| |
| |
Plaatsnamen
IJper.
In de middeleeuwen Ipera, Ipra, Ipris, Ypra, Ypris, enz., naam van een riviertje en van de stad die erop gelegen is. Ongetwijfeld behoort de naam eerst aan het riviertje, van waar hij, zooals gewoonlijk het geval is, tot de stad zal overgegaan zijn.
Welke mag wel de beteekenis en oorsprong zijn van îpra? Men zou genegen zijn een ouder *ipara te veronder- | |
| |
stellen, wat niet ongeoorloofd is, en daarin een samengesteld naamwoord te zien, bestaande uit íp- en -ara.
Ip-, dat ware ons woord ijp = ijpeboom, in hd. dialekten îffa, ifenbaum, waarnevens het ndl. iep, met ie voor ij, eene ontleening zijn zal aan een niet diphthongeerend dialekt. En -ara zou een woord zijn dat beteekent: ‘beek, waterloop, rivier’, bewaard in de duitsche en zwitsersche riviernamen ‘die Ahr, die Aar’. *Ipara zou dan beteekenen ‘IJpenbeek’, wat zeker niet onmogelijk, noch voor de hand onwaarschijnlijk is.
Toch is deze verklaring, hoe eenvoudig ook, bedenkelijk. Niet weinig riviernamen eindigen op eenen uitgang, waarvan de kenmerkende medeklinker eene r is (waarnevens niet zelden l, en n). Welnu, de algemeene indruk is, dat deze r niet een overblijfsel is van een zelfst. nw. ara, of wat het ook wezen moge, maar enkel suffixaal is (en dat vooral om de bijvormen met l en n). Kan nu een boomnaam, mits een afleidingsuitgang, van onbepaalde beteekenis, riviernaam worden? Dit is ten minste veel minder natuurlijk, en werkelijk zijn mij dergelijke riviernamen onbekend. Wat men meest aantreft, dat zijn afleidingen door middel van r (l, n) van reeds op zich zelf bestaande riviernamen, b.v. Isa, Isara (Isala, Isana). Dit vindt men op keltisch of vroeger keltisch gebied; of dit gebruik, ook bij andere volkeren, inzonderheid bij de Germanen, hetzij door ontleening, hetzij door voortzetting van oorspronkelijke namenvorming, in zwang was, laat ik in het midden.
*Ipara, Ipra zou ik dus beschouwen, niet als samengesteld uit îp- en -ara, maar als afgeleid uit îp- door middel van eenen suffixalen r-uitgang. Zou îpa misschien ook op zich zelf een riviernaam zijn? - Waarom niet? En mogelijk kunnen wij hem nog aantreffen.
Ip- moet in het hd. îff-, îf-, en later, in de diphthongeerende gewesten van Duitschland, eif- worden. Welnu, in Beieren, wordt een tak van den Breitbach geheeten Iff, en daartoe behoort, zoo 't mij voorkomt, de middeleeuwsche gouwnaam Iphigewe (-gewe = gouwe). In het vertwee- | |
| |
klankende Beieren zou men wel is waar Eif verwachten; doch geheurt het niet zelden dat, te beginnen reeds in de middeleeuwen, een lange klank verkort wordt. Vgl. nhd. Waffe, uit mhd. wâfen, waarnevens reeds waffen, uit ohd. wâffan, wâfan. Dit geschiedt, in eene gouwspraak meer dan in de andere, voor groepen van medeklinkers, voor dubbele medeklinkers, ja ook voor enkele stemlooze medeklinkers. Ook in de schrijftaal zijn een aantal dergelijke vormen voorhanden.
Gansch naar den eisch is Eifa, naam van een riviertje en van een daarop gelegen dorp in het Groot-Hertogdom Hessen. Daarover lees ik in Wilh. Sturmfels: Die Ortsnamen Hessens, bl. 19: ‘Eifa, im 12-15 J. Ypha, Yphe, Iffe, Yffe, Eiff= (Dorf) zu der Eifa; diese 782, Ypha, Yfa, aus îwa-fa = Eibenwasser’. De lezer zal zonder aarzelen de hier voorgestelde, onmogelijke etymologie van de hand wijzen, maar de belangrijkheid weten te waardeeren van den rivier- en dorpsnaam Eifa, die bij ons ijpe luiden zou.
In het fransch zou een oud îpa ontwikkelen tot ive. In het Namensche bestaat inderdaad een riviertje genaamd Yve, en daarop een dorp met den naam Yves. Doch, bij gebrek aan zeer oude vormen, is het hier onmogelijk een oordeel te strijken, want ive moet niet noodzakelijk opklimmen tot îpa.
