Biekorf. Jaargang 24
(1913)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 7] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gewezen muurschildering uit de Speelmanskapel te BruggeMet een algemeen woord over S. Ontcommere te Brugge (Verv. van bl. 96). 4o In de rekening van 1497-'98 staat voor de eerste maal het altaar toegekend aan s. GodelieveGa naar voetnoot(1). 'Tzelfde altaar? ja. Want in 1530 komt het weerom vóór in de rekeningen als ‘den autaer van sinte Agniete en sinte Godelieve...Ga naar voetnoot(2)’, alhoewel nog in 1547 (lijk in 1502Ga naar voetnoot(3)) als ‘den hoūtare ende ghilde van sinte Angniete’Ga naar voetnoot(4). En, in 1497, is 't ook ten dienste van dezelfde gilde? Ja 't. Zelfs de beschermheilige ervan is voort ‘Ontcommere’, nog in 1512, (we gaan 't gaanzien op bl. 109). En de leden ervan? Zijn evennog de biervoerders, nu genaamd ‘keyt-’ of ‘kuitevoerders’. Evenwel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
't altaar in 1530, wordt niet meer ‘gehouden’ door de biervoerders alleen, doch samen door de ‘aerbeyders van der wulfhaeghe ende keytvoerdersGa naar voetnoot(1) [voort “van de maerct”, peis ik]’. In 1547Ga naar voetnoot(2) (ook voortnog tot in 1551Ga naar voetnoot(3)) is 't door ‘de vaetspoelders keytvoerders ende Aerbeyders vande groote maerct’. Men ziet het: het altaar, toegewijd eerst aan s. Augustijn, dan aan s. Augustijn en s. Ontcommere, [verder aan s. Ontcommere ens. Agnes], weer aan s. Agnes en s. Godelieve, en waarschijnlijk aan s. Godelieve geblevenGa naar voetnoot(4) was immer hetzelfde (namelijk tk. 19 op 't ‘Hedendaegsch plan van s. Salvator's kerk met de autaren bestaende vóór den inval der Geuzen’Ga naar voetnoot(5) gemaakt door KV. en uitgegeven in zijn boek Kath. S. Salv.); 't is 't altaar dat stond onder 't tweede venster van den noorder-zijbeuk, geschoord tegen den tweeden muurdrummer, en dus binnen den eersten insprong van den muur, links van den inkomer als hij ingaat aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den noordwestkant. ‘Boven de plaatseGa naar voetnoot(1) die door het altaarstuk moest bekleed zijn [ten oosten op den muur, ontdekte men in Koornmaand 1871] eene bruinroodverwige schilderingen’. Ad. D[uclos] beschreef ze als volgt: ‘Zij is langs den bovenkant afgezet met een zwarte linie, die alonder in bekken geschilderd is. In elken hoek, opwaarts, staat er een Arbeider verbeeld, dragend eenen zak op de schouder dewelke langs beide kanten toegeknoopt isGa naar voetnoot(2). Elkeen van deze Arbeiders is 31 cent. hoog’. Deze vondst herwekt in den geest het laatste tijdstip onzer gilde. Aanvankelijk, uit 'tgene we even zeiden, weten we dat de kern der gilde biervoerders waren; daar zijn bijgekomen nadien de ‘aerbeyders van der wulfhaeghe’ (alleen erbij vermeld in 1530), dan deze ‘vande groote maerct’ (alleen, met de ‘vaetspoelders’, erbij vermeld in 1547). De biervoerders, aangemeld nog in 1551Ga naar voetnoot(3), hebben eindelijk de kerke verlaten na den inval der Geuzen in 1580Ga naar voetnoot(4). De ‘vaetspoelders’ meegenoemd in 1547, en misschien bedoeld onder de ‘wasschers’ uit 1512 (welke we op bl. 109 in een andere oorkonde gaan tegenkomen), zijn er in- en uitgerocht, ik weet niet hoe. Maar de hoofdzakelijke opvolgers der biervoerders, warende arbeiders. Hier is geen twijfel aan. De arbeiders (ook? genoemd ‘beuterdraghers’ in 1512) zijn op hunne heurt zelve geworden de kern en het hoofddeel der gilde; en deze gilde is in die kapelle gebleven ‘tot verre in de jaren 1800’Ga naar voetnoot(5). Men zal opgemerkt hebben dat we lijk-een-opvolging onderstellen tusschen twee benden van ‘Aerbeyders’, alsof er zou een oogenblik scheiding geweest zijn tusschen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze ‘van der wulfhaeghe’ en deze ‘vande groote maerct’. 