieden voorgedr agen: ‘Entre le boeuf et l'âne’ (XVIIIe eeuw), Dors ma colombe (Noël alsacien XVIIIIe), La crêche Dieu en La Vierge à la crêche (Franck), O Divin Enfançon (oud fransch kerstlied uit de honderdjarige oorlog), Guihaume, Toni, Peire (Noël provençal XVIIe), Anen à Bétélen (Noël languedocien XVIIIe) en nog verder Les Voisins (XIIIe), Les Musettes (XIIIe), Les Anges (XIIIe).
Om drie uur was de plechtigheid afgeloopen. Dergelijke viering is eenig in haar aard en niettegenstaande onze beste
| |
| |
wenschen om nog aan 't kerstfeest van Pierre Rouge te mogen deelnemen, is het wel best mogelijk dat het 't eerste en laatste voor ons zijn zal. Om hun eigenaardigheid laat ik hier drie dier kerstliederen in eigen taal volgen.
Jan Bernolet.
| |
Anen a Bétélen
(Noël languedocien XVIIIe eeuw)
Anen à Bétélen, adoura lou Messie
Brabés pastourels, recatas bous agnels
Per naoutres s'acoumplit granda proufetia:
Un Diou eternel s'est lach enfan mourtel
| |
Refrain.
En routo, mous amis, prenès bostres esclos,
E de loun daou cami, segen toutes debos,
Anen doun, Pierèto, carga ta museto,
Daban aquel manit, per lou deseuuya,
Toutes à ginouls, canten alleluia.
Aï din moun cabinet, de telo qu'es tan fino,
Bale l'empourta, per ben l'emmayota,
E pioï y metren, per désus soum esquino,
Un bouu mantelet, qué lou tendra caudet
| |
Lous Pastres
(Noël Lauguedocien XVIIe eeuw)
A besoun de bous, pecaïre!
Amé sous agnels, pecïre! (bis)
Offrou la pus bëous, pécairem! (bis)
Amé sous trésors, pécaïre! (bis)
L'encens, amaï l'or, pecaïre! (bis)
Qué n'aïpas lou soû, pécaïre! (bis)
Amé tout mon cor. pecaïre! (bis)
| |
| |
| |
Guihaume, Toni, Peire
(Noël provençal XVIIe eeuw)
Lou soulèu que pèr un trau.
Venès vite, courrès vite,
Traucado de tout coustat,
Dién fai vèire sa clarta;
Quand mièja-nous sounavo,
Quaucun crido! quaucun crido!
Au travers de mou chassis,
Et in terra, et in terra....
Ai vist, noun vous desplase,
Un enfant dessus lou fen,
Courrès, courrès, bregado!
Qu 'alacho lou Fiéu de Diéu
|
|