Doch uit het voorgaande blijkt, dat ik het recht heb een riviernaam îpa te veronderstellen, en Ipra als afgeleid uit îpa te beschouwen. Maar wat is dan îp-? Buiten den boomnaam ijp, weet ik in het germaansch geen verder aanknoopingspunt te ontdekken; maar de naam kan keltisch zijn; het is zelfs waarschijnlijk dat hij keltisch is eerder dan iets anders. Nu, kelt, îp zou beantwoorden aan indogermaansch îkw of êkw (voor 't gemak schrijf ik kw zoowel voor kw als voor kw).
Komt îp uit îkw, dan mogen wij daarin een afklanksvorm zien van liet latijnsche aequus = ‘effen’, aequor = ‘vlakte, oppervlakte der zee, water der zee’. Men verge- | |
| |
lijke Glabbeek, Glabaix (Brab.) Gladbeck, Gladbach, Glattbach (Duitschland), samengesteld met glad = ‘effen’. Ook op zijn eigen wordt ‘glad’ als riviernaam gebruikt in Glatt, zwitsersch riviertje, in 't kanton Zürich.
Komt îp van êkw, dan mag men denken aan verwantschap met lat. aqua, germ. *ahwô, got. ahwa, ohd. aha, onl. aha in Laraha, a. 976 (Serrure: Cartulaire de Saint-Bavon, bl. 10). Dit ware in het kelt, *apâ, misschien aanwezig in den ierschen volksnaam MaνáΠιοι, in den ierschen stadsnaam Mavaπía, en in den Belgischen volksnaam Menapii, De afklanksgraad êkw schijnt ook voor te komen in den oudnoordschen naam AEgir, AEger = ‘water, zee, zeegod’, beantwoordende aan indogerm. êkwios.
Zoodat *îpa en Ip-ra zonden beteekenen of wel ‘effen, glad’, misschien zelfs, met eenen verder ontwikkelden zin, ‘glanzend’, scil. water, beek, rivier; of wel ‘water, waterloop’, gelijk Aa, uit Aha.
Aanm. 1. In Normandie vindt men eene gemeente, die den naam draagt van Ypreville (Seine-Inférieure). Denkelijk zal deze wel in betrekking staan met, en afgeleid zijn van den vlaamschen stadsnaam IJper, te meer daar men in Normandie nog twee dorpen aantreft, die Flamanville heeten (Seine-Inférieure en Manche), en alzoo schijnen getuigenis af te leggen van vroegere betrekkingen tusschen deze landstreek en Vlaanderen. Vgl. Biekorf, 6e jaar (1895), bl. 325.
Aanm. 2. Het fransche Ypres is eene betrekkelijk jonge ontleening uit het vlaamsch. Indien îp(-)ra van eersten af de fransche ontwikkeling medegemaakt had, zou het îvre luiden. In Frankrijk zijn een aantal plaatsen die den naam dragen van Ivry, Ivrey, Yvré, Yvrac, die taalkundig uit Ipriacum en Ipracum zouden kunnen hergeleid zijn. Dit is echter onwaarschijnlijk. Eerder nog zou de plaatsnaam Yvron (Mayenne) kunnen oorspronkelijk een riviernaam zijn, en beantwoorden aan een vroeger Ip(-)ro,-one. Overigens kan ook ons IJper voorzetting zijn van Ip-ro, zoowel als van Ip-ra.
| |
| |
Aanm. 3. Men schrijve niet Iper, noch Yper: dit is strijdig met de huidige spellingsregels. De oud- en middelnederlandsche î wordt heden geschreven ij, en gesproken in het nl. ei, in de Westvlaamsche volkstaal i. Om reden dat IJper eene Westvl. stad is, spreken de vreemdelingen, of velen onder hen, ij hier uit als i; doch daar waar de naam sedert lang inheemsch is, is het anders. Te Gent, b.v., waar sedert eeuwen eene (zelfs eene lange en eene korte) IJperstraat bestaat, spreekt men, zooals 't aldaar behoort, Eiperstraat. Men schrijve ook niet met eenen uitgang -en: IJperen. Deze vorm is een (zwakke) datief, dien men soms aantreft, en zoo vindt men den geslachtsnaam Van Iperen nevens Van Yper te Gent; maar die niet is bewaard gebleven. Ten minste ben ik niet gewaar dat deze vorm in Vlaanderen ooit gebruikt wordt.
Men schrijve nog veel minder Ieperen, aangezien hier twee taalfouten voorkomen, waarvan de eerste eene grove is. Ook is het deze vorm, die in de ambtelijke stukken met goeden uitval naar den voorrang dingt.