't Is omdenwille van 't volgende stukGa naar voetnoot(1): [Bl. VI, ro.] ZondachGa naar voetnoot(2) viere In september vichtiêhondert zeúenveertich, zo compareirden Int kerckmeesters camerkin binnen der kercke van sinte Salúators In brúgghe Claeys de ghijspere dekene Pieter van wambeke ende Lúck bloothacker, zoorghers vanden hoūtare ende ghilde van sinte Angniete, die de vaetspoelders keytvoerders ende Aerbeyders vande groote maerct honden binnen der voorn. kercke, de zelue vervanghende huerlieder medeghesellen, de welcke persoonen bleūen schuldich de voorn. kercke bij slote van Rekeninghe als Reste van Apoorte van vier scellin. grooten tsiaers die zij Jaerlicx gholden, zessentwintich scellinghen groōn, die zij belooft hebben te betalene bij twee scellin. grooten tsiaers zijn met de voorn. vier scellinghen Jaerlicx zes scellin. grooten, die zij betalen zūllen Dertien Jaeren lanck, waerof het eerste Jaer en. zes scellin. groten vallen ende verschinen zal Sinte Angniete daghe eerstcommende, Ende Alzo voort van Jaer te Jare, tot de vulder betalinghe Ende thenden vande voorn. dertien Jaren, zo en zūllen die vander voorn. ghilde Jaerlicx niet meer betalen dan vier scellin. grooten, gelick zij van hoūden tijden ghedaen hebben. Men hoort het: de gilde is ‘van hoūden tijden’ immer dezelfde, met de biervoerders als gronddeel; de ‘aerbeyders van der wulfhaege’ daarbijgekomen (en daarbij vernoemd in 1530), zullen schulden hebben gemaakt en omtrent 1546 achtergebleven zijn. Zoodat deze ‘vande groote maerct’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in ‘1547’ (samen met andere overblijvende maten), alles hebben moeten dekken, ‘vervanghende huerlieder medeghesellen’. Zij bleven ten anderen, met die aanhoudende maten (ttz. de ‘vaetspoelders’ en ‘keytvoerders’ voornamelijk) de gilde ‘van hoūden tijden’. - Of ben ik mis, en moet bovenstaande stuk anders uitgeleid worden? We gaan 't zoo laten. De bezonderste vrage is liever nu: welaan of die gilde van de ‘biervoerders’ - naderhand van de ‘aerbeyders’ - oprecht stoffelijk dezelfde is als deze die, minstens een dertigtal jaren, geheeten heeft ‘van s. Ontcommere’ t.w. (maatschappelijk dezelfde, en niet huishoudkundig)? Medunkt dat er daaraan niet mag getwijfeld worden. Zooveel te stouter durven we dit bevestigen uitreden van nog een andere oorkonde, nl. eene uit 1512, die blijkelijk van de biervoerders-, spoelers- en arbeidersgilde spreekt, en ze duidelijk noemt ‘van s. Ontcommere’. Ze zegt: ‘de ghilde van Sint Ontcommere de welcke de wasschers beuterdraghers ende kuitevoerders houden binder kercke van Sint Salvators’. Straks gaan we dit stuk voorstellen (bl. 108-110). Hierna (bl. 102) staat nu eerst aanschouwbaar de samenvatting van al onze teksten. Men ziet er ineens waar, binnen de aangegeven jaren, er spraak is van ‘Ontcommere’: wanneer van haar ‘busse’, wanneer van haar altaar, en wanneer meer bepaaldelijk van haar gilde. De gilde van s. Ontcommere kan bestaan hebben vóór 1481, misschien van 1477 af, toen 't ambacht der biervoerders ingesteld werdGa naar voetnoot(1). 