Biekorf. Jaargang 24
(1913)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe laatste uitgave van Gezelle's gedichtenHET ziet er niet uit, alsof de ongeluksvoorspelling van sommige twijfelaars moest vervuld worden: ‘Gezelle was in de mode, en de mode voorbij, zou het met Gezelle gedaan zijn en vergeten’, want... en daarna uitspraken over den graad en de maat zijner grootheid.... over het dieptepeil zijner denkbeelden.... en nog wat. Pas twee jaar na eene uitgave, in 't bereik van eenieder, alweer eene andere, vermeerderd met onuitgegeven gedichten in de ‘Laatste Verzen’, en met een bijvoegsel van gelegenheidsgedichten. Over deze laatste een anderen keer. Nu zullen wij alleen de reeds gekende bundels in dezen nieuwen herdruk overzien. Nogmaals dient herhaald te worden, wat wij reeds zeiden in Biekorf 1910, bl. 366:
Nu deze laatste uitgave wil volledig zijn in de meêgedeelde onuitgegeven stukken, want vele, in den grond soms onbeduidende verzen worden gedrukt in Laatste verzen. Zij geeft hier en daar dagteekeningen, door den dichter niet meêgedeeld, zij voegt bij den tekst enkele nota's en varianten. Zij wil dus critisch zijn. Welnu, zij is het geenszins. Er zijn vele stukken te kort, (die geen gelegenheidsverzen mogén heeten) en er ontbreken oneindig vele data en varianten die gemakkelijk te vinden waren. | |||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||
Wij zullen dat nu bewijzen. Vooraf gezeid, wij houden niet aan al die opgaven, maar eens dat men ermêe begon, moest men ernstig zijn, en naar volledigheid streven. Er is wel verbetering op den voorgaanden druk, vooral in ‘Laatste verzen’, zoo wij verder zullen zien, maar zelfs daár, en vooral in de andere bundels, is er nog al wat aan te merken. Dit zij dus gedaan, sine ira et studio. Volgen wij de boeken van 't begin af. | |||||||||||||||
Dichtoefeningem.In ‘Dichtoefeningen’ staan er 11 nota's op veranderingen in de schikking der stukken; van die 11 zijn er 5 onnauwkeurig, en ééne bewijst niet wat ze beweert. 1-2) Bl. 56, bij 't gedicht aan de Eerw. Heeren Carlier, op nr I: Waarom 't gebrom: ‘Komt niet voor in de uitgave 1858, maar eerst in die van 1878’ zegt de nota. En de uitgave 1858, op bl. 70 geeft: Waerom 't gebrom... onder titel: ‘Het katholiek altaer’, met twee strophen erbij. De huidige druk neemt zelf dit gedicht een 2e maal op (bl. 85); heeft men dan de gelijkheid niet gezien? Dit maakt, dat de nota op dit gedicht, nu op bl. 85, ook onjuist is. Is twee. 3) Bl. 57, bij nr II van 't zelfde stuk: ‘Staat niet in de uitgave 1858’ zegt de nota. En de uitgave 1858, op bl. 69, geeft: Sinaï, dat, buiten de 8 eerste en de 2 laatste verzen van nr II, juist hetzelfde is. 4-5) Bl. 60, bij nr IV van idem. ‘IV en V ontbreken in de eerste uitgave.’ En de eerste uitgave geeft, op bl. 165: Dank na de Misse. Doe daar de 2 eerste en de laatste strophen van weg, en gij hebt. IV (vers 1-24) en geheel V van de verzen voor de Carlier's. Dit maakt dus ook de nota op bl. 171 onnauwkeurig of ten minste niet volledig. De nota op bl. 132 bewijst niet wat ze vooruitzet. Hier kwam, zegt zij, onder den titel Weenen het bekende: Ha beklaagt hem uit Kerkhofblommen. ‘De voorrede bij de 1e uitgave is gedagteekend: O.H. Hemelvaart (d.i. 13en Mei) 1858. Kerkhofblommen zijn geschreven omtrent den 8en Mei 1858. Het stuk zal dus vermoedelijk wel voor Kerkhofblommen oorspronkelijk bestemd en ermeê gedicht zijn. Bij de 2e en 3e uitgave van Dichtoefeningen bleef het weg.’ Het kan waar zijn, en het ‘vermoedelijk’ is gegrond, maar dat de inleiding van 13en Mei is, bewijst zulks niet geheel. Kerkhofblommen verschenen half Juni 1858, want Gezelle (R.d.H. II, 150) noteert dat vader Van den Bussche stierf ‘terwijl de Kerkhofblommen onder druk lagen’, en zijn dood, luidens zijn doodprentje, had plaats den 10en Juni. De Dichtoefeningen waren toen ook nog, en voor nog lang, onder druk, want de goedkeuring van den Bisschop, die op de laatste bladzijde staat, is geteekend St Laureinsdag, dat is 10 Augustus. Het kan dus zeer goed zijn, dat ‘Ha beklaagt hem’, 't welk midden in de 1e uitgave staat van Dichtoefeningen | |||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||
