lijve, gezond en kloek van vleesch; en wolle dat ze leverden, wolle blanker dan sneeuw, fijner dan zijde, wolle met alle wenschbare en mogelijke hoedanigheden.
Of Xanderke preusch was en krophalsde wanneer 't met zijnen troep door de velden toog! 't Bezat zich zelven niet van hoogmoed! Geen koning voorwaar en volgde zoo trotsch zijne legers als Xanderke zijne kudde!
Van wijlen zijnen voorzaat had het geërfd diens makke en voorraadstasch, diens hooge verlakte laarzen, en zware, met ijzer beslagen schoenen, diens vilten, breedgeranden hoed en lederen mantel; kenteekenen der waardigheid, groene geworden van ouderdom, maar die niettemin zoovele diensten bewezen als splinternieuwe! En spijts 't nu zomer was of winter, lente of herfst, steeds prijkte 't ventje met die kostbare voorwerpen rond zijn lichaam! Dus aangetooid bleek het hoogst schilderachtig en telkens 'top zijn bane nen schilder gemoette moest het poseeren, willen of niet!
Dit streelde zijne eigenliefde en gaarn diende 't ventje tot model. 't Poseerde volmaakt, zonder roeren of nichten, onbewegelijk lijk een standbeeld. Echter en verloor het zijne kudde uit d'ooge niet en alvorens den schilder te laten aanvangen spelde het telkens zijne honden de les. Aan Piek beval het ‘bijten’ en aan Fox ‘bassen’. De knappe honden verstonden degelijk wat hun meester wilde en volvoerden stiptelijk zijn gebod. Toen een schaapje te ver buiten 't spoor dreef blafte Fox vermanend toe en hielp dit niet, Piek rende zijnen makker ter hulp en beet lichtjes den ongewilligaard in de wollige huid. Dierwijze hielden zij den troep bijeen, binst de opperherder voor 't doek praalde en d'artist te werken zat dat 't zweet hem langs voorhoofd en kakebeenen uederdroppelde!
Vreugdig en vredig verzwonden Xanderken's dagen in den kolk der tijden. Zijn leven scheen eene lente vol reine hemels en lachende gezichteinders, bestraald met licht en gouden zonnevuur! Het minde de streek en den boer, de hoeve en de schaapjes, maar van tijd tot tijd toch leed