Biekorf. Jaargang 24
(1913)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHoeventrantIS ongelooflijk welk belang men heden hecht aan het opsporen van de bouwschikking der hofsteden; die bouworde is immers afkomstig van zeer oude tijden en kan zelfs in sommige gevallen waargenomen worden als het kenteeken van den oorsprong eener bevolking. De volkenbeschrijfkunde kan aldus tot de volkenkunde leiden.
***
Vier groote wijzen van schikking kan men volgens onze meening waarnemen in Europa, wat de verdeeling der gebouwen eener hoeve betreft.
***
Wij erkennen eerst en vooral de oortijdsche of voorhistorische bouwschikking. Waarin bestaat dit stelsel? Woning, schuur en stallingen staan hier en daar bedeeld, zonder vaste en bepaalde regeling. Wij heeten dit de oortijdsche schikking, omdat zij reeds in den jongen steentijd wordt gageslagen, namelijk in het | |
[pagina 311]
| |
jongsteentijdsch dorp, hetwelk men te Grossgartach in Wurtemberg outdekt heeft: in dit oortijdsch woonoord vond men de woningen van de stallingen gescheiden. Dit eerste stelsel, dezen oortijdschen bouwtrant kan men ook in Westvlaanderen opmerken. Het huis van den boer, de schuur en de stalling staan van elkander afgescheiden en de inrichting verschilt van hofstede tot hofstede; er is nochtans een slag van grondgedaante, dat hier en daar bovenzwemt; gij treedt op het hof: recht over de poort, op het einde van den wegel, die door den boomgaard loopt, staat de voorgevel van het huis; aan uwe rechte hand hebt gij den voorgevel van de schuur en aan uwe linke hand den voorgevel van de stallen; schuur en stallen staan recht over elkander en in rechthoekige richting met de richting van het huis. Dit stelsel hebben wij ook nog onlangs leden in Normandië waargenomen: een gebouw maakten de schuur, de woning on het wagenhuis uit. In de schuur was er niets te zien, noch tas noch schuurvloer; enkel eene vierkante ruimte met nen dilte erboven. De woning was ingericht nagenoeg als bij ons, met dit verschil dat het oud gebeeldhouwd huisgerief in bruin eikenhout nog bewaard is en dat men nog vuur maakt in den voorvaderlijken heerd en de busschen hout op de stalen brandels legt, die met koperen koppen voorzien zijn. Hier en daar op het hof waren er stallingen voor raspeerden, gewone peerden, koeien en kalvers; ze waren al gelijk gemaakt; langs de vier muren lage kribben; daarboven een rosteel; de trekpeerden stonden in geene slieten, maar waren door een stuk hout van drie, vier meters lang van elkander gescheiden. 't Een uiteinde van die stukken hout, die tusschen de peerden hingen, was aan den muur vastgemaakt en 't ander uiteinde hing met eenen reep, aan eenen balk.
***
Een tweede stelsel is de frankische hoeventrant. | |
[pagina 312]
| |
Deze schikking is overbekend, wijd en breed verspreid; de Franken waren immers vroeger zoo machtig in Europa dat zij naar ontelbare gewesten uitgezwarmd zijn. Volgens de frankische ordening, maken de woning van den boer, de schuur en de stallingen, rondom het hof een gesloten vierkant uit. Zoo een prachtig toonbeeld is op Caster te zien; zulke hofsteden ziet men in Westvlaanderen, tusschen Avelghem en Mosschroen, te Langemarck en in de omstreken van den Kemmelberg, waar zij nog soms in leem gebouwd zijn, zooals ten tijde onzer frankische voorouders. Zulke oude, frankische hoeven ziet men ook langs de baan van Rijsel naar Parijs en in menig dorp in 't Zuiden van Parijs gelegen. In Oostvlaanderen, in Brabant en Henegouwen, in de gouwen Luik en Namen, treft men allerschoonste frankische hoeven aan. In Limburg hebben zij met hare leemen wanden, best haar aloud frankisch uitzicht be waard. Ze zijn ontelbaar op de boorden van den Rijn en vertakken van daar tot in Bohemen en tot de uiteinden van Beieren. Wij hebben er in Denemarken gezien en beschouwen ze als een bewijs van de mogelijke geheurtenis dat er ook Franken naar Denemarken uitgeweken zijn. Heeft dit geen onzer lezers in de geschiedenis kunnen opsporen?
