- Ik zal naar Bonna reizen. Geef mij de wastafel, waarvan gij gesproken hebt: wie weet of gij geen deel van de erfenis kunt verwerven, welke u toekomt!...
- Ik heb over mijn lot niet te klagen. Zonder rijkdommen kan men ook een gelukkig leven genieten. De pracht en de overtolligheid hebben lasten, die den eenvoud onbekend blijven. Doch op dit oogenblik zou een deel der rijkdommen mijns vaders mij een groot genoegen verschaffen.
- Het zou den goeden uitval der plannen van uwen zoon bevorderen.
***
Zonder moeite wordt de koopman Speratus op de villa Antiniacum aanveerd; zij is op eene bekoorlijke hoogte gelegen, twee mijlen van Bonna; de bewoners zien de stad voor hunne voeten liggen en genieten een prachtig uitzicht op de vallei van den Rijn en op de omliggende heuvelen.
Speratus wordt in den aecus, in de pronkzaal der huisvrouw, binnengeleid; muurschilderingen en marmeren platen bekleeden de wanden en beelden van ingelegde steentjes versieren den vloer.
Speratus groet de dochter van Antinius, die de villa bewoont en in haar gezelschap ontmoet hij eene stokoude vrouw, die sprakeloos blijft en wier aangezicht gerimpeld is als de schil van een ouden appel.
Hij vermoedt in haar de moeder der edele vrouw en bij is overtuigd dat Agrippina, de vermoedelijke dochter van Antinius, met het geheim harer geboorte bekend is.
Daarom besluit hij recht op zijn doel los te gaan.
- Edele vrouw, ik vraag u oorlof, zoo zegt hij, om u over eene zeer gewichtige zaak te spreken.
- Spreek vrij.
- Ik kom om u te bestrijden, doch ik strijd met eerlijke en degelijke wapens.
- Ik vrees geenen aanval.
- Gij hebt het recht niet deze villa te bezitten.