't Altaar van s. Ontcommere kan nog ouder zijn; en nog meer oud de busse. Doch langer dan tot aan den Geuzentijd (2en helft der XVIe eeuw), zal de naam van ‘s. Ontcommere’ niet bijgebleven zijn. ‘Nous ne rencontrons plus ce nom après cette époque’ zegt KV.Ga naar voetnoot(2) doelende op 1491; verschuiven we en aanveer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den we deze opmerking na 1512. In alle geval, er en was algelijk geen reden voor KV., om de bovenbesproken s. Ontcommere-gilde niet afzonderlijk aan te stippen in zijn ‘Vierde DeelGa naar voetnoot(1): Broederschappen en Ambachten eertijds binnen de kerk van Sint Salvator gevestigd’. Twijfel aan haar gewezen bestaan is niet meer mogelijk. Hier volgt thans de oorkonde uit 1512, waarvan even sprake. We brengen ze laatst aan, omdat ze ons terugleiden zal naar de speelmanskapel waaruit we zijn vertrokken. Deze oorkonde hoort toe aan Heer A. De Wolf. 't Is te weten dat deze Heer in zijn huis bewaart tal van oude papieren; welke voortkomen ten grooten deele van een kranske vrienden-ondereen, uit den eersten helft der XIXe eeuw. Allemaal waren zij bekwame liefhebbers en geleerde verzamelaars. Ten anderen allen, goede makkers onder malkaar, en die hunne schriften aan elkander overlieten. 't Een en 't ander hiervan is alsdan achtergebleven bij zaliger L. De Wolf geneeswaarmenger (Heer ADW. 's oom, 1803-1863), te wiens huis die gezeide vrienden omtrent dagelijks invielen. Onder deze Heeren gaan we noemen: P.J. Scourion, boekhouder en boekwaarder van stadGa naar voetnoot(2), F. De Pachtere welgekendGa naar voetnoot(3), P. BehaegelGa naar voetnoot(4) een taalkenner, Justin. Van DammeGa naar voetnoot(5) een snuisteraar; anderen waren er nog. Uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vroegerdagen gold P. Le DoulxGa naar voetnoot(1) ‘in zyn leven Kunstschilder’ en die levensberichten gemaakt heeft. Hem noem ik hier ook op, omdat hij voorheen is geweest de ‘boezemvriend’Ga naar voetnoot(2) van Pieter Van Lede, aan wien hij veel heeft overgelaten, en die weerom nu een lid was uit 't bovengezeide kransken. Een ongemeen werkzaam en verdienstelijk man was deze Pieter Van LedeGa naar voetnoot(3), ‘hoofddienstman bij het beheer van Westvlanderen's handvesten’Ga naar voetnoot(4), welke talrijke opzoekingen en verzamelingen heeft uitgewerkt, ookal afschriften en uitknipsels bijeengebrachtGa naar voetnoot(5), waarvan allemaal stukken achtergebleven zijn bij wijlen L. De Wolf bovenvermeld. Welaan uit een pak papieren (even van PVL.) tzijnent nog over, bewaart ADW. in zijn huis, en heeft (doch niet voorwerpelijk genoeg meen ik) overgedruktGa naar voetnoot(6) in Biek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1894, bd. V, bl. 171-173) een handschriftGa naar voetnoot(1), welke op weinige woorden na, onbeduidelijke dingskens, een oorspronkelijk stuk wedegreeft van den 21n in Zaaimaand 1512. Deze oorkonde is een afschrift van een eigenlijk ambtelijk stuk, zeere-zeere overgeschreven (niet door PVL., van wiens geschrift het niet en is, maar toch in de XIXe e.) door een liefhebber; deze was over niets bekommerd, meen ik, dan over het eigenlijke voorwerp van 't stuk. In 't begin zelfs heeft hij tot-tweemaal-toe getwijfeld of hij, om best te doen, heel het stuk van woorde-te-woorde ging overnemen, ja dan neen. Want: Eerst begon hij verhalend: ‘Op den 21 8bnd 1512 Compareert - - -’. Deze woorden heeft hij daarna doorgehaald; en hij liet staan wat er aanstonds achterkwam: ‘voor’... met de persoonsnamen die volgden. Aldus door deze tweede bewerking stond er dan, wederom verhalend: ‘voor Jan - - - ende Lodewyck - - - schepenen in Brugge [,] Andries- - - Claeys - - - Pieter - - - [enz.] kennen ende lyden - - - hoe - - - sy beloofden - - - [enz.]’