Biekorf. Jaargang 24
(1913)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 186]
| |||||||||||
De laatste uitgave van Gezelle's DichtwerkenIII. GelegenheidsgedichtenVOLGENS afspraak, moesten wij nog een woord besteden aan dit nieuwe gedeelte van Gezelle's Dichtwerken, waarin men wilde verzamelen alles wat nog van den Dichter vindbaar was, vooral zijne ontelbare gelegenheidsverzen. Deze staan aldus verdeeld: I. Nieuwjaar. - Geboorten. - Eerste Communie. - Priesterwijding. - Huwelijk. - Geestelijke kleeding en Professie. - Welkom. - Pastorinhaling. - II. Patroonfeest. - Liederen. - Rouwgedichtjes. - Aan Vrienden. - III. Jubeldichten. - Jubeldichten en Varia. Deze schikking is goed, behalve nochtans de rubriek: Liederen. Immers, er staan liederen in bijna iedere afdeeling; liederen op welkom's, inhalingen, jubile's etc... (Zie b.v. I. 175, III. 35, 72, 81 etc...) en daarbij, onder deze liederen zijn er dan weer die geen gelegenheidsliederen zijn, b.v. de Vertaling van Klaas Groth's: Min Modersprak; Kruisweg; aan 't Vaderland (1876) en andere. Het strootje Harba Lorifa op bl. 117 staat daar ook aardig alleen te kijken, 't is immers het eerste van een Meiliedje uit de Dertig geestelijke liederen. Ook Kruisweg bl. 132 komt daaruit. Waarom mochten de andere er dan niet instaan? Zoovele over die Liederen. Zij staan op een verkeerde plaats, en maken een verdeeling die met de andere niet past. Ook in andere afdeelingen zijn verscheiden stukjes, hier en daar, herhalingen van gedichten uit de oudere bundels:
Dankbaarheid. II. 95, is maar een lichte variante van Kleengedichtjes. Laatste XXXIII. 24Ga naar voetnoot(2). Het St Gregoris Eierliedje. IV. 82, kan wel in 't jaar 1880 tot dien vorm gekomen zijn, maar de kiemen en eerste gronden staan te lezen in de eerste uitgave (1862) van Gedichten, gezangen en gebeden. Aanteekeningen, bl. 160. Het is te begrijpen en te vergeven, dat er nogal eenige van die verspreide versjes niet werden gevonden en dus niet opgenomen; | |||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||
maar deze, die in de Tijdschriften staan, waarin Gezelle schreef, zouden toch kunnen en moeten gevonden zijn. Zoo Biekorf. De Rouwdichtjes van II. 139 zouden alzoo vermeerderd zijn met:
Ook voor andere afdeelingen hadde men in Biekorf, Rond den Heerd, Vlagge, Nieuwe Tijd zelfs, nog stukken gevonden. Vindbare en gevonden datums ontbreken ook allerwegen, evenals nadere bepalingen van menschen en omstandigheden. Voorbeelden: III. 32 en 35. Het eergedicht en het tafelliedeken voor Lod. Beernaert en H. De Jonghe, 1888. Welke is de gelegenheid? Dat staat wel te vinden in 't gedicht, maar 't moest er boven staan, zooals bij vele andere. Zie R.d.H. 1883, 252: vijf-en-twintigste jaar van hunnen dienst als leden van 't Broederschap der algemeene Berechtinge op St Salvators te Brugge. IV. 48, 49. Tafelliedekens. Zou het niet wetensweerdig zijn, dat die liedjes behooren bij het gelegenheidsgedicht: 't klooster van Bethel te Brugge (Lied. eerd. en rel. 24), en samen daarmede in één boekske wierden gedrukt in 1864? En dat is de groote zwarigheid tegen deze Gelegenheidsgedichten. Wij moeten 't wel zeggen: Voor Gezelle's roem als dichter, mochten verre de meeste onbekend blijven. Hij zelf heeft zijn beste verzen van die soort in de oude bundels geplaatst. Er staat in deze nieuwe verzameling niets dat reiken kan aan: Onze Bewaarengel, - Op de kust van Westvlanderen, - De roep des Heeren uit Dichtoefeningen; aan Philip Verhulst, - Doctor Waffelaert uit Liederen eerd. en rel.; aan De bruilof klokke luidt, - De kerels zij waren, - Ach Lena lief, - etc... uit Tijdkrans. Ook ware 't een misgreep, dezen hoop voor-de-vuist gedichte en weinig kunstige stukken op denzelfden voet te stellen met die uit de voorgaande boeken, zelfs met de gelegenheidsverzen daarin. Wat echter belang had, 't waren de historische bijzonderheden aan deze verzen gehecht. Daarom moesten alle omstandigheden van plaatsen, personen, tijd, gelegenheid, aanleidende oorzaken, zinspelingen op geheurtenissen etc... zooveel mogelijk aangegeven zijn. Bij gebrek hieraan is dit laatste deel voor den gewonen man onverteerbaar en grootendeels nutteloos. Den dichterlijken lezer bekoort het niet; den weetgierigen lezer voldoet het niet, tenzij hij reeds den weg zelve gebaand hebbe. Maar hoevelen zijn in dat geval? Voor zoekers in Gezelle's dichtgeschiedenis is echter het boek kostbaar, zelfs zooals het is. Al. Walgrave. |
|