Biekorf. Jaargang 24(1913)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 170] [p. 170] De bladeren vallen.... vallen!... ZIE rondom u!... Zie rondom u!... Hoe al de boomen weenen En zilte tranen pletsen op Hun ruwe wortelteenen. De winter is gekomen nu Met dood in hand en longen; Ach! al de bladjes hebben reeds Hun stervenslied gezongen. Zie rondom u!... De boomen daar Nu staan, half naakt, te kermen, Terwijl de bladjes vallen, ach! In 't slijk bij heele zwermen. Zij vallen, wiegend, weg en weer In rosse, dikke kringen Lijk neêrgeschoten vogels al Met slappe en slutsche zwingen. Zie rondom u!... De velden al De hoven - wegen - straten; Met rosse blaren toegedekt Ligt alles nu verlaten. Gelijk een reuzig doodenveld Vol verschgedekte graven Waar niets dan mist en smokkel huist En hongerige raven. Zie rondom u! Hoe zeere toch En zonder staan, zij vallen; Ten avond zeker, bladerloos Staan reeds de boomen alle! Ach! winter... booze winter toch Gij doet mij toch zoo lijden. Ik voel met ieder blad dat valt Een wond in 't hart me snijden. Ik minde zoo de bladjes al Ik had ze zien ontzwellen En met de lente dagelijks Langs al de takken snellen. [pagina 171] [p. 171] Ik had z'in zomers zonnegloed Zien blinken en zien blozen En nu, ze liggen aan mijn voet In 't slijk daar vastgevrozen. ‘Ach! winter... hoor mijn bede toch! ‘Ik smeek u!’... 't kan niet baten Zij vallen... vallen... vallen al En dekken steeg en straten. Vorst winter is gekomen ach! Met dood in hand en longen En al de bladjes hebben reeds Hun stervenslied gezongen, Brugge, 25/Okt./'12. Bertholf Biekens Vorige Volgende