| |
| |
| |
[Nummer 17]
| |
Rugge-op-Avelghem
HET weze mij toegelaten eenige woorden te voegen bij hetgeen H. Pottmeyer onlangs in Biekorf (z. bl. 221-223) schreef over den naamvorm en de ligging van den waterloop Larugge = Rugge, ten einde zijne gepaste en gegronde opmerkingen te staven en toe te lichten.
En vooreerst, de meening dat fluvio Larugge een verkeerde lezing is voor fluviola Rugge, is geen ijdele gissing.
Beschouwen wij den tekst zooals die voorkomt in de beschrijving der bezittingen der Sint-Pietersabdij van Gent. Deze beschrijving dagteekent uit de XIe eeuw en is uitgegeven door F. Van de Putte, Annales abbatice S. Petri Blandiniensis. Gent, 1842. Van het oudste gedeelte van deze beschrijving bestaat een handschrift uit de Xe eeuw, dat door den schrijver van het eltdeeuwsch Hs. gebruikt werd en uitgegeven is door F. Van de Putte, Esquisse sur la mise en culture de la Flandre Occidentale, pièces justitícatives, in Annales de la Société d'Emulation,
| |
| |
Bruges, t. III, bl. 200-219. 't Is volgens deze uitgaven dat Van Lokeren het meerendeel der oorkonden, die erin voorkomen, heeft overgedrukt in zijn Chartes et documents de l'abbaye de Saint-Pierre, Gand, 1868-1871, 2 vol. Beide handschriften zijn nu heruitgegeven, meer bezorgd en nauwkeurig, door Arnold Fayen. Liber traditionum Sancti Petri Blandiniensis. Gand, 1906.
Ziehier, volgens deze uitgave, den tekst, die ons aanbelangt, uit het fragment der Xe eeuw:
‘Temporibus Hlodowici imperatoris (= bodewijk de Vrome, 814-840) et Hainhardi abbatis dedit Wicbertus et hucsor sua Hildeberga sancti Petri Blandiniensis monasterii in pago Tornacense in loco nuncupante prope fluvio Scalde et fluvio Larugge Bacceningahem curtilum unum, wadriscampis cum pervio legitimo ingressum et regressum, terris arabilibus bunarias VII, silvis, campis, pratis ad fenum segandum carradas XX, pascuis communiis, cum adjacentiis adpenditiis cultis et incultis; et sunt ibidem inter terris arabilis et silvis et pratis plus quam capita C et super hec omnia totum et ad integrum quicquid ad ipsa loca aspicit. Adque omnia sicut carta docet’.
In dit bericht, zooals overigens in al de andere van de beschrijving, heeft de schrijver niet anders beoogd dan de hoofdzakelijke aanduidingen uit de oorspronkelijke oorkonde of ‘carta’: tijdstip van de begiftiging, naam van de begiftigers, aard, uitgestrektheid en ligging van de goederen, op te teekenen, zonder acht te geven op de nauwkeurigheid van zinbouw of schrijfwijze. Het springt in 't oog dat 't w. Bacceningahem onmiddellijk moet volgen op: in loco nuncupante.
Wat het schrift zelf aangaat, 't is voldoende een blik te werpen op het afdruk van een bladzijde uit het Hs. der Xde eeuw, ingelascht in de uitgave van Fayen, na de Inleiding, om te begrijpen dat sommige woorden, vooral onbekende eigennamen, kunnen verkeerd gelezen worden. Niet alleen staan er in den tekst noch hoofdletters, noch zin-, noch scheidingsteekens, maar de woorden zelf zijn zóó geschre- | |
| |
ven, dat sommige aan malkaar gebonden zijn, terwijl andere in tweeën gescheiden zijn zoodat het eerste gedeelte bij het voorgaande woord, het overige bij het volgende schijnt te behooren. Vermoedelijk staat er in 't Hs. fluvio larugge, zonder daarom een kopijfout te zijn, daar de kopist waarschijnlijk fluviola rugge bedoelde. 't Is echter niet te verwonderen dat de aldus geschreven woorden naderhand verkeerd begrepen werden en wel reeds door den schrijver van het elfdeeuwsch Hs.: ‘Temporibus Hludowici imperatoris et Ainardi abbatis dedit Wicbertus et uxor sua Hildeburga Sancto Petro in Blandinio monasterio, in loco nuncupante Bacceningim secus fluviolum Larugge curtilum unum’... fluviola Rugge is dus fluviolum Larugge geworden en 't blijft Larugge in de uitgave van F. Vande Putte en in die van A. Fayen.