. Een derde maal heeft daarna de steller zijn afschrift willen verbeteren: en ziet, voorwerpelijk thans zal hij het stuk overnemen zoo het is. En wat doet hij? Eerst schuift hij in: 't woord <Wy>, t.w. achter 't woord voor (welke blijft staan zonder zin); waardoor hij bekomt: (voor) ‘<Wy> Jan - - - ende Lodewyck - - - schepenen in Brugghe’; en hierna stelt hij alsdan als tweede bijvoeging: ‘<in dien tyden dat camen voor ons>’, waarvan ADW.Ga naar voetnoot(2) gemaakt heeft: ‘<in dien tyden [doen te weten] dat camen voor ons>’; dan vervolgt het voort ‘Andries - - - Claeys - - - Pieter [enz.] kennen ende lyden - - - hoe - - - sy beloofden - - - [enz.]’. (Ziet 't vervolg vender in 't stuk zelf; vgl. ook, op bl. 108, opm. 6). Wie bepaaldelijk nu de steller van dat afschrift zal geweest zijn, en is niet geweten. Maar ik gis niettemin dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het stuk afgeboekt weid ten bate of met hulpe van PVL., vermits het zat in zijn papieren; ook alleszins dat het afgeboekt werd door of voor iemand die opzoekingen deed over Ontcommere. Trouwens, aan den eenen kant uit het voorgaande reeds hebben we laten gevoelen, dat de steller getracht heeft nietzooveel naar 't uitzicht als naar den grond van 't stuk; zoo 't stuk spreekt nogalveel van de gilde van Ontcommere. En aan den anderen kant, één uitdrukking alleen op heel het blad staat onderlijnd, en 't is ‘Sint Ontcommere’. Tot bevestiging mijner gissing, zal ik hierbij nog zeggen 't volgende. Ten eerste dat langsachter op hetzelfde blad, en van dezelfde hand bijgeschreven staat: een bondig verhaal (laten we 't noemen V) van 't leven van s. Ontcommere; dit is alsof men zeggen zou een kleine uitleg daaronder bijgebracht, tot opheldering van de eerststaande oorkonde. Dan ten tweede zal ik nog zeggen, dat er nog een ander klein bladje immer daarbijgezeten heeftGa naar voetnoot(1), zijnde de achterzijde van een briefken [met vrage achter Dischoorkonden; welk briefke weleer was gestuurd geweest naar een ‘Mijnheer Steelandt’ door ‘Petrus J.: D'herbe’Ga naar voetnoot(2) ookal een bekenden vriend van PVL]. En op dit tweede bladje, staat er nu weerom van diezelfde eerste hand van 't afschrift, een nogveel bondiger en ook botter samenraapsel brokken (heeten we't B) uit het leven van s. Ontcommere. Deze laatste verzameling (B) werd blijkbaar bijeengeraapt uit RibadineiraGa naar voetnoot(3), waartoe? ten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
einde daarmee op te stellen dat eerste verhaal (V). Om reden van dit alles, vraag ik mij af, of ons hierbesproken afschrift soms niet komen zon van dezen ‘Mijnheer Steelandt’ (aan 't hooren uit het briefken, ook een die zat in oude handvesten). Deze zou dit laatste briefken gepakt hebben, zou gezien hebben dat het niet meer dienen moest, en zou dan den achterkant ervan gebezigd hebben om daarop te krabbelen de beknopte brokstukken (B) uit Ribadineira; dit zou hij gedaan hebben, immers om te kunnen aneenbrengen het opstel (V), welke hij (dezelfde hand) voegen wilde achter en op 'tzelfde blad van ons besproken afschrift. Dit laatste ten anderen zal afgeschreven zijn van een van de