afzonderlijk gedicht was, vóór Meie, en dat het in de Kerkhofblommen, in Mei of Juni, ingeschoven werd; zooveel te meer, daar ik een papiertje van Gezelle's hand gezien heb, waar dit versje, met de lezing: van 't gekwetste pijnhout (zooals in Dichtoefeningen) onafhankelijk te lezen is. Maar de twee vermoedens hebben grond, en noch 't een noch 't ander bewijs is afdoende. - Nu, tot daar. | |||||||||||||||
Kerkhofblommen.Bij de Zielgedichtjes in den bundel Kerkhofblommen heb ik drie aanmerkingen te maken: 1o Men hadde de jaartallen, hoven ieder stukje eens moeten nazien, er zijn eronder verkeerd opgegeven. Zoo b.v. nr VIII: ik heb hier het doodsanctje van het kindje (Al. De Kiere) en een uittreksel uit den Burgerstand van Rousselare voor mij liggen. Beiden stemmen overeen, gevende het jaartal 1852. 2o Aan t'einde van de Zielgedichtjes, in een goed afgescheiden aanhangsel, ware de plaats geweest voor de dergelijke versjes, na 1892 door Gezelle gemaakt, en die nu in den lateren bundel gelegenheidsverzen zullen staan. 3o Bij eenige dier Zielgedichtjes waren zeer wetenswaardige nota's te passe gekomen, bij CXV en nogal andere. | |||||||||||||||
Gedichten, gezangen en gebeden.Bij O Dichtergeest, 8, is de nota van de uitgave 1910 weggebleven, zij gaf den datum 1879; waarom is dan die bij O Morgenstond, bl. 31, ook niet weg, daar zij toch ook maar den datum 1870 gaf? De variante bij 't Meezennestje, 31, is weg; zij is blijven staan bij 59. Geen blijder stonde; 62. Ach, Hemellawerke en 65, Hoor 't is de wind. Waarom die varianten? Neem eens de 1e uitgave 1862; bij vele stukken verschilt hier en daar een woord of een vers, al even weinig of al even zeer belangrijk, met de latere uitgaven. Ik zou er zoo wel 20-30 kunnen geven, zonder eenige moeite. Liever geene, dan, of mocht ik iets wenschen, dan ware 't de verbetering van een grove fout, die sedert de 2e uitgave overal werd herhaald in 't Edel spel der vlugge schaverdijnders (4e laatste vers). In de 1e uitgave staat er, en 't moet dat zijn: ‘toen de Kersmisblok nog aan lag’; later is 't overal gedrukt: Kermisblok.. Zulk een variante ware al beter dan die willekeurige 3 andere, niet waar? Daarbij, in dezen bundel waren zeer wetensweerdige nota's te maken over de personen aan wie de stukjes opgedragen zijn, en ook verscheidene datums konden gemakkelijk toegevoegd worden, wilde men critisch zijn. 't Zelfde geldt voor Dichtoefeningen. Onder de Kleengedichtjes zijn er twee van de 3×3 met een variante verrijkt (?): Verloren, verloren (bl. 151) zij geeft: geen zegen laat gaan, in plaats van: geen vrucht en laat gaan en Brandt los (154); ketenduw voor ketens nu. Hoe hoogst interessant! Nogmaals, met eenig geduld hadde men, naar de XXXIII van 1860 en de vele die in Ged. gez. en geb. 1862 staan, en naar eenige hier en daar in R.d.H., wel bij een 70 tal, varianten gevonden. Ook verdiende 't wel eenige nota's, om aan te duiden welke van de latere uitgaven de XXXIII van 1860 | |||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||
mieken, welke naar andere of uit andere bundels verhuisd zijn enz... men doet zulks bij Dichtoefeningen, en waarom niet overal? | |||||||||||||||
