| |
| |
| |
[Nummer 20]
| |
Plaatsnamen
Kemmel.
Naam van een westvlaamsch dorp, gelegen op eene beek, vroeger Kemmel, nu gewoonlijk Kemmelbeek geheeten. De beeknaam moet als de oorspronkelijke beschouwd worden.
Beeknaam:
a. 1269: ad opus rivi, qui vulgaliter (sic) vocatur Kemle, Feys et Nelis: Les Cartulaires de la Prévôté de Saint-Martin à Ypres, bl. 170.
a. 1304: delle viese Kemble = van de oude Kemmel. Gheldolf-Warnkoenig: Histoire.... d' Ypres, bl. 158.
a. 1426: Tote der Kemmele, Toter Kemmele, Feys et Nelis, bll. 633, 634, 635.
Plaatsnaam:
a. 1123: Chembla, Chronicon Vormeselense, per F.V. et C.C., bl. 27.
a. 1154: Cambla, ib. bl. 29.
| |
| |
a. 1189: Kemle, ib. bl. 44.
a. 1218: Kemble, L. Van Hollebeke: L'abbaye de Nonnenbossche, bl. 95.
a. 1263: Kemla, Cronica et Cartularium Monasterii de Dunis, bl. 409.
a. 1281: Boidins de Kemble, Gheld. o.c. bl. 389.
a. 1307-17: Kemmele (in 't Fransch), ib. bl. 448.
Verder bij Feys en Nelis, o.c. in de 14de eeuw: van Kemle, Jehan de Kemmele, van Kemmele; 15de en 16de eeuw: Kemmele.
Dit alles brengt ons terug tot eenen grondvorm *Cambila. Daaruit ontwikkelt regelmatig in het Vlaamsch Kembla, met omklank van a tot e, onder invloed der volgende i, eene wijziging die intreedt rond 750; dan, sedert de tweede helft der 12de eeuw, Kemle, met assimilatie van mb tot wm, geschreven m voor eenen medeklinker, waaruit Kemmele, nu geschreven Kemmel. - In 't Fransch (Picardisch) gaat *Cambila regelmatig over tot Camble (dat zou in 't gemeen Fransch Chamble luiden). Deze vorm gaat te niete en wordt vervangen door het vlaamsche Kemble, nog gebruikt in 1281; daarop nieuwe ontleening aan het Vlaamsch in het begin der 14de eeuw: Kemmele in 1307-17. Heden schrijft men Kemmel, gelijk in 't Vlaamsch.
*Cambila is eene (diminutieve?) -l-afleiding van den keltischen stam Cambo-, die wil zeggen ‘Krom’, Iersch: Camm, Camm-derc = ‘luscus’; Kymr. Cam = ‘curvus, luscus’; Corn.: Cam = ‘strabo’; Bret. Cam - ‘courbé, boiteux’ (Stokes: Urkeltelischer Sprachschatz, i.v. *Kemb winden, Kambos, Fem. Kambâ krumm.).
En bijgevolg is Kemmel synoniem met Krombeke.
*Cambo- komt meer voor in riviernamen, die gelegentlijk aanleiding gegeven hebben tot plaatsnamen. Bij Holder: Alt-Celtischer Sprachschatz, worden vermeld: 1o Kamp, rivier in Neder-Oostenrijk (niet overgeleverd, niet zeker); 2o Chamb, eene rivier die in de Beyersche rivier Regen vloeit (mij niet bekend); 3o in Engeland, Camm, riv., vgl. Adamnani Vita Columbae, 2, 22: In loco, qui Scotice
| |
| |
vocitatur Art-Chambas...; 4o in Frankrijk zou de rivier La Cambre, tusschen Landivy en Savigny, vroeger den naam Chamba gedragen hebben. - Verder kan de plaatsnaam Camfrut (Britt.), in Vita Turianii: Monasterium quod vocatur Camfrut, beantwoorden aan een ouder Cambo-frutru-s = ‘Krombeke’ Bret. frut, frot = ‘ruisseau, courant’. - Bij Greg. Turon: Vit. Patr., 4, 4, leest men: In monasterio... Cambid obrensi; 5, 3: apud Cambidobrensim monasterium. Dit schijnt te wijzen op een keltisch Cambo-dubro-n, nogmaals = ‘Krombeke’, want Kelt. *dubron wil zeggen ‘water, beek’.