oorspronkelijkeGa naar voetnoot(1) ‘twee letteren’ (een voor de Speelmans en een voor de Gilde van s. Ontcommere) die gemaakt werden van 't stuk: misschien van 't opstel dat toekwam aan de gilde van s. OntcommereGa naar voetnoot(2), een verloren oorkonde allichte entwaar op den dool in de handvesten van s. Salvators'; we weten hoe PVL. (in wiens papieren het afschrift zat) juist was ‘de eerste en lestlevende der koopers’Ga naar voetnoot(3) van deze kerk, en een van de meeste loopers om haar schatten te redden. Evenwel, allemaal enkel veronderstelling. Doch gevat en verkond, in afwachting en in de hoop dat iemand tot de waarheid helpe met deze gissing te bevechten of met ze te verstevigen. Welaan en 't stuk zelf? luidt aldusGa naar voetnoot(4): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[ro]Ga naar voetnoot(1) voor <Wy> jan ghyselyn fs jan ende Lodewyck van hilleGa naar voetnoot(2) Schepenen in Brugghe <in dien tyden [doen te weten] dat camen voor ons> andries vander PaeleGa naar eindnoot(3) meyere Claeys van der Ruvere Deken, frans van Dale, gillis vander capelle, pieterGa naar eindnoot(4) scudding, ende jan WilleronGa naar eindnoot(5) sorghers van der ghilde ende gheselschepe vande menestrúelen ende speellieden die sy houden binder cappelle van der menestruelen staende beneden de wulfhaghe brugghe binnen deser stede kennen ende lyden over hemlieden ende over hemlieden [naercommers] ende voorts inde name vanden ghemeenen gheselschepe vander selfver ghilde, dan of sy hun ten passeren van desen sterck maecktenGa naar voetnoot(6) ende seyden consent hebbende, hoeGa naar eindnoot(7) ute dien dat Clais Beints ende Agniete syn wyf omme sonderlinghe affectie de welcke sy hadden ende draghende waeren ter selfver ghildewaerts der voorn. ghilde, ende tselfve gheselschap gheerft hadden int Reghte vierde van twee huyssen met hunne toebehoorten staende deen neffens dander by der Carmers kercke jeghens over tbleeckerstraetieGa naar voetnoot(8), ghenaemt twyngaerdekenGa naar eindnoot(9), sy over hemlieden ende over hemlieden naercommers, meyer, Deken ende sorghers van den selfven gheselschepe belooft ende hemlieden verbonden hadden ende by desen teghenwoordighen beloofden hemlieden verbonden ende oblegierde[n] ten Eeuweghen daghe ende t'elcken op OLVrauwe dagh Lightmisse wesende den anderen dagh van sporcle binder voorn. cappelle ende ter messe, diemen op den selfven dagh danne daer doen sal, te wiedene de partien der wassene keerssenen hier naer verclaerst te wetene vier | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ghelyckeGa naar voetnoot(1) kerssen elck weghende een derden Deel van een pondt ende tot dien nogh andere vyf kerssen elck weghende een Vierendeel van een pondt de welcke kerssen al ghewiedt synde men senden beweghen ende distribueren sal, te wetene den cappellaen vanden gheselschepe, claeis beints fondateur, meyere ende Deken elck eenen vande voorn.Ga naar voetnoot(2) kerssen van Derden deelen den viere sorghers ende den clerck elck eenGa naar voetnoot(3) keersse van eenen vierendeele Eeúwelyck ende erfvelyck ghedeurende Ende de voorn. fondateurGa naar voetnoot(4) midtsgaders d[e] selfve Agneese syn wyf ende een WoutenGa naar voetnoot(5) Beints huerlieder Zuene deser wereldt overleden synde, soo sal de vierde kersse van eenen derden deele int pondt bescict ende ghegeven worden den Deken ende die van de ghilde van sint Ontcommere, de welckeGa naar voetnoot(6) de wasschers, beuterdraghers