***
Een derde stelsel is de Saksensche bouworde. Woning, schuur en stallingen zijn onder een dak vereenigd; men treedt binnen al den zijgevel, door eene hooge en breede deur; men komt op den schuurvluur en langs beide zijden van den schuurvloer zijn de stallen. Verder komt men in de woning. Deze bouworde wordt waargenomen in de Kempen, al den oostkant van Nederland, nauwkeurigst in Westfalen en in de omstreken van Bremen en Hamburg. Uit de saksensche bouwschikking is de friesche gesproten. | |
[pagina 313]
| |
Deze friesche bouwschikking is dubbel; 't bestaan twee slag van hofsteden. Te Leeuwarden, niet ver van de groote baan naar Groningen, bezochten wij de prachtige hotstede van Jan Poelsma, een braven, katholieken boer. Ze bestaat uit een grooten rechthoek, met een enkel viervakkig dak. De eene kant van den rechthoek, langs den landweg gelegen, is de woning, kostbaar ingericht, met breeden gang en sierlijke woonruimten. Aan 't een einde van den gang komt men in den koeistal en aan 't ander einde in de schuur: stal en schuur, bekleeden tot het uiteinde, de twee langste zijden van den rechthoek. In eenen hoek van de schuur, is de peerdstal ingericht, met slieten als in Vlaanderen. Zulke friesche hofsteden zijn er in Westvlaanderen niet te vinden, maar de Westvlaamsche bergschuur hier en daar nog te zien, namelijk te Leffinghe, te Snaeskerte, te Steenkerke, te Heyts en te Ramskapelle en wellicht elders, moet ook door Friesen gebouwd zij, want zij vertoont de gedaante eener friesen hofstede; 't en is maar de woning van den boer die er in te kort is. Andere friesche hofsteden zijn geschikt als volgt: 't staan drie gebouwen in eene reeks en ze houden aan malkander; eerst het voorhuis, gebouwd als een burgershuis, dan het middenhuis, dat lager is en dient tot woonverblijf en dan het buitenhuis, de groote rechthoekige bergschuur, met heur viervakkig dak, waar ook de stallingen onder schuilen. Drie zulke hofsteden hebben wij in Westvlaanderen ontdekt, namelijk de Goudbloem te Dudzeele, bij de vaartbrugge, eene hofstede, staande langs de vaart, tot Oudenburg, dicht bij Snaeskerke en eene derde, welke men ziet, dicht den spoorweg rechts, als men van Oudenburg naar Jabbeke reist. 't Bestaat maar een klein verschil met de friesche hofstede: het middengebouw dient niet tot | |
[pagina 314]
| |
woning, maar tot stal in de drie fieschgetinte, west-vlaamsche hofsteden.
***
Als vierde stelsel ontwaren wij de bouwschikking, welke de Duitschers oberdeutsch noemen en die wij als allemanisch of hoogduitsch zouden kunnen aauschouwen. Beziet eene Zwitsersche villa met de stalling van onder, de woning van boven en eene galerij, die rondom het huis loopt en ge kunt u dat stelsel voorstellen, dat evenals de voorgaande op menigvuldige afgeleide gedaanten en onderverdeelingen uitloopt. Wij hebben hier voor ons de beeltenissen liggen van eene menigte hofsteden uit Stiermarken in OostenrijkGa naar voetnoot(1). Aanschouwen wij de hofstede van Simon Schlik te St Lorenzen: ze bestaat uit een enkel gebouw, met een gelijkvloers en een verdiep. In het gelijkvloers treedt men langs den zijgevel in de loove; rechts heeft men de woonkamer en de keuken en links de voorradkamer. Over de loove, heeft men eenen gang en aan beide zijden van den gang zijn de stallingen gelegen: de huisdieren wonen aldus met de menschen in de verdeelingen van hetzelfde gelijkvloers. Nevens het verdiep loopt er eene galerij, en in dit verdiep, treft men eene zaal aan en daarnevens, slaapkamers voor de huisgenooten, voor de knechten en de meiden; onder hetzelfde dak, al den anderen kant van het verdiep zijn ook de hooizolders gelegen.
J. Claerhout. |
|