En Bacceningahem?
Piot is de eenige niet die naar dien plaatsnaam gezocht heeft. De Vlaminck, La Ménapie et la Flandre. Anvers, 1879, bl. 144, maakt er Beekeningen van, volgens hem gelegen op Worteghem. Hoe hij van Bacceningahem tot Beekeningen komt en of er op Worteghem een gehucht van dien naam bestaat of bestaan heeft, weet ik niet. De reden waarom hij die plaats zoekt op Worteghem ligt hierin dat hij Bacceningahem vereenzelvigt met Bucingehim, vermeld onder de bezittingen van Sint-Pietersabdij, (Fayen, bl. 65, Van Lokeren, bl. 38), afhangende van de villa Waelhem, nu een gehucht van Worteghem. Maar Bucingehim is geheel iets anders. A. Dassonville, (Biekorf 1908, bl. 236) waagt de meening dat hiermee Butseghem op Caster bedoeld wordt, wat in 't geheel niet zeker is. Maar dat valt buiten onze bespreking. Een dingen staat vast, 'tis dat Bacceningahem niets gemeen heeft met Bucingehem en dus niet op Worteghem te zoeken is.
A. Fayen, bl. 24, nota 1, verwerpt den uitleg van Piot en voegt er aan toe: ‘c'est plutôt Bekkelinge, dépendance de Bachte-Maria-Leerne, près de Deynze; et le fluviolus Larugge porterait aujourd'hui le nom de Bekkelingebeek’.
| |
| |
Waarop A. Dassonville, (Biekorf, 1908, bl. 233), zegt - hij spreekt als taalkundige - ‘dit is geenszins waarschijnlijk’. Wat meer is. In Dictionnaire encycloplédique de géographie historique du royaume de Belgique van Jourdain en Van Halle, Bruxelles, 1896, vind ik op Bachte-Maria-Leerne, onder de afhankelijkheden van deze gemeente, Rekkelinge en niet Bekkelinge. En om mij te vergewissen dat het geen drukfout is, zoek ik verder Rekkelinge en vind er: dépendance de Bachte-Maria-Leerne. Fayen's meening moet dus verworpen worden.
Keeren we terug tot Piot's voorstelling: Beekeningen, probablement dépendance d'Avelghem.
Waarop hij steunt om te beweren dat Beekeningen voortkomt van Bacceningahim, dat zegt hij niet. Ten andere, er is niet veel staat te maken op Piot, wanneer hij een vereenzelviging van plaatsnamen voorstelt. 't Is hem voldoende een gelijkenis te zien tusschen een ouden en ergens een hedendaagschen naamvorm, om maar aanstonds tot de vereenzelviging te besluiten, zonder er zich om te bekommeren of ze taalkundig en aardrijkskundig echt is. Zijn uitspraken, wanneer ze niet bewezen zijn, hebben over 't algemeen geen gezag en kunnen niet als bewijs ingeroepen worden.
De meening dat deze plaats gelegen is op Avelghem, is bij hem maar een vermoeden, maar dat vermoeden is gegrond. Inderdaad. Uit de woorden: prope fluvio Scalde et fluviola Rugge, valt te besluiten dat de Rugge een zijriviertje is van de Schelde, en wel aan de linkerzijde van de Schelde. Dat blijkt uit de woorden: ‘in pago Tornacensi’. Immers de pagus Tornacensis strekte zich alhier uit tusschen de Leie en de Schelde. Z.E. Van Cappel, Pagus Cortracensis. Handelingen van den Geschied- en Oudheidkundigen kring van Kortrijk, IV (1909), bl. 15-16. Wanneer men nu weet dat er te Avelghem een gehucht bestaat, Rugge geheeten, en dat Sint-Pietersabdij van Gent aldaar, in villa Rucga (995), in Ruggis (1037), Curtis Rugghe, terre de Rugge (1281), z. Van Lokeren, bl. 66,
| |
| |
84, 408, 409, uitgestrekte gronden bezat, dan komt men natuurlijk tot de gevolgtrekking dat het riviertje Rugge, en diensvolgens Baceningahem op het gehuchte Rugge te Avelghem moet gezocht worden.