Men schrijve IJper, omdat dit de eenige werkelijk bestaande vorm is. Ik weet niet waarom ik hier twee hoofdletters te reke moet zetten, maar dit is, zooveel ik zie, een algemeen gebruik.
| |
Loker.
Dit is de naam van een dorpje in 't zuidwesten van Westvlaanderen. In de 12de en 13de eeuwen vindt men geschreven: Locra, Lokre, Lokara, Lokere, Locris, Locres, enz.; eens ook vindt men den vlaamschen datiefvorm in Walterus de Loeren, a. 1167 (Serrure, Cartul. de S.-Bavon, bl. 47). Op het grondgebied van Loker loopt een beekje dat denzelfden naam draagt: zooals gewoonlijk, zal de beek haren naam aan het dorp gegeven hebben.
Aanzien wij het woord Loker, riviernaam, als keltisch, dan komen wij tot eene bevredigende verklaring. In het Indogermaansch bestaat een woordkern leuk-, louk-, luk-, vertegenwoordigd bij ons door het woord ‘licht’, in
| |
| |
't grieksch door λευκός = ‘wit, helder, glanzend’, in 't lat. door lûx, lûcêre, lûmen, in 't kelt. waarschijnlijk door Leucetius, Louketius, een bijnaam van Mars, en door meer andere woorden in de hiergenoemde en in de overige indogerm. talen.
Den zwakken graad luk- vinden wij onder meer in het gr. Λύκη en άμφι- λυκη = ‘schemering’, in het lat. lucerna, in het on. logi = ‘vlam’, in het nhd. Lohe, en ook in het kelt. De stam luko- steekt in het kymrisch am-lwg = ‘conspicuus’, in het iersch loch = ‘zwart’, in het kymrisch llwg = ‘zwartgeel’. Voor de ontwikkeling van de beteekenis ‘glanzend’ tot die van ‘zwart’, vergelijke men eng. black = ‘zwart’, behoorende bij blaken, blekken, φλέγω = ‘in brand steken, doen glanzen, blinken’.
In de oudheid, vindt men op grieksch gebied den veelvuldig voorkomenden riviernaam Αύκος, bij de Romeinen Lycus geschreven. Deze mag gevoegelijk teruggebracht worden tot den stam luko-, en mogelijk bestond alhier vroeger een dergelijke naam Lukos of Lukâ, verder uitgebouwd met een r-Suffix: waaruit Luk-râ (of-o), later Loker = ‘de glanzende- heldere of zwarte- (beek). De benaming komt overeen met deze van Wittegracht, Wittendijk, Zwartebeek, Zwart-water, Eau-Blanche, Eau-noire, in Belgie; Whitewater, Whitbourne, Blackbrook, Blackwater in Engeland; Weissach Weissbach, Schwarzach, Schwarzbach, Schwarzenbach. in Duitschland.
Aanm. - Lokeren, in het hand van Waas, kan identisch zijn met ons Westvlaamsch Loker, want in onze oostelijke gouwen hangt men geern eene n aan de woorden die op -e uitgaan, en in de middeleeuwen vindt men soms vormen die met deze van Loker overeenstemmen; b.v. juxta Locris, a. 1139, Corp. Chron. Fland., I, Append. bl. 709; Loukre, Lokere, Laukere, ten jare 1231, Corp. Chron. Fland., II, Codex diplom. Abbat. Ninov., bll. 869, 870, 871; Dirmanus de Locra, a. 1145; Serrure: Cart. de S. Bav., bl. 38.
| |
| |
Het kan ook de datief zijn van Loker. Zoo vinden wij in 1139: juxta Lokren, Corp. I, bl. 708, en in 1130: Diremannus de Locren, Serr., bl. 35.
Het kan eindelijk eene n-afleiding zijn; b.v. *Lukronā, of iets dergelijks (vgl. Bebrona - Beveren). Niet zelden vindt men zulke afleidingen bij rivier- en plaatsnamen, en soms blijven beide vormen langen tijd in gebruik: zoo vindt men dikwijls Beveren nevens Bevere. Het bestaan eener n-afleiding wordt bewezen door de middeleeuwsche vormen Lokerna in 1190 en Lokerne in 1229, bij Serrure: Cart. de St-Bavon, bll. 75 en 1229. Welkeene van de drie mogelijke vormen in het huidige Lokeren voortleeft, zou ongetwijfeld met zekerheid blijken uit een oppervlakkig overzicht der geschreven oorkonden uit de laatste eeuwen.
A. Dassonville
|
|