ende kuitevoerders houden binder kercke van Sint Salvators ten oirboire ende proffytte van haeren dienst, sullen totte dien de voorn. speellieden van nu voortaen ten eeuwighen daghe ghehouden worden die vander voorn. ghilde van Sinte Ontcommere te gheven ende besorghen op den voorn. dagh van onserGa naar voetnoot(7) Vrauwen Lightmesse twalf grooten in ghereede penninghen omme daer mede te doen haerlieden goede gheliefte, dies worden Deken ende die van denGa naar voetnoot(8) voorn. ghilde van Sinte Oncommeren ghehouden ten voorn. Daghe ende als men de wiedynghe van de voorn. keerssen doen sal ter voorn. cappelle in persone te compareren omme te sien ende sorghe te te draghen dat de wiedinghe en distributie van de voorn. keerssen gheschiede by den middelen, ende also voorst es ende ghebrec daer inne bevonden te doen beteren ende repareren op de pene van de voorn. twalf grote, telckerGa naar voetnoot(9) reyse te verheurene dat sy dies in fautten ende ghebreken sullen bevonden worden, al sonder finteGa naar voetnoot(10) ofte malengien, ende es te weten dat hier of syn twee letteren van eenen inhoudtGa naar voetnoot(11) dan of de menestruelen hemlieden den eenen daer af hebben | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ende die van de voorn. ghilde van Sinte Ontcommere als toesienders den anderen, in kennisse van dese [vo] dinghen hebben wy Schepenen voorseyt dese letteren uythanghende beseghelt met onse seghelen Dit was ghedaen int jaer duyst vyfhondert ende twalfve, up den eenentwintighsten dagh van october was ondert. f Rapaert, met paraphe. In dit stuk is sprake van een wederzijdsche verbinding tusschen de gilde der speellieden en de ‘Ghilde van Sint Ontcommere’. Welkeene deze laatste was, weten we reeds, voorzooveel. De eerste kennen wij ook, genoegzaam. Maar de betrekkingen tusschen beide? Welke banden worden verondersteld, en welke nieuw-aangeleid door de bovenverhaalde verbinding? Banden die bestonden van de eene gilde naar de andere? Geene, meen ik. Maar van de leden van de eene naar de leden van de andere? Dit is iets anders. De leden van de s. Ontcommergilde waren biervoerders, maar waren allengerhand ookal daarbij ‘wassetters’ [= ‘vaetspoelders’?] en ‘beuterdraghers’ [= ‘aerbeyders’?]; en in 1530 vonden we uitdrukkelijk den naam erbij van de ‘aerbeyders van der wulfhaeghe’. Bezondere gebuursbetrekkingen kunnen, alreeds in 1512, bestaan hebben tusschen de ‘aerbeyders van der wulfhaeghe’ ende ‘speellieden’ van de ‘wulfhaeghe’. Ten anderen binnen de kapel der speellieden bloeide al van 1350Ga naar eindnoot(1) de gilde van de keerse van Atrecht, waar alleman mocht ingaanGa naar voetnoot(2), zonder te moeten van de speellieden zijn. Meest wellicht zullen daarin meegedaan hebben: de gebuurs. Dan, een der groote dagen van dit broederschap zal geweest zijn op Lichtmis; 't was immers ook op dezen dag dat de speellieden hunne keersegilde gesticht haddenGa naar voetnoot(3). Zoo, wat is er nu geheurd? ‘Claeys Beints en Agniete syn wyf’ hebben gewild dat er voortaan op Lichtmis, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