In Engeland beginnen nog vele riviernamen met Cam-; en misschien is daar ook *Cambila in gebruik geweest, althans wordt eene rivier aan de westkust Camel genoemd, en uit een oud boek verneem ik dat in de keltische gewesten van Engeland eene rivier den naam draagt van Camlas en eene andere dien van Y Gamlas, met verandering van c in g, na eenen klinker. - Doch, dit alleen om de aandacht gaande te maken: ik weet eigentlijk niet wat er in dien uitgang -las kan steken.
*Cambila moest, volgens de klankwetten, in het Duitsch, evenals bij ons, ontwikkelen tot Kemmel. Van daar Kemmelbach, naam van een vlek in Oostenrijk.
Vroegtijdig overgegaan tot het Engelsch, zou *Cambila aldaar Kemble geworden zijn. Kemble vind ik als geslachtsnaam; men mag gerust veronderstellen dat dit vroeger een plaatsnaam, oorspronkelijk een riviernaam was (of nog is, doch mij onbekend).
Men mag zich afvragen of Cambron (Henegouwen), vroeger Camberon, vermoedelijk uit Cambaro,-one, ook niet afgeleid is uit Cambo-.
Aanm. 1o In Kemmelbeke, is het woord beke eerst aangevoegd geweest, wanneer *Cambila reeds veranderd was in Kemble of Kemmel. Men mag ook een oud Cambilabaki veronderstellen, dat, naar alle analogie te oordeelen, reeds voor het tijdstip van het intreden van den omklank, zon veranderd zijn in Camblakabi; waaruit, daar nu de i,
| |
| |
oorzaak van den omklank, verdwenen is, Kammelbeke zou geworden zijn. Dezen vorm hebben wij in den Gentschen gsln. Cammelbeke.
Te Kortrijk en omstreken wordt ook de gsln. Van Caemelbeke aangetroffen. Dezen leg ik mij volgenderwijze uit: er zal ergens aan de fransch-dietsche taalgrens een *Cambila bestaan hebben, waaruit fr. (pic.) *Camble. Dit *Camble, overgenomen door de Vlamingen, moest in hunnen mond *Kâmble luiden: want in de oude ontleeningen van het Vlaamsch uit het Fransch, is de beklemtoonde klinker, zoowel in gesloten als in open lettergreep, gerekt. Dit *Kâmble kon verder niets anders worden dan *Kaamle, Kamel.
Eindelijk vind ik te Brussel den gsln. Camelbecq; deze is klaarblijkelijk anders niet dan eene jonge verfransching, beantwoordende zoowel aan Caemel- als aan Cammelbeke.
2o Men zou ook genegen zijn den gsln. Vander Cammen, af te leiden van eenen riviernaam *Kamme, uit *Camba. Het is echter meer dan waarschijnlijk dat wij hier het Brabantsche woord kam, bij Kiliaen kam, kamme = ‘brouwerij’, voorhanden hebben, waaruit kammer (kil.) en fr. Cambier = ‘brouwer’. - Met ditzelfde kam(me) zullen wel samengesteld zijn de volgende plaatsnamen: Camdries, op Marcq (Heneg.), Camdriesch, op Hofstade (O.-Vl.), Camstraete, op Biévène (Heneg), Cammelandt, op Ronse (O.-Vl.), Kammeland, op Michelbeke (O.-Vl.).
| |
Vleteren.