Van het bestaan van een waterloop aldaar hebben wij een stellig bewijs. Terecht besluit H. Pottmeyer: Een beek was er niet verre van dit landgoed (Rugge). Dat blijkt uit het cijnsboek van 1281 (V. Lok. bl. 409), waar er sprake is van grond gelegen ‘super Beke’. Ik zal meer zeggen. Deze waterloop, destijds bekend onder den naam Beke, liep door Rugge en moet dus beschouwd worden als de Ruggebeke, de fluviola Rugge.
Ziehier. In de XII-XIIIe eeuw was het beheer der landerijen van Sint-Pietersabdij regelmatig ingericht. De goederen uit een zelfde gewest maakten samen een geheel uit, één domein onder het beheer van een meier, een major. Deze hield zijn verblijf in de hoofdvilla, die het middenpunt was, waartoe de overige omliggende goederen, als zooveel afhankelijkheden, behoorden en waar, op bepaalde tijdstippen, de vastgestelde opbrengsten, in gelde en in nature, aangebracht en verzameld werden. Zulk een meierij was Avelghem en tevens een heerlijkheid, leen van Sint-Pieters. In 1168 (Fayen, bl. 187), vinden wij zekeren Balduinus Lenement, die te Avelghem feodale rechten hield van den abt van Sint-Pieters en in de XIIIe eeuw (Fayen, bl. 211), Gosuinus, major de Avelghem, insgelijks leenman van St Pieters. Van Avelghem hingen de naburige goederen af, namelijk Rugge en Ascoldenghem. Welnu, er bestaat een cijnsrol uit de XIIe-XIIIe eeuw (Fayen, bl. 131 en volg.) met de cijnsen, jaarlijks aan Sint-Pieters te betalen en gerangschikt volgens de verschillende meierijen. Op bl. 144 hebben wij de Census de Aflingem in die Sancti Bavonis. Daaronder volgen de namen der cijnsplichtigen, ieder met hetgeen hij in gelde verschuldigd is. Op de volgende bladz. komen ongeveer al dezelfde namen weer, ditmaal met de verplichtingen in nature. In de eerste lijst is er een Letbertus Textor de Beka, die in de tweede lijst
| |
| |
genoemd wordt: Letbertus Textor de Rugge. Een bewijs dus dat de Beke wel de Ruggebeke is.
Zoo zal het wel gegaan zijn, zooals H. Pottmeyer voorstelt: De beek Rugge zal haar naam gegeven hebben aan de villa, die aldaar tot stand kwam, en den oorspronkelijken naam, Bacceningahem, verdrongen hebben.
Bestaat er nu een verband tusschen 't w. Bacceningahem en de Beka Rugge? Ik ben niet bevoegd om daarover te oordeelen. Volgens A. Dassonville, (Biek. 1908, bl. 233) zou Baccen-inga-hem beteekenen, de woonstede van Baccinus, welk woord een afleiding is van den germaanschen persoonsnaam Bacco. Ware 't niet daarvan, ik zou mij afvragen of Bacce-n-inga-hem niet zou kunnen komen van Bace = Beca; te meer daar ik bij Fayen (tekst van de Xe eeuw) vind op bl. 27, in een opgave van een gift uit 't j. 825: ‘...in loco qui vocatur Hildeningahem seu Bursitia juxta fluviola Bursitbace,...’ en verder op bl. 49: ‘...Hildingahem... juxta fluviola Bursitbece’. En zouden we hier niet kunnen hebben: Bekeninghem of Bekeninghe of Bekeghem = de woonstede aan de Beke? Dat laten we aan het oordeel der taalkundigen over.
Intusschen besluiten wij dat H. Pottmeyer overschot van gelijk heeft, wanneer hij zegt: 1/ dat fluvio Larugge een verkeerde lezing is voor fluviola Rugge; 2/ dat dit riviertje de Ruggebeek is, loopende door het gehucht Rugge, te Avelghem; 3/ dat het bij die beek is dat Bacceningahem gelegen was.
E. Van Cappel.
|
|