twee ‘partien wassene keerssenen’ werden ‘gliewied’, ten bate van al de kopstukken uit de speelmansgilde. 't Staat in 't stuk hierboven. En dit stuk is geenszins een overeenkomst tusschen de gezeide gevers en deze gildehoofden, welke overeenkomst immers alreeds voordien gemaakt was; maar 't is het vastestellen van een verbintenis aangegaan vóór schepenen, door de speelmansgilde als uitvoerders dor stichting, en de s. Ontcommergilde als ‘toesienders’. ‘Twee letteren van eenen inhoudt’ zijn dan daarvan gemaakt geweest, een voor de eerste gilde, en een voor de tweede. Op beide stond vermeld hetzelfde: vier groote keersen moesten er zijn, en vijf kleine. Deze vijf kleine waren: een voor elkeen van de vier zorgers, is vier; en een voor den gildeklerk, is vijf. De vier groote waren: a/ een voor den kapelaan, b/ een voor den meier, c/ een voor den deken, d/ en een voor ‘Claeys Beints’ en vrouw en Wouter hun zoon, na welker dood deze vierde keers overging naar de gilde van s. Ontcommere. Blijkbaar is hier in 't spel: een stichting ten voordeele rechtstreeks van de ambtsmannen uit de speelmansgilde, wie zij ook waren; en de gilde van s. Ontcommere kwam daarbij, zooals er staat, om alles na te zien. Hiervoor kreeg deze een bepaald loon telkens, en na-tijd-van-jaren kwam haar toe de keers van den ‘fondateur’. Haar aandeel dus was geen begiftiging, 't was een belooning om een opgeleid erfrechterswerk. Dit werk bestond: in den ‘fondateur’ te ontlasten van toezicht over zijn stichting t.w. binnen zijn leven, en hem daarin te vervangen na zijn dood, wordende alsdan zelve lijk ‘fondateur’. Dus, van de twee gilden: de vreemdste aan Beints zou ik zeggen, was de speelmansgilde; en de hem-meest-eigene, in welke hij meest trouw en schik had om, in zijne plaats, de andere heur werk waar te keuren, was deze van s. Ontcommere. Hoe ik het nu draai of keer, om de redenen van Beints' ‘affectie’ tot de speelmans te achterhalen, 'k en gerake er niet ver mee. Want ziet! Waarom was het dat hij ten hunnen voordeele alzoo handelde? Duidelijk blijkt het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet. 't En zal niet geweest zijn, dat hij toen handelde als lid hunner ‘keersegilde van Atrecht’ welke nieteens genoemd word. Toch kan hij een hunner geburen geweest zijn; want 't en is niet onmogelijk dat hij zelf ‘aerbeyder van der Wulfhaeghe’ was: immers zoo hard-vriend zijnde, of wat-weet-je lid zijnde, of misschien nogmeer zijnde in de s. Ontcommergilde. Doch wederom, 't en zal niet zijn als gebuur dat hij hun zijn gifte deed, evenmin als enkelmaar een vriend van den eenen of anderen speelman, noch als speelman-zelve-misschien, of als speelman-geweest-misschien, noch omdat zijn zoon het mogelijks nog wasGa naar voetnoot(1): trouwens zijn junste spreekt daarvoor al te onpersoonlijk, en ze draagt veel te verre; gaande immers recht naar de ambtenaars ongenoemd, en naar hun achterkomers in 't ambt ‘eeuwelyck ende erfvelyck’. Om voort te doen: wat ook de redenen mogen geweest zijn zijner ‘sonderlinghe affectie’ - of liever hunner ‘sonderlinghe affectie’, want zijn vrouw had en droeg die evenook ‘ter zelfver ghildewaerts’, - heel anders, nl. heelwàt-minder ambtelijk en plechtig, gevoelden de gevers hen gesteld tegenover de ‘ghilde van s. Ontcommere’. Hier gold hunne genegenheid niet voor alleen de hoofden, maar voor heel de bende, voor ‘die van der voorn. ghilde’; daarbij hun junste en sprak niet in 't belang van de lieden, maar ‘ten oirboire ende proffytte van haeren dienst’; en eindelijk de voorwaarde-ertoe en was niet van te ‘zijn’ zou 'k zeggen, maar van een bepaald werk te doen, op boete bovendien... Allemaal veelmeer huiselijke bekommernissen zie'-je wel, burgerlijk uiteengendaan door menschen die mochten spreken, aan veelmeer eigen! ('t Slot volgt). |
|