Liederen, eerd. en reliqua.Er staan nota's bij: Eerste Ode Horatii ‘vertaald uit het latijn’. (Dat is niet zeer nieuw, noch nuttig!); bij: David (wederom: ‘vertaald uit het latijn’. Welk latijn?); bij: De Gypten (‘Naar Geibel, duitsch gedicht getoonzet door Rob. Schumann’) en hij: Heidensch lied (‘Vrij naar Horat. Carminum liber III, Carmen 19. Ad Telephum’). Goed! Maar dan waren er wel andere nota's wenschelijk, en zelfs noodig. J.B.V.: Wie is Philip Verhulst? (6) Naar welk duitsch gedicht is Gewijde klok? (4) Welk tafelliedeken van dezelfde sneê is dat van 23 voorgegaan? Naar welke legende is St Joseph's leere (37)? Van welke ingeving komt O Maria die daar staat (41)? Wie wordt er bedied in 't vers uit Torrebrand (82): was de gouverneur gekomen
met zijn dichter, die zijne daden
seffens moet in verzen naaien?Ga naar voetnoot(1)
Op welk feit spreekt O.L.V. van Vlaanderen? (89) Van waar ontstaat Boerke Naas? (93) Welk lied is herdicht in Viva Maria? (97) Wie was Smedtje van 105? enz., enz... Waarom 4 nota's, waarvan ééne nuttelooze, en geen andere, veel belangrijker? En dan, hier, geen enkele datum! Men moest toch eens toonen hoe waar het is, of hoe onwaar: ‘van de stukken in dezen bundel verzameld, dagteekenen twee derden van vóór 1860Ga naar voetnoot(2)’. | |||||||||||||||
Tijdkrans.Juist hetzelfde als bij de voorgaande uitgave. Gezelle had buiten een paar stukken, geen enkel gedicht gedateerd. Hier, zooals in 1910, vinden wij datums bij het heilig zevental:
Laten we eerst ‘Breydel en De Coninck’ weg. Nog eens zegt de nota, dat de Breydelfeesten in 1882 waren. Iedereen kan nagaan, dat het in 1887 was. Ook hadde men kunnen noteeren dat de nummers I-V, met daarbij O Vrijdag van bl. 15 en O Heilig Zoete Bloed van bl. 16 één ‘zangstuk’ uitmaken, dat, met den titel: De Brugsche Metten te lezen staat in Rond den Heerd 1887, bl. 297. Andleie is met zijn datum te vinden in Loquela, bijvoeg no 2, 1882. Zie nu eens, hoe logisch: Loquela is criterium voor Andleie. Nu in bijvoeg 1, 1883 van 't zelfde blad, geeft Gezelle 3 gedichten van | |||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||
Tijdkrans met hun datum: Alleen uit aller oogen (bl. 23) aan K. de Gheldere, Kortrijk, half Meie 1883. - O gij dikke (bl. 160) Kortrijk, den 22 in Meie 1883. - Mijn hert is als een blomgewas (II, 150) Kortrijk, den 23 in Meie 1883. Waarom is dat dagteekenen geen bewi js voor die drie? Of is Andleie uitverkoren, omdat het iemands stokpeerdeken is? Van de vijf andere vinden wij Slaapt gij nog, met juist denzelfden datum als hier, in Biekorf 1893-88. In de drie eerste jaren van Biekorf staan er aldus wel 20 gedichten uit Tijdkrans gedateerd, en door Gezelle zelf ingezonden; onder hen zijn er van de allerschoonste; waarom mocht de wereld alleen dezen datum van Slaapt gij nog kennen? Is het, omdat dit gedicht werd opgedragen aan Dr Gust. Verriest? (Zie Dietsche War. en Belf. 1900, bl. 187). Is 't misschien om dezelfde reden, dat O Pereboom werd gekozen, dat ‘in eersten worp onder de oogen lag’ van Dr Verriest? (zie ibid. bl. 186). O Eerdentroost, dat van 1891, staat, alzoo geteekend, eerst in 1893 in Dietsche Warande, van P. Alberd. Thijm, te Leuven (bl. 178) en wordt met voorliefde aangehaald door Dr Gust. Verriest in Revue Neo-Scolastique, 1894. Eenîge Gezelle-gedichten, in Dietsche Warande verschenen, kwamen er langs dezer heer Hoogleeraar om. Ook dit? en zal dáár de reden zijn om gedagteekend te worden in deze critische (?) uitgave? Zoo dit waar is van deze drie laatste gedichten, dan mogen wij misschien hetzelfde gissen van de twee overblijvende, die met varianten prijken, welke opeen handschrift moeten gezien zijn, daar zij in geen tijdschrift gedrukt werden...... Ik wenschte, dat deze gissing valsch bevonden werde, maar zij krijgt waarschijnlijkheid