Uit Fletrinio, 806, afgeleid van *Flet-ra, dat is de Vleter of Vleterbeek. In Biekorf, 1911, bll. 376, 377, heb ik gepoogd dit woord te verklaren uit het Germaansch, geen middel ziende om het af te leiden uit het Keltisch. Hier volgt eene andere verklaring, die misschien wat meer om het lijf heeft.
Wij mogen vermoeden dat *Flet-ra en Fletrinio omtstaan zijn uit *Fret-ra en *Fretrinio. De ontlijking van r-r tot l-r of r-l (en omgekeerd van l-l tot r-l of l-r) is een overal
| |
| |
en in alle tijden gewoon taalverschijnsel, en een bijzondere reden tot dit vermoeden is het bestaan in Westfalen van eenen riviernaam ‘die Fretter’, vroeger Vretere. (Jellinghaus: Die Westfälischen Ortsnamen, 2de uitgave, bl. 152).
Ik ga dan uit van fret-, aanzie dit als keltisch, en breng het terug tot een indg. sret-, met de beteekenis: ‘opborrelen, bruisend opwellen, stroelen’.
Bemerk dat de indg. sr, in 't gr. ῥ wordt, in 't lat. fr., in 't germ. str. In het keltisch gaan hier de dialekten uiteen: indg. sr is in de gaelische talen (Iersch, Schotsch, Manx) sr, en in de brittische (Kymrirsch of Welsh, Cornisch en Bretonisch) fr. Het schijnt wel dat het vastelandsch Keltisch, inzonderheid het Gallisch, ook beantwoordt door fr aan idg. sr. Een oude schrijver, ik weet niet meer wie, noemt de Schelde Frudis, en dit mag aanzien worden voor eene afleiding van idg. sreu, waartoe grieksch ῥεω, ῥeȗμa, ῥόος, ῥοή, ῥúσις, ῥυτό (deelwoord) en ons woord stroom behooren. Dit Frudis ware idg. sru-di-s of sru-dhi-s = ‘stroom’. Vgl. idg. sru-tu in oudiersch sruth = ‘stroom’, kymr. ffrwd, corn. frot, oudbrit. frut, frot = ‘beek’, nbret. froud = ‘torrent’. Daarnevens schijnt men een vrouw. *frutâ uit srutâ te moeten veronderstellen, te oordeelen naar het bestaan van een Lombardisch fruda, frua, fruva = ‘boschbeek’. (Meyer-Lübke: Einführung in das Studium der Romanischen Sprachwissenschaft, 2de uitgave, bl. 43.
En nu terug tot sret-. Dit sret-, germ. streth- hebben wij in ohd. stredan, mhd. streden = ‘bruisen, gisten, wervelen’, ohd. stredo = ‘fervor’, ook wel in hd. strudelen, wvl. strolen (vermoedelijk uit *strodelen), bij Debo = ruischende of ratelende stroomen, bez. in strepen of stralen’; waarschijnlijk ook in lat. fretum, fretus = ‘opborreling, gisting, strooming, zee, zeeëngte’; vermoedelijk in het Gallisch *fret-, dat, uitgebouwd met r, *fret-ra > *flet-ra > Vleter, en met een tweede suffix *fretrinio > Fletrinio > Vleteren geeft.
| |
| |
Het ware troostelijker een werkelijk bestaande kelt. fret-aan te treffen. Doch dit is nu eenmaal niet het geval. Wel is waar geeft Stokes in zijn Urkeltischer Sprachschatz een oudcorn. stret(h) aan, met de beteekenis ‘latex’, middelcorn. streyth (uit strêdh), en brengt ze terug tot een gemeen keltisch sredo-(â?) = ‘stroom, geute’. Maar dit is onmogelijk, want sr moest aldaar fr worden, niet str. Ik zie hier geene andere mogelijkheid om uit de moeilijkheid te geraken, dan de Cornische woorden te beschouwen als ontleend aan eene Germaansche tale, te weten aan een oudengelsch streth- of stred.
A. Dassonville
|
|