door een tal feiten, die overal in deze of vorige uitgave te blinken staan. Zoo is 't gelegen met de nota op Morgenstond (Ged. gez. en geb. 34) die van dezelfde bron is, want het gedichtje werd te Kortrijk bij Ad. Verriest geïmproviseerd. Zoo was het, in de vorige uitgave met de nota op O Dichtergeest (ibid. bl. 8) dat aan G. Verriest werd gezonden (zie D.W. en Belf. I, 2, 173). Zoo is 't, hoogst waarschijnlijk, met de nota bij 't Rijmtje: Vergeefs zal ooit (ib. 175); bij 1e Ode Horatii, David (Lied. eerd. et rel.) zie Dietsche War. en Belf. 1909, nr 10, bl. 220-21. Alzoo ook onder de zeven stukken die varianten mêekrijgen in | |||||||||||||||
Rijmsnoer,vinden wij Jam Hyems, bl. 48, dat in Dietsche Warande 1895-398 aan Gust. Verriest staat opgedragen, en Samson dat met dezelfde nota prijkt, die stond in Dietsche Warande, 1896-215. Varianten zouden bij menig stuk van dezen bundel alweer te vinden zijn, door vergelijking met den tekst der stukken in Biekorf 1893-96; en uit andere bronnen meer. Nog eens, waarom deze 7 alleen? Het zij ons dus toegelaten te zeggen, dat het niet ernstig is, in eene uitgave van eens dichters werk, alleen als opmerkenswaardig te verkiezen de ophelderingen die aan één of twee menschen rechtstreeks mochten bekend zijn. Daar men zich nu toch de moeite gaf, een nieuwe volledige (?) uitgave te bezorgen, moest men wetenschappelijk | |||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||
te werk zijn gegaan, ofwel alles gelaten hebben zoo 't was in den druk van Gezelle zelf. En wij mogen, hoe 't ons leed doe of niet, nog eens de woorden herhalen, die we in Biekorf, 1910, bl. 368 schreven: ‘Met de opgegeven bijzonderheden weten wij maar één ding: hoe veel (of hoe weinig) de mensch ervan weet, die ze deed opnemen. 't Is ook iets.’ | |||||||||||||||
Laatste verzen.Hier zijn verbeteringen sedert 1910, en goede. Git de afdeeling: Ongedagteekende gedichten zijn nu de meeste stukken die wel geteekend waren, naar hun plaats verhuisd. Blijven nochtans: Gekruiste God. 187, dat van 1889 is, zie Biekorf 1906. 360 - en: Aanziet de kraaien, dat is van 12/4/'93; zie Biekorf 1901. 198. Het stuk van bl. 53: Die mijn hert bemint staat nu onder 1897; een oogslag op Biekorf 1909. 46, ware voldoende geweest, om te zien dat deze 3 strophen maar een herafschrift zijn, met weinig verandering, van een veel langer en ouder gedicht, dat, dáár volledig opgenomen is, en wel weerd was geheel herdrukt te worden. Het is uit de eerste jaren, rond 1860. De XIV stonden, Goddelijke Beschouwingen en andere zijn er nu bij, dat is goed en zeer goed. Toch ontbreekt nog veel, dat niet bij gelegenheidsgedichten mag komen. Nergens vind ik b.v. Geheel (Reynaert 1860 - R.d.H. 1866) - Schoenmakers kermesse (Hekel en luym Hasselt, 1856) - O God, temmer van de woede (Vlagge 1880) Nachtegale - schuifelare (voor de helft, met de Gheldere 1881); de 2 nog ongedrukte Adventliederen getoonzet door Tinel: Hoe eenzaam is 't, en o Moeder Gods, o maagdenkroone 1886. 's Morgens (uit het Duitsch. Biekorf 1899. 262) enz.... En de Dertig geestelijke liederen? Er zijn thans gedichten opgenomen, die niet gewichtiger zijn dan deze. Late varen een menigte kleengedichtjes, voltooide en andere, die op vele plaatsen verspreid staan, vooral R.d.H., Biekorf etc.... Alles te zamen, buiten alle Gelegenheidsvers, zijn er alzoo, kleine en groote, een 80-tal te kort. De nieuwe uitgave is dus nogal verre van volledig, wat men ons beloofde, en haar pogen tot critisch zijn is niets minder dan bespottelijk. Nogmaals, wanneer vraagt men de medewerking van alle menschen van goeden wil, om eens een waarlijk klare en goed-geschikte uitgave van Gezelle te maken? Wij leven in de goede hope.
Al. Walgrave. |